Willem Bok


Het droevige verhaal van een bevroren koekebakkersknecht

Het ging hier niet om de notaris Willem Bok, dat bleek al snel na het lezen van de eerste zinnen over deze man. Hij was Willem Jansz Bok, een koekebakkersknecht, die ter sprake kwam omdat hij met bevroren voeten werd opgenomen in het Gesticht van Weldadigheid van Texel. Na een langdurige behandeling, waarvoor de kosten opliepen tot f 235.10, kwam hij terug in zijn vorige woonplaats, Den Helder, waar zijn onderstands-domicilie gevestigd was. Dat was de plaats waar hij de laatste 4 jaren, voordat hij naar Texel kwam, had gewoond.

De gemeente Helder weigerde dit enorme bedrag te betalen. De discussie hierover liep nog maanden door, lang nadat Willem Bok gestorven was. Kort nadat hij naar Den Helder was terug gebracht haalde men zijn lijk op uit de gracht van Fort Erfprins.

In het voorjaar van 1844 woonde Willem Bok op Texel:

Brief van Burgemeester Keijser 14-3-1844

Aan de Burgemeester van Hensbroek

Dat alhier aan den Burg bij P. Blankerts als bakkersknegt woonachtig is zekere Willem Bok, weduwnaar van Aafje Blij.

Armoede en Ziekte

De winter van 1844/45 was een 'zeer strenge winter' van eind november tot eind maart. Voor de gewone mensen was zo'n winter een tijd van honger en kou.

Hoewel Willem Bok geen arme zwerver was, maar werk had, nog wel op een warme plaats bij een bakker, raakte hij invalide door bevriezing. Misschien moest hij de deur uit als venter en had hij de kou onderschat. Hij werd opgenomen, verpleegd en gevoed in het Gesticht op Texel. Al in januari werd over hem gecorrespondeerd met de Burgemeester van Den Helder.

Brief van Burgemeester Keijser 22-1-1845 Aan de Burgemeester van Helder

Inlichtingen gevraagd over W.J. Bok, welke uit hoofde van Armoede en Ziekte, op den 18 dezer maand in het Gesticht van Weldadigheid ter verpleging is opgenomen. Zijn onderstandsdomicilie ligt binnen Uw Gemeente. Declaratie volgt.

Brief van Burgemeester Keijser 13-5-1845 Aan de Burgemeester van Helder

Dat W.J. Bok in zoo verre is hersteld, dat dezelve naar den Helder zoude vervoerbaar zijn, ofschoon nog niet in staat om bepaaldelijk werkzaam te zijn [beter om hem hier nog voor 4 of 6 weken te houden voor f 2,- wekelijks, of heeft het Armbestuur hem liever in den Helder?] . Declaratie f 188,45 en [dat bedrag] tevens eenigzins spoedig uit hoofde de gedurende den afgeloopen winter zeer ten achter geraakte financielen staat van voornoemd Gesticht van Weldadigheid, te willen doen geworden.

Men rekende 50 cent per dag voor voeding en onderdak, voor een half jaar rond de 90 gulden. De geneeskundige behandeling kwam daar nog bij en was in dit geval duur. Later had men het ook over amputatie. In die tijd was men dan compleet hulpeloos, geen rolstoel of andere voorzieningen, geen werk, maar ook geen andere bron van inkomsten, behalve onderstand op het niveau van alimentatie, letterlijk voeding. Geen enkel toekomst dan de rest van zijn leven in het Gesticht op het einde te wachten.

Brief van Burgemeester Keijser 16-6-1845 Aan de Burgemeester van Helder

N 156 21-6-1845 Aan de Burgemeester van Helder

Dat HH Regenten van het Gesticht van Weldadigheid alhier de noodige orders zullen geven, dat de in UEd gemeente armlastige W.J. Bok op Maandag a.s. per postschuit naar het Nieuwediep worde vervoerd, aangezien echter hij nog niet het volkomen gebruik zijner voeten terug heeft, zal het niet onnoodig zijn, dat iemand zich van wege Ud aan den postschuit bevindt, ten einde hm naar den Helder te geleiden.

HH Regenten betuigen verder hun leedwezen over de meening van het daarbij betrokken Armbestuur in UEd gemeente, dat namelijk de door hun ingeleverde declaratie te hoog zoude zijn, zonder in eene uitvoerige verdediging van die declaratie te willen treden, merken UEd alleenlijk op, dat de voorbeelden van Amsterdam en andere plaatsen waar zich liefdadige gestichten, van een vaste geneeskundige dienst voorzien bevinden, in deze niets afdoet.

Het voornoemde Gesticht rekent in weerwil van de buitengewone hulp die de voornoemde persoon heeft vereischt gedurende een langen, strengen winter- nacht en dag bewaakt en hulpeloos als een kind- niets meer dan 50 centen per etmaal, eene som ongetwijfeld beneden de helft van hetgeen men bij ieder particulier had moeten voldoen. De geneeskundige hulp blijft altoos ten laste van voornoemd gesticht over.-

Daar bestaat alzoo voor het Gesticht van Weldadigheid geene mogelijkheid den gedanen voorslag aan te nemen. Het argument alsof HH regenten door hun aanbod van 4 of 6 weken den voornoemden persoon van W.J. Bok nog ad f 2.- te houden zich in deze zouden hebben gecompromitteerd, acht men niet zeer gelukkig gekozen, daar vooreerst de omstandigheden van W.J. Bok nu anders zijn dan ton hij geheel hulpeloos ter neder lag- en ten ander HH regenten zelven, betreffende het bezwaar van eene zoo belangrijke bijdrage voor geneeskundige hulp, gaarna alles wilden doen, om den last te verligten.

Men is intusschen zeer bereid dit edelmoedig, doch van uit een zoo verkeerd standpunt bedoeld voorstel terug te nemen, en de Declaatie slechts op de reeds gedane wijze te laten doorloopen tot Maandag a.s.

HH regenten van het voornoemde gesticht vlijen zich, dat het daarbij betrokken armbestuur van UEd gemeente deze zaak nogmaals zullen in overweging nemen, en zich bereid verklaren

de bekende declaratie te voldoen. Men zal het antwoord daarop dezerzijds afwachten tot het einde dezer maand. Na dien tijd geen of een weigerend antwoord hebbende bekomen, zal men, ofschoon ongaarne, genoodzaakt zijn, in deze de beslissing van de bevoegde Hoogere autoriteiten in te roepen.

Er was na een half jaar nog geen cent betaald door de tot betaling verplichte gemeente Helder. Bok is er slecht aan toe, maar beter dan toen men hem hulpeloos op straat vond.

Op 7 juli 1845 was Willem Bok dood. Hij werd uit een gracht van Fort Erfprins opgehaald. Uitgegleden? Zelfmoord?

De aangifte werd gedaan door twee politiedienaars, die verklaarden dat het lijk was opgevist.

Het zal Willem Bok duidelijk zijn (gemaakt) dat hij nooit meer voor zichzelf zou kunnen zorgen en de rest van zijn leven een onmogelijk hoge kostenpost voor de Gemeente Helder zou zijn. Het ging om het geld, van mededogen was geen sprake.

Het moet onverdraaglijk zijn geweest om het onderwerp te zijn van zo'n pijnlijke discussie. Willem Bok was weduwnaar, had geen familie in Den Helder. Geen vooruitzicht op een goede toekomst, met 59 jaar oud, en ook nog zwaar gehandicapt.



Brief van Burgemeester Keijser 11-7-1845 Aan de Gouverneur

N 167 11-7-1845 Aan de Gouverneur

Op den 11 Jamuary ll is door de Directie van het Gesticht van Weldadigheid; als belast met de alimentatie der algemeene armen in verpleging opgenomen zekere Willem J. Bok, van beroep koekebakkersknecht, zijn domicilie van onderstand hebbende in de gemeente van den Helder.

Van deze opname en verpleging is den 22 daaraan kennis gegeven aan het daarbij betrokken armbestuur der laatstgenoemde gemeente, welke dan ook hare verpligting tot onderstand van dien persoon heeft erkend, bij missive van den Heer BM aldaar van den 17-2 ll N 252.

Deze man wiens voeten ten gevolge der strenge winterkoude en het door hem geleden gebrek, bevroren waren, is vervolgens in het Gesticht van Weldadigheid alhier verpleegd, heeft eene kostbare en langdurige behandeling moeten ondergaan, terwijl de daaraan noodwendig verbonden zorg en oppassing eene meer dan gewone uitgave in een zoo aanhoudenden en strengen winter heeft noodzakelijk gemaakt.

Eindelijk is de man in zoo verre hersteld, dat hij desnoods konde worden vervoerd.

Zoodra dit het geval was heeft voornoemde Directie steeds door de gewone tusschenkomst daar van kennisgegeven aan het daarbij betrokken armbestuur aan den Helder, daar bij voegende dat, aangezien meergenoemde WJ Bok nog buiten staat was werkzaam te kunnen zijn, de voornoemde Directie aan het betrokken armbestuur voorstelde dien persoon nog 4 of 6 weken te houden, tegen het kostgeld van f 2.- wekelijks, en daarbij tevens overleggende de declaratie ten behoeve van het voornoemde gesticht ad f 188.45 voor verplegingskosten, ad 50 cents daags, alsmede het bedrag der aan voormelden persoon verleende geneeskundige en eindelijk nog eenige kleedingstukken, alles overeenkomstig de bijgaand bijlagen.

Intusschen is men in dagelijksche afwachting van antwoord voortgegaan met de verpligte verpleging, terwijl ook de vereischte heelkundige behandeling aan denzelve voortdurend werd verleend.

Verscheiden weken zijn echter verloopen zonder eenig antwoord te bekomen. Bij missive van den 15 Junij ll N 153 heb ik ten verzoeke van voornoemde Directie opnieuw deze zaak onder de aandacht gebragt van het daarbij betrokken armbestuur aldaar onder hetzelfde voorstel den voornoemden persoon onverwijld te laten overzenden.

Daarop ontving ik eene missive van den Heer BM van den Helder dd 19-6 N 730, welke ik de Eer heb kopijelijk hierbij over te leggen.

De evengenoemde missive is daarop dezer zijds beantwoord door eene dergelijke dato 21-6 ll N 156, welke ik almede kopijelijk hierbij over te leggen.

En aangezien nu op heden nog geen antwoord hoegenaamd van het daarbij betrokken armbestuur te Helder is ingekomen, zoo gevoelt de voornoemde Directie van het Gesticht van Weldadigheid zich wel verpligt, dit verschil te brengen ter kennisse van Uwe Excellentie, ten einde daaromtrent zoodanige wettelijke beslissing te bekomen, als waardoor deze zaak tot een gepast einde geraken moge.

Uwe Excellentie zal, vlei ik mij, uit het zoo even gedane beknopte verslag van daadzaken, genoegzaam op de hoogte zijn gebragt ter beoordeeling van het onderwerpelijk geschil.- Het zij mij vergund alleen nog wat kortelijk hierbij op te merken-

Dat de Directie van het Gesticht van weldadigheid alhier geene geneeskundige hulp tot hare beschikking heeft dan de Eilandsgeneesheer (A. van Deinse). Uit deszelfs overgelegde declaratie blijkt dan ook tevens, dat geene visiten door denzelven zijn gedeclareerd, moetende echter zeer natuurlijk de geleverde medicijnen altoos aan denzelven voldaan worden.

Heelkundige hulp is aan dit gesticht volstrekt niet verbonden- Het is dus duidelijk, dat wanneer die wordt ingeroepen ten behoeve van een of ander bewoner van dat gesticht de kosten daarvan evenzeer zijn als ten laste van ieder ander ingezeten van de mindere klasse.

Het voornoemde gesticht is daarvoor aansprakelijk bij den ingeroepen heelkundigen. Maar op wat grond zou nu dit gesticht alles, ook de kostbaarste genees of heelkundige bijstand moeten verleenen zonde die vergoed te krijgen van het daarbij betrokken armlastig bestuur?

De declaratie toch van 50 centen daags voor alle onderhoud, gewone en buitengewone verpleging aan zoodanig eenen zieken die nacht en dag oppassing benoodigd had gedurende een langen strengen winter is toch waarlijk niet meer dan eene schadeloosstelling. Niemand zal dit voor eene winstgevende zaak kunnen achten.

Wat nu de gemeente Helder en met name de groote steden, waarin zich gasthuizen bevinden met eene speciaal daaraan verbonden geneeskundig dienst doen- is eene zaak aan ons geheel vreemd- genoeg wanneer een ieder onbevooroordeelde moet erkennen, dat 50 centen per dag voor geheele voeding en verpleging in het etmaal van een geheel hulpehoevend volwassen persoon niet te veel is; terwijl de daaraan te besteden Medicijnen en heelkundige dienst natuurlijk eene zaak blijft geheel voor rekening van dien het aangaat.

Het meergenoemde bestuur onderwerpt dan ook deze zaak die zij niet dan haars ondanks ter kennisse brengt van HEGA de HH GS met vertrouwen aan derzelver beslissing. Het spreekt van zelf, dat van de na den 12 Mei tot den 23 Junij ll aan meergenoemden WJ Bok verschafte voeding en verpleging, met heelkundige hulp, op den zelfden grond wordt terug gevraagd als de eerst ingezonden declaratie, als zijnde alleen door het geheel eigendunkelijk stilzwijgen van het armlastig armbestuur veroorzaakt. Ik neem de vrijheid ook hiervan de beide declaratien aan Uwe Excellentie in te zenden, waardoor het gezamenlijk bedrag van het dezer gemeente in zake WJ Bok kompeteerende, zal beloopen f 235.10.

[Buisman: De winter van 1844/45 was een 'zeer strenge winter' van eind november tot eind maart]

De Gemeente Helder wilde nog steeds niet betalen. Het was ook wel erg veel geld voor een zo zinloze behandeling. Men had blijkbaar liever gehad dat hij meteen was doodgevroren.

Gemeenteraad van Texel 1-10-1845 W.J. Bok

De voorzitter geeft der vergadering te kennen dat bij hem is ingekomen eene apostillaire Dispositie van Z.E. den Heere Staadsraad Gouverneur van Noord Holland, in dato 5 September ll N 30/7091, waarbij in Handen van dit Gemeente Bestuur wordt gesteld een nader rapport, eene Missive van H.H. Burgemeester en Assessoren der Gemeente Helder dd 3 September ll N 31 in Substantie inhoudende nadere bedenkingen omtrent zekere vordering ter zake van verpleging en geneeskundige Hulp in dit voorjaar door het Gesticht van weldadigheid alhier, verleend aan den persoon van W.J. Bok, hebbende zijn onderstands-domicilie aan den Helder, in alles groot f 235.10. welke vordering, na reeds voor geruimen tijd aan het betrokken armbestuur der Gemeente Helder ten fine van betaling te zijn medegedeeld,- door het zelve in gedebiteerd geworden en ter betaling geweigerd ten zij voor een merkelijk minder bedrag: Al het welk vervolgens heeft aanleiding gegeven tot eene ampele Correspondentie, zoo wel eersten tusschen de verschillende gemeente besturen van den Helder en Texel- als vervolgens tusschen de Helder en het gemeentelijk bestuur en de provinciale geneeskundige Commissie te Haarlem, zoo als dan ook een aantal bijlagen bij voornoemde Missive gevoegd, die allen der vergadering achtervolglijk zijn voorgelezen.

De voorzitter deelt der vergadering al verder mede dat deze geheel Zaak als nu op nieuw door hem is onderzocht en met het betrokken armbestuur alhier behandeld, zoodanig dat de slotsom dier bemoeijenissen hierop is nederkomende:

Dat het evengenoemde armbestuur niet anders kan dan volharden bij het geen het zelve reeds bij herhaling door- Middel van hem voorzitter aan het gemeentebestuur heeft kenbaar gemaakt, dat namelijk de verpleging van een persoon onder zoodanige allermoeijelijkst omstandigheden gedurende eene lange en strenge winter welke nacht en dag buitengewone voorzieningen noodig deed zijn, voor niet minder konde plaats hebben dan voor 50 Centen daags, buiten de vereischte geneeskundige Hulp.

Dat al het geen het Gemeente en armbestuur van den Helder gelieve optemerken omtrent het daardoor bijzonder hoog geworden Cijfer, niets ter Zake afdoet- dat er geene enkele wettelijke bepaling bestaat welke ten deze als Maatstaf behoort te worden gevolgd en mitsdien niet anders dan de billijkheid aldien gegrond op de verschillende locale omstandigheden, ten deze als regelmaat kan worden aangenomen.

Dat het voornoemde Armbestuur alhier overigens de Geneeskundige Declaratie in deze zaak niet van meening is te verdedigen, in zoo verre het bedrag daarvan de palen van redelijkheid mogt te buiten gaan, en dus gaarne ten deze wil medewerken om buiten form van proces tot eene betamelijke schikking te treden.

De door de Gemeente Helder voorgestelde vermindering der geneeskundige Rekening ten beloope van f 60.40 wordt aangenomen.

Het bedrag ad f 78.50 der verleende verpleging gedurende 22 ½ weken wordt verminderd tot op f 60.-, waardoor alsnu de laatstelijk door het betrokken armbestuur van den Helder verschuldigde Som ad f 146.20 wordt aangenomen, mits met eene verhooging ad f 15.- en alzoo tot een definitief bedrag van f 156.20 in plaats der aanvankelijk gedeclareerde F 235.10.

Dat dit dan ook het uiterste is waartoe voornoemd Armbestuur heeft gemeend te mogen besluiten, terwijl het zelve hem voorzitter heeft verzocht dezen middag aan het Gemeente bestuur van Texel medetedeelen-

Waarover gedelibereerd:

Gezien alle de tot deze Zaak betrekkelijke Stukken, bij voornoemde eerste Missive als bijlagen gevoegd.-

Overwegende dat naar het oordeel dezer vergadering geen de minste grond bestaat om volgens het beweren van het betrokken Armbestuur te Helder, de Som van f 3.50 wekelijks, als Maximum voor eenen Kranken behoeftige vasttestellen, aangezien vooral in meer bijzondere gevallen, als belangrijke operatien, amputatien en dergelijke, op die wijze alle vergoeding geheel zoude komen te vervallen en mitsdien het doel der wet van November 1818 daarmede worden verijdeld.

Overwegende dat, welke ook het bezwaar moge zijn voor het betrokken armbestuur te Helder, in deze vergoeding gelegen, desniettemin tegen de alsnu gewijzigde declaratie van het armbestuur ter dezer plaatse, naar het gevoelen van dezen Gemeenteraad geen redelijke bedenking is te maken.

Is besloten:

Zich te vereenigen met het hiervoren gedane voorstel en onder aanbieding van voorschreven rapport aan Z.E. den Heere Staatsraad Gouverneur der provincie, denzelven tevens de wensch dezer vergadering medetedeelen dat het denzelven behagen moge op die wijze de onderwerpelijke Zaak wel te willen beslissen.

Zullende onder behoorlijk geleidende Missive Extract dezer worden gezonden aan Z.E. den Heere Staatsraad Gouverneur der provincie.

Brief van Burgemeester Keijser 1-10-1845

N 228 1-10-1845 Aan de Gouverneur over de verpleegkosten van W.J. Bok

Extract uit de notulen der vergadering van de Gemeente raad Texel van heden N 2 met alle de bijlagen betreffende de kwestie van vergoeding van verplegingskosten aan den persoon van WJ Bok, te Helder zijn OD hebbende.

N 251 BM Helder 6-11-1845 Alimentatie WJ Bok

Nav aanschrijving HH GS dd 30-10 gewijzigde declaratie tbv het Gesticht van Weldadigheid alhier groot f 156.20

Waarom verminderde Texel de rekening na zoveel botte onwilligheid van Den Helder?

De kosten waren al krap berekend, dus eigenlijk had men op Texel voet bij stuk moeten houden. Was dat op last van de Gouverneur?

Of de zaak nu afgehandeld was? Er werd niet meer op terug gekomen, dus het zal wel.



Met dank aan Piet Zeeman en Maarten Noot van de Historische Vereniging van Den Helder


Home