Karnemelk.


Timmerman
In zijn Schrijfboek vermeldde timmerman Thijs Jansen Velthoen voor wie hij werkte en hoe hij voor dat werk betaald werd. Hij rekende in geld, maar liet zich ook betalen met boter, eieren, koren enz. Dat werd nauwgezet teruggerekend naar geld.

Jacob Wuijts de Bleeker betaalde de timmerman soms in geld, maar vaker in natura:
1690. ontvangen de somma van 3.0.0 gulden
1691. 4 pont boter, 48 eijeren (9 voor een dubbeltie), 6talf pont boter, 2 sleijden witte [verse] boter
2 loopen kooren het loopen 34 stuijvers soo was de geldinge
1693. voor 6 stuijvers eijeren, 3 pont boter, 3 pont boter, 7 3/4 pont boter
1694. 3 pont boter, 2 pont boter
1695. 2 pont witte boter het pont 5 st 8 p., xx pont boter, het pont 5 stuij 4 penn.
1705. 11 pont boter
1709. 11 pont boter
1710. 8 sestalven
1713. een loopen koorn
1716. 19 zestalven

Karnemelkbleek
Voor het bleekproces was veel karnemelk nodig. In het zuurvat ging 1000 liter en er waren tenminste 2 zuurvaten op een bleekerij. Het linnen moest bijna een week broeien in het zuurvat, dus er was zeker 1000 liter karnemelk per week nodig. Na het zuren werd het linnen op het bleekveld gelegd en voortdurend met water overgoten. Dit proces werd een aantal malen herhaald, tot het linnen wit genoeg was.
In de tijd dat er twee bleekerijen in bedrijf waren was de behoefte aan karnemelk nog veel groter. Hoe kwamen ze aan zoveel melk, terwijl op Texel de meeste boeren zich meer richtten op jongvee en maar 3 of 4 melkkoeien hadden?

De omgeving van de Bleekerij, de waterrijke Mient, was niet geschikt voor het houden van koeien. De melkproductie kon niet op het bleekbedrijf worden gedaan.
Jacob de Bleeker had weide- en hooiland dat na zijn dood verkocht werd, waaronder een koeienweitje dat naar de bleeker van de Nieuwe Bleekerij ging. Die had echter in 1730 maar 2 koeien, net genoeg voor de dagelijkse melkvoorziening, wat er op wijst dat het grootste deel van de melk voor het bleekproces van boeren gekocht werd.
Toch had Jacob de Bleeker een overschot aan boter. Hij had namelijk ook nog een boerderij.

Eigen karnemelkproduktiebedrijf
Jacob was ook eigenaar van een boerderij ‘onder de Westen’, zonder twijfel de Worsteltent, waarvan we denken dat die al langer bij de bleekerij hoorde. Dit gebouw had een dubbel hooivak, het was een grote boerderij, met veel geschikt weiland erbij. Er konden 12 koeien in de stal staan. Een koe gaf toen niet meer dan 10 liter melk per dag met een verpercentage van 3%, 1500 liter per jaar, in een goed grasjaar.
Als die allemaal melk gaven was er in de eerste maand van het bleekwerk genoeg aanvoer van zure melk- als er niet genoeg karnemelk was stokte het bleekproces! Later in de zomer moest er melk gekocht worden van andere boeren.
Het is opvallend dat er in de 17e eeuw een groep boerderijen is gebouwd aan de rand van de Mient, behalve de Worsteltent ook Catharinahoeve, Ruimzicht en het Witte Lam, vlak bij elkaar. Ook Ruimzicht heeft een dubbel hooivak.
Aan de Westen was een bedrijf (nu Op Ruimte) dat wellicht ook betrokken was bij de karnemelkproduktie, dat was van Pieter Cornelis Bakker, die men ‘Roomer’ noemde. Die naam krijgt een boer niet als hij een maar paar koetjes melkt.

De oude weg over de Mient, die nu Kwekerijweg heet, loopt regelrecht van de Worsteltent naar de Bleekerij. Het vervoer met paard en wagen was over deze weg geen probleem.


Terug naar de vorige bladzij