Duinpachters


Het duingebied was eigendom van de Staat en werd verpacht door Domeinen. De gemeente had hierover niets te zeggen, maar werd soms als aanspreekpunt gebruikt.
De pachters hielden vee in de duine, meestal schapen en geiten.
Wie de beesten los liet lopen had problemen, dan liepen de schapen zo het boerenland in waar het gras groener en sappiger was. De regel was dat ieder zijn vee op zijn eigen land moest houden, ook als er geen deugdelijke beheining was, geen stevige tuinwallen. Dan kwam de Veeschutter, zette de schapen in het Hok, waarop de pachter ze moest loskopen.
Wie ze aan touwen of turen zette had daar geen last van. Wel konden de schapen dan niet weglopen als er schietoefeningen waren, of als er honden losliepen in het duin.

Hond tussen de schapen
Vergadering 9 October 1800
De Schout Langeveld betaling vragende ter Somma van f 14- voor uitgeloofde en betaalde premie wegens het doodslaan van een wilde hond, welke geduurende de voorsomer verbasende Schade en nadeelen door het doodbeyten van schaapen lopende in de Duynen alhier aangerigt had-
Werd het zelve in deliberatie gebragt- en uit aanmerking dat de policie er ten hoogste aangelegen lag, dat de publicque Veiligheid aan Vee toebehoorende de Inwoonderen onses Eilands ongeschonden blyven, en dit al meede een der eerste pligten van de Maatschappij is, welke zulks aanbeveelt- zal den Burger Langeveld voor zyn uitgeschoten f 14- dadelyk ordonnantie gegeven worden-

Meiert Boon had last van jachthonden
Vergadering 13 Zomermaand 1809
Binnen gestaan Meiert Corn: Boon, zig beklagende over den Overlast en nadeele hem toegebragt door de Honden aan den Hoorn, verzoekende deswegen de hulp van deze Vergadering en is dezelve gerenvoyeerd naar de Opziender van de Jagt-


Meiert had ook last van de Veeschutter
Vergadering den 27 van Sprokkelmaand 1810
Binnen gestaan Meiert Cornelisz Boon als Pagter van de Duinen en Wildernisse aan den Hoorn- verzoekende de nodige veranderingen in het Schutters reglement van Texel opzigtelyk het Duin Vee, en dat het zelve mag worden gelyk gesteld, met het Vee van de Ingezetenen van Texel, en dat zo ‘er Klagten wierden gedaan, men als van dan de Kwaadwillige niet ontzien moest-
En is hem aangezegt, dat men dit in nadere Overweeging zoude neemen- zynde wyders vastgesteld, dat men het Reglement hierop zoude nazien, en tot assumptie verzoeken de Ingelanden Sibrand Keyser, Cornelis Willemsz Smit en Jan G. Spigt-

Tien jaar later was dat probleem niet opgelost. Meiert richtte zich tot de Gemeenteraad, maar die had in dezen niets te zeggen, zodat de Burgemeester het rekest doorstuurde:
Brief 8-9-1820 Gouverneur, ongezegeld stuk van Meyert C. Boon van den Hoorn.
Dat, daar anders nimmer eenig verzoek betreffende de Domeinen in handen van het plaatselijk Bestuur wordt gesteld, op dit ook, als zoodanig, zoo min met de belangen van dezelve, als met die der Pachters, bekend is [is de Burgemeester onbevoegd] behoort bij het Bestuur der Domeinen thuis.
De Burgemeester gaf nadere uitleg over het probleem van Meiert Boon:
Zijn vee liep uit de duinen het boerenland in, wat makkelijk kon omdat de velden aan de duinkant niet beheind waren. Het was zijn schuld niet dat zijn schapen steeds geschut werden maar van de landeigenaren, die ook de sloten niet schoonhielden.
De Burgemeester legde aan de Gouverneur uit hoe het precies was geregeld met het schutten van vee (zie hoofdstuk Veeschutters).

Bij Domeinen was onderzoek ingesteld:
6-12-1820 Brief van 14 bladzijden aan Heer Staadsraad Gouverneur
Rekest Meijert C. Boon, die heeft volgens Burgemeester en Raad geen reden tot klagen, is in dienst van de overleden pachter zijn broer of eigenlijk zijn neef C.C. Boon. Hij is geen onderhuurder maar administrateur ( sinds 1-1-1815), de reglementen waren hem bekend-
Vervolgens zegt de Adressant, dat hij zich bijzonder bezwaard acht over het dubbeld schutgeld, ’t welk men van zijn vee vordert; en wel (NB) vooreerst omdat zijn vee de helft meer betaald dan dat van een ander. En het is ook bij deze gelegenheid, dat hij zich sterk beklaagt, dat de Landen aan duin gelegen niet behoorlijk beheind, noch van Hekken of Sleuting voorzien zijn; waaruit hij afleidt, dat het aan niemand dan aan de Land Eigenaars of Bruikers zelven kan geweten worden dat zijn vee uit Duin op hun Land komt.-
Boon moet zelf ook zorgen dat zijn vee in de duinen blijft en kan zelf de sloten diep houden:
Doch wij moeten hier op aanmerken: voor eerst, dat zoo al, gelijk de Adressant hier poseert, de Slooten digt leggen, dit even zeer, aan hem zelven dan aan de Eigenaars of Bruikers der aan Duin gelegen landen te impateren is; daar toch niets hem libereert van de verpligting om ook het zijnde bijtedragen om de slooten zuiver te houden, maar hij zelfs integendeel, volgens Art. 4 der verpachte Conditien, daar zelve gehouden is;- en, ten anderen, dat het ons voorkomt, dat de Adressant hieromtrent van een geheel verkeerd punt uitgaat, alzoo het ons dan en uit den aard der zake, en uit den geest en de letter der bepalingen van het Schut reglement, blijkbaar toeschijnt, dat alle vee, waar ook om Schutbaar te zijn, niet behoeft te wezen in het land van een ander, maar slechts buiten het land van den eigenaar; welk Principe, eenmaal aangenomen zijnde (zoo als het ons voorkomt aan geene gegronde tegenspraak onderhevig te zijn) dan ook van zelven medebrengt, dat geen veehouder verder of anders tot het omheinen zijner gronden kan worden verpligt dan voor zoo ver hij zelf zulks noodig acht, ter voorkoming dat zijn vee niet buiten zijn land gerake en alzoo Schutbaar worde. Verkiest deze meer te doen, en zijn eigen land, voor anders te duchten schade, door het Vee zijner naburen te veroorzaken, zoo veel mogelijk, in veiligheid te stellen, dit is geheel zijne zaak; eigenbelang moge hem tot meerdere beveiliging noopen, doch zijne naburen kunnen hem daartoe niet verpligten;
Zodat vee buiten schuld van Boon op particulier land en dus schutbaar is- Burgemeester heeft geen bevoegdheid- daar het beheer over ’s Rijks Domeinen niet aan ons is, maar aan een geheel ander Bestuur.
Zo te lezen hield Boon zijn rammen niet volgens voorschrift vast, waardoor zijn buren ook wel wat te klagen hadden:
Rammen in de duinen zijn verboden, alleen ramlammen tot de 25e July van ieder Jaar.
Dat dit bekeuren door de veeschutter geen plaats heeft bij de andere pachters der Domeingronden op Texel om dat daar uit hoofde van de afgelegenheid dier gronden niet geschieden kan, het geene in deze Duinen, als dadelijk grenzend aan de Binnenlanden, buiten gevaar van groot nadeel voor vele veehouders geen plaats zou kunnen hebben.
En schoon het waar kan zijn, dat een eigenaar of bruiker van aan Duin gelegen landen het aan zich zelven te wijten hebbe, indien hij, door ongenoegzame omheining zijner landen daartoe aanleiding gevende, van het in de duinen geweid wordende vee nadeel lijde; zonder, wegens zoodanige toegebragte schade, eenige actie tot vergoeding van dezelve te kunnen formeren, blijft het nochtans, altoos eene nog veel minder betwistbare, zelven alzoo aan oneindig meer schaden en nadeel bloot stellen, dan eens ieders interest en de gedagte quasi hooge pacht met eenige mogelijkheid uitmaken, is te ongerijmd om eenige opzettelijke wederlegging te behoeven.
En al zou de hele duinrand goed afgesloten zijn van het boerenland, dan zijn er altijd nog de wegen die het duin inlopen, waarlangs de duinschapen kunnen weglopen:
De zaak intusschen, is eenvoudig zoodanig gelegen dat er werkelijk in de Polder den Hoorn eenige wegen gevonden worden, die in de wildernissen of Duinen uitloopen, en aan de duinkant ongesloten zijn, doch dit geschiedt niet om hem Adressant nadeel toetebrengen, maar om de Ingelanden eene vrije doortocht naar dien Kant te verschaffen, die zij natuurlijk niet hebben zouden indien de wegen daar ter plaatse, door aarden wallen of Slooten waren digt gemaakt; Terwijl het van de Ingelanden niet te vergen is zich, ten gevalle van den Pachter of bruiker der Duinen; de kosten te getroosten die het doen maken en onderhouden van houte Hekken zouden vereischen.-
Onses bedenkens bestaat het geschil hier weder alleen daarin: of de gezamentlijke Landeigenaren en bruikers der binnen landen verpligt zijn het vee dat in de Duinen wordt geweid buiten hunne Landen (waaronder ook de bedoelde wegen begrepen zijn) te houden? dan of, integendeel, de Pachter of beweider der Duinen gehoouden is, dezelve binnen zijne gronden te doen blijven?
In welk geschil wij, onder verbetering, zouden oordeelen het laatste gevoelen te moeten omhelzen, en dan ook, op grond van het hiervoren gelegde principe: dat het vee om schutbaar te wezen, slechts behoeft te zijn buiten het Land van den eigenaar, die ontwijfelbaar houden, dat het vee, op de gezegde van welke dus, met geene mogelijkheid, ten einde die gunstige uitwerking op zijne Kudde zoude te zien zijn, waarvan met zoo veel ophefs bij het adres gesproken wordt.-
Boon had ook geklaagd over het water dat in de duinen bleef staan:
Wat eindelijk betreft het nadeel, het welk, in dit opzicht tot de gezondheid van het Schaapvee, naar des Adressants zeggen, voor hem zoude ontstaan uit het gebrek aan de noodige slooten of afloop van water, moeten wij nog aanmerken, dat dit al wederom (zoo het al eenen waarheid is, dat de afloop van het water langs de duinkant niet zoo goed mogt zijn als voor de gezondheid van het vee wel wenschelijk ware), even zeer aan hem Adressant zelven, als aan zijne naburen, te imperteren is; Terwijl het bovendien ons ten uitersten moet verwonderen den Adressant dit bezwaar te zien in het midden brengen, daar juist diezelfde man in het zonderling denkbeeld staat, dat het in vele Landen op dit Eiland zoo gebruikelijk greppelen, ten einde daardoor den behoorlijken afloop van het overtollig water te bevorderen, geheel nutteloos, Ja zelfs schadelijk is, en hij dan ook, ten gevolge van dat erronens sustena, niet alleen zijne Landen ten enenmale verwaarloost, maar ook zelf oorzaak is, dat dezelve voor het daarop geweid wordend vee zeer ongezond zijn.-
De Burgemeester had weinig op met Boon:
Vreemd moet het dan ook voorkomen, dat zoodanig persoon hier aanbiedt (al is dit dan ook slechts bij deze aangelegenheid, zoo als hij zich uitdrukt; waaruit men bijkans zou mogen besluiten, dat, in dien hij geene klagten hadde intebrengen gehad, hij zulks niet zoude gedaan hebben, dat, zeggen wij, deze man hier aanbiedt niet alleen om de Slooten uittewerken, en het Land behoorlijk van Waterleidingen te voorzien en te beheinen, maar ook om, in de wildernisse, Domein-gronden te ontginnen.
Wij vermeenen, intusschen, door het hierboven geavanceerde reeds genoegzaam te hebben doen zien, hoe weinig er, met opzichts tot het eerste gedeelte van der Adressants offerte- van zijne behandeling te wachten is; Terwijl wij ook, wat het tweede gedeelte van dezelve betreft, geene Zwarigheid maken te verklaren, dat wij bezwaarlijk onder den geheelen boerenstand van dit Eiland één voorwerp zouden weten te vinden minder dan de Adressant tot het verbeeteren van Landen of gronden geschikt; daar hij zelfs zijne eigene kleine Landbezetting van zes à zeven morgens, het zij dan ten gevolge zijner eigenzinnigheid, of wel door eene verregaande Slordigheid, niet in eene behoorlijken staat onderhoudt.-
Naardien echter in geen geval, het ingewikkeld gedane verzoek: om in de wildernisse of Domein-grond bij en in den omtrek van den Hoorn Land te mogen maken of ontginnen, onzes inziens geacht kan worden bij de provinciale authoriteit thuis te behoren, zoo vermeenen wij ons van alle over eerder dergelijk verzoek is door ZM van de hand gewezen, niettegenstaande verzoeker, reeds bevorens doorslaande blijken gegeven had, van metterdaad, door eene edele zucht ter verbetering van woeste gronden bezield, en ook voor het volbrengen van zoodanige taak wel berekend te zijn.
[Meijert Boon (1764-1843) zoon van Cornelis Pietersz Boon en Fijtje Jans Bremer]
[broer Cornelis Boon (1763-1826) uit de Koog, had een zoon Cornelis (1790-1862)]


Zand over duinweide gestoven
Krijnen en Eelman hadden weidegrond gehuurd in het duin. Daar zouden 200 koeien kunnen grazen, maar door de zandverstuivingen waren het er nog maar 50 en daarna nog minder. Zo konden ze de pacht niet betalen. Ze verzochten daarom vermindering van pacht.
De Burgemeester onderzocht hun geval en schreef een advies aan de Gouverneur:
9-6-1827 rekest Pieter Jz Krijnen en Dirk Ariensz Eelman
Ik heb de eer uwe Excellentie hiernevens terug te zenden de rekesten door Pieter Jansz Krijnen en Dirks Ariensz Eelman,
Dat het mij na eene naauwkeurige onderwijzing van den Motiven in beide gedachte rekesten door de Suppl. aangevoerde en na dezelven beide te hebben gehoord en met dezelven over hunne belangen te hebben geaboucheerd gebleken is-
Dat het is bij dit alles even klaar en duidelijk gebleken dat beiden de rekestranten ten aanzien der beweiding der gepachte velden geheel buiten hunne schuld zijn te leur gesteld en in plaats toch dat op dezelver voor en bij den aanvang dezer pacht en dus op 1 Januarij 1821, een genoegzaam onderhoud gevonden werd voor een aantal zoo Hoorn- als Schaapvee, begonnen derzelve reeds in het volgend Jaar zoo zeer zoor het stuifzand der naast bij gelegen duinen bedekt te worden dat, zoo als bij den tweeden rekestrant D.A. Eelman bijzonder, het geval was, deze in stede van 200 Koeijen het volgend jaar slechts 50 en het daarop volgende slechts 27 als kostgangers kon opnemen; even zoo ging het ook met de eersten ten aanzien van Schaapvee;- dit zijn daadzaken en dat dit buiten hunne schuld, en van zeer groot nadeel was is duidelijk, en hadden de rekestranten hierop alleen zich gefundeerd dan zouden zij welligt meerder aanspraak op de toegevendheid des Gouverneurs hebben-
In zoo verre derhalven als het advies van dit bestuur gelden mogt zoude hetzelve daarin bestaan, dat vooral uit aanmerking van de wezenlijk geheel verachterden en verarmden toestand der Rekestranten en derzelver respectieve borgen daartevens de beste weg hierin bestaan zou het midden te kiezen.-
De eerste heeft betaald 3 1/5 van zijn verschuldigde pachtpenningen, de tweede 3 1/2, volgens derzelver opgave, beider pacht loopt over 6 Jaren, aangevangen hebbende den 1 Janarij 1821 en geëindigd zijnde den 31 December 1826, bij het laatste der voornoemden Rekest vragen zij
remisse van 1/3 over 2 Jaren en finaal ontslag van de 2 laatste Jaren, te zamen is dat 2 2/3 Jaren, wanneer nu het Gouvernement besluiten kan, hen de 1/2 van het geene zij tot heden zijn verschuldigd gebleven kwijt te schelden en voor de andere te betalen 1/2 een of meerdere termijnen van betaling gaf, dan mogt men hoop voeden dat die helft aan het Gouvernement behouden blijft, daar de pachters op dit oogenblik volstrekt tot betaling buiten staat zijn, maar alleen door aanhoudende vlijt en het aanwenden van alle pogingen tot het te kort gebleven van lieverlede zouden kunnen aanvullen.

Maar waar niets is kan niets afbetaald worden:
28-3-1828 rekest Albert J. Keijser en van P.J. Krijnen en Dirk A. Eelman. Zij kunnen de pacht niet betalen, de verwachte opbrengst is uitgebleven.
Dat van Krijnen en Eelman is de eerste volstrekt onvermogend, de tweede, ofschoon nog eenig weinig Schaapvee bezittende, overladen door schulden is, niets te bekomen.


Schade aan de duinbeplanting door het schaapvee?
24-11-1850 [Naar aanleiding van Uwe Excellenties missive] heb ik een naauwkeurig onderzoek ingesteld in de Provinciale duinen alhier, hoofdzakelijk omtrent de nadeelen welke door het vee der pachters aan de duinbeplantingen zoude worden veroorzaakt en heb ik de eer daarop alsnu te berigten-
Dat dit onderzoek tot de overtuiging heeft geleid, dat door het vee der pachters van de Provinciale duinen alhier geen of althans geene beduidende schade aan de Duinen en dergelijke beplanting wordt toegebragt. Ten allen tijde toch zijn de Duinen op dit Eiland met Schaapvee beweid geworden en heeft eene zooveeljarige ervaring doen zien dat dit vee geene schaden aan de Duinen toebrengt, maar wel het beweiden met Paarden en Hoornvee zoo voor de Duinen als de beplanting en het Helmgewas zeer nadeelig is.
Sedert de invoering echter van het Provinciaal Reglement van 8 July 1842, waaraan zooveel mogelijk door mij den hand wordt gehouden, is het mij niet bekend dat door de Pachters bepaaldelijk Paarden en Hoornvee in de Duinen worden geweid.
Intusschen is het eene daadzaak die niet kan worden tegengesproken dat de Staat der Duinen op dit Eiland in de laatste jaren aanmerkelijk is verbeterd, door de beweiding met schapen beginnen te begroeien, waardoor de verstuivingen ophouden, zoodat- behoudens het boven opgemelde- over het algemeen eene sterke handhaving der bepalingen voortkomende in het voren aangehaalde Provinciaal Reglement naar mijn bescheiden oordeel allesints voldoende is en genoegzame waarborgen geeft, zoo ter beveiliging der Duinen bepaald als tot het in goede staat houden der Duinen.

Maar wie zijn schapen in de verse helm laat lopen is uiteraard wel strafbaar:
6-5-1862 Aan de Heer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie te Helder
Proces verbaal opgemaakt door Veldwachter Maarten Daalder contra Pieter Kok en Pieter de Jager wegens overtreding van het laten weiden van schapen in de kunstmatige helmbeplanting der Provinciale Duinen alhier.


In 1870 was men verplicht de schapen aaan touwen te weiden:
Schade door militaire schietoefeningen
29-8-1870 Aan den Heer Kommandant en den Officier van Zijne Majesteits Ramwachtschip Prins Hendrik der Nederlanden te Willemsoord
Jakob Boon van den Hoorn is bij de Burgemeester komen klagen over het neerkomen van projectielen tussen zijn schapen, afkomstig van ZM Stoomboot Prins Hendrik der Nederlanden, terwijl een aantal projectielen in de nabijheid buiten de schietlijn waren gevonden. Eer zijner schapen is doodelijk getroffen.
Bij onderzoek van den Rijksveldwachter alhier is gebleken, dat het schaap met anderen aan een touw was getuid, 4 à 500 ellen buiten de schietlijn en aldaar getroffen, terwijl verscheidene projectielen aldaar verspreid lagen in de duinen. Bij taxatie is het schaap gewaardeerd op f 18,-
Ik neem de vrijheid UEdG beleefdelijk te verzoeken mij wel te willen opgeven, op welke wijze genoemde Jakob Boon kan worden schadeloos gesteld en meen UEdG te moeten opmerken, dat vermits de ingezetenen aan den Hoorn geregeld verpligt zijn twee maal daags hunne schapen, die aan touwen geweid worden, te verplaatsen, dat ter voorkoming van ernstige ongelukken maatregelen worden genomen dat voortaan geene projectielen buiten de schietlijn worden geworpen.

2-9-1870 Weer een schaap getroffen, nu van Biem Boon, precies hetzelfde verhaal.


Geldproblemen
19-6-1871 Dat de pachter J. Hopman het ongeluk heeft gehad vele schapen te verliezen, waarvan hij in geldelijke ongelegenheid is geraakt. Dat hij daarom heeft gevraagd uitstel van betaling-


Intrekking jachtvergunning want de schapen schrikken zo van het schieten
4-1-1878 Aan den Commissaris des Konings in Noord Holland
contra M. Langeveld en H.E. Coninck Westenberg [de heren jagers].
Over niet alleen schieten van konijnen, maar ook hazen en ander wild, zoo is het wettig bewijs hiervan niet geleverd, niettegenstaande daarop zooveel mogelijk door ons is toegezien. Aangezien nu echter de konijnen belangrijk zijn verminderd en het schieten in de duinen voor de houders van schapen minder wenschelijk wordt geacht, zoo komt het mij voor, dat er geen bezwaar kan bestaan, om overeenkomstig het door adressanten ingediende verzoek intewilligen, en mitsdien intetrekken de vergunning tot het schieten van konijnen in de duin en mientgronden.

Konijnen weer meer:
7-8-1878 Aan den Commissaris des Konings in Noord Holland
Kostelooze vergunningen tot het uitroeijen de konijnen en het verdrijven der graauwe ganzen.
Dat het konijn sterk vermeningvuldigt terwijl ook door de graauwe ganzen veel schade aan de weilanden wordt teweeg gebracht. Dat het aan de andere kant zeer lastig is voor de duinpachters, die hunne schapen in de duinen moeten turen of aan touwen moeten vastzetten bij gebrek aan afheiningen en als maatregel van gezondheid, indien de schapen gedurig door schieten worden verschrikt.
Dat het geven van kostelooze vergunningen ook aanleiding geeft tot vele misbruiken zeer ten nadeele van de gepatenteerde jagers. Advies om aan C. Abbenes en K. Peereboom vergunning te verlenen in de Provinciale duin en mientgronden door middel van fretten en strikken konijnen te vangen en aan A. Hin tot het schieten van graauwe ganzen.



Terug naar de vorige bladzij