Brans


Huizinga en Brans

18 October 1844. [(Samenvatting Ali): Begon de questie over de nieuwe vraagboeken, die Huizinga bij zijn godsdienstonderwijs wilde gebruiken. Hij wilde Boeles invoeren, doch daar waren zeer velen, zoals Pieter Bakker, Jan Jans Bakker en Jakob Keyser zeer tegen, daar Boeles een hervormd predikant was. Zij wilden dat hij zich aan ‘t boekje van Rijswijk, dat Ds. Veenstra ook gebruikte, hield. Rijswijk was echter ook hervormd predikant.
25 October 1844. Kerkeraadsvergadering over de vraagboekjes. Huizinga had de nieuwe boeken weer laten ophalen, doch Pieter Koning en Kuiper en Brans vonden dit verkeerd, daar zij wel met het nieuwe boek ophadden, groot dispuut.
Huizinga droeg aan de kerkeraad op om nu maar de boeken aan te geven, die hij zou moeten gebruiken. Het slot was dat hij een tijdlang de oude EN de nieuwe boeken gebruikte. Doch ten laatste schenen de menschen er niet meer op tegen te hebben dat hun kinderen uit Boeles leerden. Pieter Bakker verzette er zich het langst tegen].

9 Augustus 1846. Leendert Jakobsz Brans te Oosterend verhaalde mij uitvoerig de geschiedenis van Hendrik Cornelisz Veenstra’s verwijdering. Hij scheen nog aan de echtheid der beschuldiging tegen hem te twijfelen (Aaltje Aries Rab, maar ook Antje Cornelis Koorn en Neeltje Hans waren medebeschuldigden).

25 January 1856. Leendert Brans zeide mij onlangs dat zijn broeder Johannes veel gesproken had van het uitstekend genoegen dat ik laatst bij mijn preek in Cocksdorp had gegeven, nog veel meer dan de eerste maal en dit was algemeen geweest. De opzichter Lokker had gezegd dat hij, als hij dezelfde preek nog weer eens kon hooren, hij er gaarne tot aan Dirk Tamis om loopen wilde. Brans gaf zijne vreugde te kennen dat het thans algemeen in de Gemeente zoo wel met mij was.

8 December 1856. Oosterend. Met Leendert Jacobsz Brans gesproken over het afschaffen van de bedelarij op Nieuwjaarsdag. Hij keurt het goed, maar wil liefst dat een ander daartoe werkzaam is. Vroeger gaven zij altijd sterken drank op Nieuwjaar, nu sedert eenigen tijd niet meer. Hij is de zaak der Afschaffing van Sterken Drank wel genegen en verdedigde haar onlangs krachtig op de Oosterender Beurs, waar men anders meende dat men bij het aalzeilen enz de drank niet wel kon missen.

30 January 1857. Des middags extra Kamerdag aan de Waal door Pronk belegd n.a.v. de brief van Bok aan de Kerkeraad waarin hij regtvaardiging verlangde, of anders afzetting als Voorlezer. Allen praesent. Pronk doet eerst een verslag van zijn handelwijze in deze zaak, waarbij hij zich vooral zocht te zuiveren van de blaam dat hij een handlanger van den Heer Bok zou zijn. Hij bragt een getuigschrift bij voor de onschuld van Bok, geschreven door Van der Wal en door de beide Stiggelbouten en de twee Mooijens en Piet Koning geteekend.
Vervolgens tracht ik eene eenvoudige en duidelijke voorstelling van de zaak te geven. Vele woordenwisseling. Ik stel vervolgens 2 vragen: 1e of iemand het gedrag van Bok omtrent mij gehouden kan goedkeuren? En 2e of iemand kan aanwijzen dat ik in mijne handelwijze omtrent hem buiten de grenzen van mijn pligt ben getreden?
Bij hoofdelijke omvraag worden de beide vragen algemeen ontkennend beantwoord. Daarop stelt P. Kuiper voor om dit als besluit dezer vergadering aan Bok te melden en tevens dat men hem van zijn Voorlezersampt ontslaat. Dit laatste vindt tegenstand (de conceptbrief van Kuiper door mij gesteld en door hem overgeschreven wordt bij herhaling gelezen). 4 zijn er voor (Kuiper, Kooiman, Boon en Roeper (deze iets weifelend)). De overige 5, vooral Brans en Pronk, er tegen. Leendert J. Brans, Jan J. Bakker, Arien Jac. Dijksen en Arien H. Mantje willen zich echter met de eerstgenoemden vereenigen als zij eerst een schriftelijke getuigenis zullen hebben ontvangen van Pieter M. Langeveld en Cornelis P. Keyser, getuigen van het gedrag van Bok op de 12e january, waruit blijkt dat hij zich toen schandelijk heeft gedragen. Ik beloof hun dit eerstkomende zondag te leveren. Daarop gaat de vergadering uiteen.

1 February 1857. Zondag. Des middags aan de Waal Belijdenis. Voor de predikstoel zeg ik dat Pieter M. Langeveld en Cornelis P. Keyser nu in de Kerkekamer zijn om te getuigen. Pieter K. Pronk doet eene redevoering. Leendert J. Brans wil geene getuigen hooren om de zaak nog niet meer te verwikkelen. Na vrij sterke woordenwisseling, waarbij ik van de Diakens eisch dat zij mijn regt zullen handhaven, willen zij mij geene reden geven dat ik mij over hun bij de Broederschap zal beklagenen na nog eenige ophelderingen verklaart Leendert J. Brans dat hij nu de zaak beter inzag. Hij stelt voor om naar Bok te gaan en hem mondeling te bewegen dat hij met schuldbekentenis tot mij kome. P. Pronk en L. Brans (geen ander wil mede) nemen op zich te beproeven.
Des avonds Pronk en Brans bij mij. Zij zijn bij W. Bok jr. geweest die hun zijne grieven heeft voorgedragen. Zij hebben met hem bepaald dat hij morgenavond te 7 ure bij mij zal komen met Pronk en Pieter Jac.Boon (ik weifel of ik de presentatie van deze beide zal vergunnen). Ik sta het toe, schoon zij niet belooven dat hij met schuldbekentenis zal komen.

17 February 1857. Pieter Langeveld zeide dat het klein getal communicanten van l.l. zondag zijn oorsprong had alleen in het geval met Bok, daarom was Pronk, Brans en de geheele familie Bakker er niet.

2 April 1857. Met Albert Pietersz Keyser gereden van de Waal naar Cocksdorp, aldaar vergadering van ‘t Afschaffingsgenootschap bij Jakob Cornelisz List. Niet overvol. Ik Redevoering, Wieringa eene bijdrage. Daarna nog een uitvoerige improvisatie, waarbij ik de voornaamsten (Kievit, Loman, Brans, V.d. Kloot, Zeedijk, enz) sterk opwekte om zich voor onze zaak te verklaren, maar ook de geringere standen.

26 Juny 1857. Kamerdag. Er wordt gesproken over het verzoek van den Heer W. Bok om de Kooiveiling te mogen doen. Verscheidenen meenen dat het hem niet toekomt omdat hij het verleden jaar gehad heeft, schoon W. Bok sr. stelt dat toen zijn zoon het gehad heeft en dat hij er nu aanspraak op heeft. Ik meende dat er een andere reden is waarom men het hem ditmaal niet moet gunnen, omdat hij zich met zijn huisgezin thans geheel aan onze Gemeente onttrekt, even gelijk men aan Aris P. Bremer de leverantie niet heeft laten houden omdat hij met verlating van onze Gemeente naar Joeg [prediker te Oosterend] gaat.
Pronk zegt dat de schuld van dit wegblijven van W. Bok aan mij ligt. Ik antwoord hem daarop dat ik mij van het tegendeel bewust ben, doch dat de gansche zaak waarop hij zinspeelt eene andere houding zou hebben verkregen, als sommige Diakenen EN VOORAL HIJ steeds een waardige houding hadden aangenomen en in de zaak van waarheid en deugd het waaragtig belang der Gemeente hadden ondersteund. Hierbij ontstaat een eenigszins warme woordenwisseling waarbij echter niemand het waagt Pronk te ondersteunen.
Vervolgens begint Jan Bakker te verhalen hoe hij gehoord heeft dat Dominee een paar menschen in de Kerk getrouwd heeft [Aafje Buijs en Klaas Brouwer] en vaart in verbolgen drift tegen mij uit dat ik alles maar doe op eigen gezag zonder de Diakens daarin te kennen, dat ik hem en anderen daarbij geheel ben gepasseerd. Dat was een allerschandelijkst gedrag enz.
Pieter Kuiper en anderen vallen hem terstond in de rede en zeggen dat dit, dat hij van deze zaak onkundig was, alleen daar vandaan komt dat hij te Oosterend niet in de Kerk was geweest. Dat Dominee daar wel degelijk met de Diakens er over gesproken heeft enz. Ik zeg dat ik wel gaarne allen daar gezien zou hebben, maar om rond te loopen tot uitnoodiging geen tijd had gehad, hetwelk ik bewijs door opsomming van het werk wat ik in die dagen op mijn studeerkamer had te verrigten. Bakker blijft in zijn drift volharden, waarop Jakob Roeper opstaat en zegt: “Ik wil bij zulke gesprekken niet langer in den kamer wezen”. Pieter Kuiper zegt: “Ik ook niet” en gaat mede heen.
Ik zeg ook te willen vertrekken en ga opstaan, maar zoek intusschen Bakker nog te overtuigen hoe geheel verkeerd hij zich door zijne drift tegen mij laat vervoeren.
Leendert Brans beklaagt het diep dat onze vergaderingen zulke droevige tooneelen van twist en partijschap moeten opleveren. Ik stem met hem in.

31 Augustus 1857. Naar Oosterend (gereden met Jakob Verberne). Met Leendert Brans huisbezoek gedaan. Des middags bij hem gegeten. Bij Pieter Dijksen thee gedronken. Nergens eenige bijzondere ontmoeting gehad. Jan Bas meende dat de bijbelheiligen Abraham enz ook wel, als zijnde menschen, hunne gebreken hadden, maar dat deze hun om hun geloof niet werden toegerekend.

1 September 1857. Naar Oosterend geloopen of liever naar Klaas Mantje, aldaar het huisbezoek met Leen Brans weer begonnen. Op Noorderbuurt koffij gedronken.
Klaas Mantje deelde mij mede dat de Heer Bok hem omstreeks een maand geleden vezocht had om zijn invloed bij mij te doen gelden, opdat ik de zaak tusschen hem en mij, waar hij veel last van had, weer in orde mogt komen. Ik verklaar dat ik dit gaarne wil, dat die verwijdering mij zeer hindert, doch dat de bezwaren weggenomen zullen zijn als Bok zijn leedwezen over het voorgevallene van zijne zijde betuigt.
Ik at des middags bij Brans en wij bezochten ook nog het Spang. Alles te voet! De paarden van Brans hadden het te druk met ploegen. Hij verontschuldigde zich daarover door mij bekend te maken met het karakter van zijn schoonvader Hendrik Cornelisz Timmer, die, als hij nu het ploegen op zijn land had willen uitstellen, daarover langen tijd ontevreden zou zijn geweest.
Leendert Brans deelt mij mede dat Dirk Jansz Bakker zijn wrevel tegen mij gelucht heeft met de voorstelling van een plan om de Gemeenteleden een stuk te laten teekenen waarvan het gevolg zou zijn eene andere Dominee (doch welligt gelijk ontzetting van mij). Doch Brans had hem terstond het dwaze van dit plan onder het oog gebragt. Hij wilde dat Willem Bok en ik van weerskanten elkander zouden toenaderen en dat men daarop moest werken. Ik zocht Brans te doen gevoelen dat juist dat niet partij kiezen van de Kerkeraad de zaak bedorven had, dat men terstond kloekmoedig mijne verdediging had moeten op zich nemen, daar ik immers alleen voor de Gemeente en niet voor mijzelven werkzaam was geweest.
Brans ging van het denkbeeld uit dat ik mij door den Heer Johannes Ludovicus Kikkert tegen W. Bok had laten opzetten. Ik zeide het tegendeel, en dat ik voor dat ik Kikkert had gesproken de zaak kende van een ooggetuige [wat hij anders niet zo in zijn dagboek heeft genoteerd].
Bij Tjerk de Vries, koopman te Oosterend, moest Brans onaangename aanmerkingen hooren, omdat hij niet had medegewerkt dat het huis aan ‘t Nieuwe Schild aan hem de Vries gegeven werd.

8 February 1858. Op de Rekendag deden Pieter Pronk en Leendert Brans wel blijken dat hunne stemming jegens mij, ter gelegenheid van de zaak met W. Bok nog niet goed was.

22 Juny 1858. Brans spreekt over Jan Koning alsof die in zijn opregtheid door Kikkert is misleid en op eene schandelijken wijze afgezet.

1 November 1858. Trijntje Leenderts Brans bij Sina te logeeren.

14 September 1860. Kerkeraad aan de Waal, met de Commissie benoemd in April [over een tweede leeraar]. Burgemeester was verontwaardigd omdat er niet meer geschied was en wilde dat men de onderhandeling met den Hoorn nogmaals ernstig zou opvatten, want de Gemeente aldaar was er niet ongunstig voor gestemd. Brans wilde het ook nog eens met den Hoorn beproeven.
Eindelijk kwam men overeen dat dit toch niet hetgene was wat men moest doen en bepaalde met algeene stemmen om een tweede leeraar voor onze Gemeente te benoemen, die een nieuwe pastorij zou hebben aan de Waal op een tractement van 1000 gulden.

19 November 1860. Naar Oosterend, des middags bij Keyser en Brans gegeten. Onder het eten bemerkende dat het reeds over 2 uur was, opgestaan en ijlings naar Zevenhuizen gegaan ter begrafenis van C.C. Dijker. Ik kon nog met de trein medegaan. Van ‘t Kerkhof ging ik mede terug naar het sterfhuis en deed eene toespraak en sprak vervolgens veel met de aanwezigen, meest alle Roomschgezinden (de vrouw was Roomsch), o.a. met Neeltje xx, en met Clemens Barhorst.

20 January 1862. Het eenigst kind van Brans, 9 maanden oud, gestorven aan een hersenziekte.

2 February 1868. Zondag. Te half 10 gepreekt aan den Burg en daarna te 12 ure te Oosterend. Trijntje Brans is lijdende aan pijn in de zijde. Zij willen Ensing wel raadplegen.

17 Mei 1868. Zondag. Intrede Dominee Buisman te Oosterend. Ik den gehelen dag daar.
Even bij Jakob Brans. Ik sprak van ‘t Eijerland. Hij wilde wel toestaan dat wij nog eens van ‘t zomer evenals in ‘t vorig jaar van zijne kamer gebruik maakten.

12 July 1868. Zondag. Avondmaal.
Sina en Koos rijden met buurman P. Roeper. Koos wordt in de kerk ongesteld en laat zich met rijtuig van Arie Brans te huis brengen. Ik dus alleen van mijn gezin het Avondmaal gevierd te Oostend. Bij mijn te huis komst lag Koos te bed, doch beterde toch weldra, zoodat zij, toen Dominee Vrendenberg en vrouw kwamen, weer opkwam.

17 September 1868. Weder door C.A. Mantje gehaald, huisbezoek in ‘t Spang, op ‘t Nieuwe Schild en te Oosterend. Door de knegt van Jb. Brans des avonds weder te huis gebragt.

26 January 1869. Vannacht de dooi ingevallen.
Des namiddags Dominee Bakker hier op reis naar Hoorn om daar zijn meisje te ontmoeten en zaterdags terug te komen. Hij verhaalt hoe hij gister met Bakker, Buisman, Heringa, Wieringa en Brans op schaatsen van Oosterend naar de Cocksdorp wilde gaan en hoe zij allen tezamen in een wak waren gereden. Bakker was om van Brans los te komen het kanaal ingezwommen. Allen hadden zich gelukkig weten te redden.

9 January 1870. Zondag. Gepredikt te Oosterend. Jakob Brans keurt zeer af, dat de beurtregeling zoodanig is gemaakt, dat ik nu ten 3de male achtereen te Oosterend preek. Ik had het wel zoo kunnen schikken, dat Bakker die reis van mij overnam (ik weet niet of het alleen welwillendheid jegens mij was).

2 November 1873. Zondag. Gepreekt te Oosterend, Hervormingsfeest, slechts 1 diaken, Jakob Brans. De beide anderen waren naar de Alkmaarsche Koemarkt, die vandaag begint.

9 February 1874. Naar de Waal, aanneming van Doopelingen.
[Jakob Brans is diaken maar komt niet genoeg in de kerk] een ernstig onderhoud over zijn verzuim van de openbare Godsdienstoefeningen, hetgeen getuigde van eene zeer bekrompen opvatting van de diakenspost. Hij meende dat hij met zijn komen in de vergaderingen enz. al vrij wat voor de Gemeente opofferde, wijl hij geen knecht had en dus zorgen moest voor zijn vee (niets echter verbiedt hem een knecht te houden).

28 December 1876. Vergadering van de afdeling Texel der Maatschappij voor Landbouw in de Lindeboom.
Ik ook daarheen en mij als lid aangegeven. Vrij talrijke vergadering, niettegenstaande den slechten weg door de sedert gisteravond ingevallen dooi.
Loman deed de Redevoering over het water in verband met de Landbouw, waarbij hij sterk aandrong op het verschaffen van water aan te hoog liggende landen en het ontnemen daarvan aan te laag liggende, zooals in Walenburg. Hij wenschte een Stoomgemaal aan de sluis van de Noorddijk. Hij had ons de bestanddeelen van water doen kennen, proeven met waterstof en zuurstof, verbranding van een stalen horologieveer.
Zijne Rede gaf veel aanleiding tot onderlinge gesprekken van voor- en tegenstanders van ‘t water over de landerijen.
Na hem trad Jb. Brans op met een bijdrage over de verbetering van onze Texelsche landerijen. Daarna P. Bremer met “Gesprek tusschen 2 Texelsche boeren over het nut van de nieuwe werktuigen”, waarbij dikwijls groote hilariteit werd gewekt.
Eindelijk weder Jb. Brans met een zamenspraak over ‘t Nut van de Maatschappij voor Landbouw in dichtmaat. Ik hoorde al die sprekers met genoegen.

23 Mei 1877. Ik ging thee drinken bij Trijntje Brans en haar man Willem Koppen. Hij was vandaag van Amsterdam teruggekeerd waar hij als getuige van de regtbank was geweest tegen Jakob Puiman (Japie ken niet) wegens het wegnemen van een leidziel. Zes getuigen ontvangen ieder twaalf gulden reiskostenvergoeding.
Wat hij in Amsterdam gezien had. Over Gemeente, Kerkgang en godsdienst. Sommige hervormden, zooals Piet Wuis gingen nu trouw bij de Afgescheidenen.

31 July 1877. Vooraf was ik naar ’t Raadhuis geweest om mijn stembriefje in te leveren voor Jakob Brans als lid van de Gemeenteraad.

11 November 1877. Zondag. Gepreekt te Oosterend. Bij De Lang koffij gedronken.
Jakob Brans is weer herstellende, heeft nu in geruimen tijd geen bloed opgegeven, doch durft in de koude niet in de Kerk te komen.

9 December 1877. Zondag. Ik naar Oosterend. Vrouwtje mede naar de Waal om een paar dagen naar Cocksdorp te gaan. Gepreekt in de Kerkekamer, 58 toehoorders.
Bij Sijbrand Koning koffij gedronken. Ik bragt de kinderen een paar boekjes van Hofmans Verhalen voor de Jeugd en 3 stuivers prenten.
Gesprek vooral met Jakob Brans, vrij hevig over de bijdrage der Gemeenteleden voor het Fonds der Sociëteit te Amsterdam, waarvoor hij nu 1,50 gegeven had terwijl hij vroeger voor 3 gulden had geteekend. Hij gaf te kennen niet eens te weten wat die Algemeene Doopsgezinde Sociëteit was. Toen ik het hem uitleide, meende hij dat die Wetenschappelijke opleiding van Leeraars zoo noodig niet was, dat zij bijvoorbeeld geen Latijn behoefden te kennen. Toen ik het nut betoogde bleef hij zeggen “Ik ben van eene andere opinie”.
Hij wilde als er bijvoorbeeld 20 personen waren die ieder een zoon wilden laten studeren, dan moesten zij ook maar gemeenschappelijk zorgen voor de gelegenheid daartoe, door hunne beurzen ervoor te openen, want men kocht dan toch alzoo een goeden stand in de Maatschappij voor zijn zoon en meer zulke onzinnige praatjes, waaraan ik mij zeer ergerde, wijl het hem blijkbaar voornamelijk te doen was, niet verpligt te wezen om eenige stuivers meer uit te geven voor iets wat hem immers niets aanbragt.

12 February 1878. Des voormiddags van 10 tot half 3 aan mijne 13 leerlingen Belijdenis afgenomen voor de Diakens (Brans door vernieuwde bloedspuwing verhinderd te komen). Mijne leerlingen voldeden mij goed, De besten waren Trijntje Rab, Elisabeth Flens en Jan Jansz Bakker. Bakels was niet aanwezig daar hij zijne Catechisatie niet had afgezegd.

24 February 1878. Zondag. Naar Oosterend, Voorbereiding gepreekt op de Kerkekamer. Neeltje Mantje Kerkgang.
Even bij De Lang. Hij vertrekt welligt einde April naar Hiaure [Joure]. Het was hem daar wat huis en tuin en ook de welwillendheid der menschen betreft zeer toegevallen.
Ik kondigde af dat Bakels voor het Beroep in Baard heeft bedankt. Bij Sijbrand Koning, aldaar Brans. De bloedspuwingen hebben zich in den laatsten tijd niet herhaald.

7 April 1878. Zondag. Gepreekt te Oosterend. Bij Jakob Arisz Bakker, Bakels was daar nog maar 2 maal aan huis geweest.
Bij Jakob Brans. Hij durft zich bij den kouden wind nog niet buiten te begeven. Hij erkende dat hij in zijn toestand (van tijd tot tijd bloed opgeven) niet op een langen levensduur rekenen mogt. Hij was zeer kalm bij die bewustheid en was bereid te scheiden als hij daartoe geroepen werd. De weduwe T. Keijzer reed met mij naar den Burg. Zij getuigde dat Brans zeer gemist zou worden. Hij hielp dikwijls menschen aan geld die elders niet klaar konden komen.

29 September 1878. Zondag. Gepreekt te Oosterend maar zonder voldoening. Het was ‘t of mijn gezigt beneveld was, ik kon niet goed zien en ook niet goed spreken. Later ging dit wat beter bij ‘t huisbezoek van T. Brans en anderen die nog te Oosterend overig waren.

19 January 1879. Gepreekt te Oosterend op de gaanderij. Bij Sijbrand Koning koffij gedronken. Aldaar Jakob Brans, nu daar inwonende. Hij heeft onlangs weer bloedspuwing gehad. Hij beweert dat de Gemeente het vervolgens wel met 1 Leeraar kan stellen. Vroeger was dat anders, toen was er meer Kerkelijkheid (alsof deze met 1 leeraar niet nog meer verminderen zal?).

23 Maart 1879. Zondag. Gepreekt te Oosterend, daarheen gereden met Gerrit Kooiman in den sterken en zeer kouden Oostenwind.
Ik vooraf bij Sijbrand Koning Jakob Brans toegesproken, die er zeer vervallen uitziet, maar toch goeden moed scheen te hebben voor zijn mogelijk herstel. Als ik met hem sprak over de verwachting onzer toekomst ook na den dood des ligchaams, beantwoordde hij dit dat deze zoo vast bij hem stond, dat hij daarover nimmer sprak of zelfs dacht (mij kwam dat onnatuurlijk voor).

6 April 1879. Zondag. Gepreekt te Oosterend. Bij Sijbrand Koning koffij gedronken, Jakob Brans toegesproken. Hij is in de laatste dagen hard achteruitgegaan. Hij ziet nu zijn einde zeer nabij. Hij was in eene zeer kalme gemoedsstemming, verwachtte niet dat ik hem in den volgenden week (Paaschdag) zou wederzien.

14 April 1879. Tweede Paaschdag. Gepreekt te Oosterend, om de koude weer op de gaanderij, ditmaal zonder orgel, wijl Van Elk op reis is.
Bij Sijbrand Koning sprak ik Doctor Koning. Ik sprak Jacob Brans even toe. Hij gevoelt zijn einde zeer nabij te zijn. Wat mij bevreemde en eigenlijk ook onaangenaam aandeed was, dat hij alle gesprek over de hope der toekomst, waarmede ik hem zocht te versterken, terstond afwees door te zeggen: “Ik weet dat alles net zoo goed als jij en ik geloof en hoop dat alles net zoo goed als jij en het is dus geheel overbodig om daarover te praten“. Gemoedelijkheid, tedere gehechtheid aan iemand of iets, openbaarde hij voor mij niet, ofschoon volgens de mededeelingen van zijne zuster, zijne gesprekken van den laatsten tijd wel daarvan getuigden.

20 April 1879. Zondag. Bakels reeds vroegtijdig hier, komende van ’t Nieuwe Diep. Hij predikte aan den Burg, maar voldeed aan Katrina weinig. Ik preekte aan de Waal.
Daarna even bij P. Eelman. Daar hoorde ik dat Jakob Brans gisterochtend overleden was.

21 April 1879. Een briefje van Sijbrand Koning noodigt mij tegen woensdag ter begrafenis van Jakob Brans.

23 April 1879. Ik te 1 ure, na een haastig middagmaal, met rijtuig van Sijbrand P. Koning afgehaald naar Oosterend. Begrafenis van Jakob Brans, aldaar de naaste familie. Door hetgeen ik over Brans gehoord had, hoe hij zijne jongste zuster geheel onterfd had en dus met een wrok in het hart de Eeuwigheid was ingegaan, kon ik niet dan met veel terughouding over hem spreken. Na de begrafenis gesprekken met Sijbrand Koning, de smid Breman, de oude schippers Cornelis en Klaas Timmer, Arie Brans, Koppen en Jan Roeper en verdere aanwezigen. Ik werd met rijtuig teruggebragt.
Van de Waal reed ik met Jan Jakobsz Roeper naar den Burg. Deze verhaalde mij wat meer uitvoerig hoe de gerugten over J. Brans wel degelijk waarheid behelsden.
Brans had al zijn goed alleen aan de kinderen van Dieuwertje Brans gemaakt, want als Dieuwertje stierf kon de man (S. Koning) wel eens hertrouwen en zou zijn goed alzoo in vreemde handen raken. Hij was wel bereid om menschen met zijn geld te helpen, mits met 2 solide borgen en 6% rente. Voor elke dag te laat betaald werd rente berekend.
Allen die ik sprak betuigden dat Brans hen zeer afgevallen was.

11 Mei 1879. Ik naar Oosterend, nu weer in de Kerk gepredikt.
Bij Willem Koppen en Trijntje Brans koffij gedronken. Ik verneem daar hoe haar broeder Jakob zijn haatdragendheid tot aan zijn dood heeft voortgezet en van geenerlei verzoening weten wilde. Zij lieten mij een afschrift zien van zijn Testament lezen, waarbij hij aan Trijntje 2000 gulden en een stukje land en aan Dieuwertje al het overige vermaakte in February 1878.

18 July 1879. Des avonds de Heer S. Keyser en Everts en Margo Keyser hier den avond gepasseerd. Veel gesprek over het Noorden, waarvan onlangs een paar honderd bunder lands verkocht was, deels voor 160 gulden het bunder aan Van Putten, deeld voor 100 gulden aan Willem Brans, wat Keyser eene groot dwaasheid noemde, daar ’t over eenige jaren welligt veel meer waarde zou hebben. Voorts over zijn reizen, courantennieuws, Groningen enz.


Terug naar de vorige bladzij