Dagboek Jakob Dirksz Huizinga 1844-1851. 3 juni 1809- 12 Augustus1894 Zoon van Dirk Jakobsz Huizinga en Trijntje Jurjens Coolman, geboren in Norden, Oost-Friesland. Selectie door Irene Maas van de Texel betreffende aantekeningen uit: I. Handgeschreven kopie van de dagboeken vanaf 1846 door dhr. Wout Meijer (1912-1998) uit Bergen, in 1987 in kopie aan de Gemeente Texel geschonken, ook aanwezig in de bibliotheek van de Historische Vereniging Texel. II. Fotokopieën van de dagboeken vanaf 1846, in bezit van Gerard van der Kooi, nu in de bibliotheek der Historische Vereniging Texel. III. Bewerking van de complete dagboeken van Dominee Huizinga door Alida Samuels Huizinga, die vooral familiezaken had geselecteerd. De originele dagboeken vanaf het jaar 1846 worden bewaard in het Doopsgezind Archief, ondergebracht in het Gemeentearchief van Amsterdam, inv. nr 565, afd. C, nrs 492 I-XV. Het eerste deel lag nog bij de familie Boot-Senf in Delft, met twee kinderdagboekjes. In 2009 heeft de familie Boot dit dagboek bij de andere delen in het Archief gebracht. De dagboeken beginnen met 9 October 1826, toen Jakob Huizinga als student naar Amsterdam ging. Zijn vader was in die tijd leraar der Doopsgezinden te Westzaan. Het huisgezin van zijn ouders bestond uit de ouders en de kinderen Trijntje, Abeltje, Jakob, Mentje, Juriaan en Grietje. De familie kwam oorspronkelijk uit Groningen, maar woonde vanaf ongeveer 1815 in Westzaan. De Huizinga's onderhielden nauwe banden met de familie in Groningen. In de eerste tijd is maar zeer sporadisch iets aangetekend. Huizinga had een schrift met dikke kaft ingedeeld in maanden, later in dagen. Maar in lang niet elk vakje is iets geschreven. De volgende dagboeken waren dan ook niet meer van te voren ingedeeld. Waarom zou men een dagboek bijhouden? Huizinga leerde zijn kinderen van jongs af aan dagelijks aantekeningen te maken. In een brief aan Samuel legde hij uit waarom dat zo belangrijk was: 1 November 1861. Brief aan Samuel: ' t Is zoo aangenaam als men op gevordenden leeftijd zich nog een volkomen duidelijk beeld van zijn vroegeren leefperk kan ontwerpen. Daartoe zijn dagelijksche aanteekeningen volstrekt noodig, ook zulke, die in kleinigheden gaan en daarom raad ik u ook aan het dagboek dat gij begonnen zijt in uw kinderjaren toen het weinig belangrijk scheen, nu toch vooral niet te verwaarloozen nu gij daarin gedurig belangrijke ontmoetingen en opmerkingen kunt aanteekenen. Behalve de dagboeken van Jakob Huizinga zijn er ook dagboekjes bewaard van zijn kinderen Grietje (1853-54) en Samuel (1849-1855). De kinderen Huizinga moesten van jongs af aan "in het dagboekje" schrijven. De meeste dagboekjes zijn in de loop der jaren verdwenen. In de tijd van kleindochter Alida waren er meer dan de twee die er nu nog zijn, want zij nam er stukken uit over. Ook beschikte zij over allerlei brieven en dagboeken van anderen, waar ze af en toe uit citeerde. Alida (Ali) was de oudste dochter van Samuel Jakobs Huizinga en Dolfina Wentink, de oudste kleindochter van Dominee, geboren in 1872. Zij was apotheker van beroep, drs. Pharmacologie en werkte als assistente van Professor Tammes in Groningen. Haar bewerking bevat veel citaten uit brieven van en aan Samuel. Deze brieven heeft zij, helaas, daarna weggegooid zonder overleg met haar zussen, wat haar door de familie nog steeds wordt kwalijk genomen. Ali was de oudste kleindochter en vanuit die positie eraan gewend de dienst uit te maken ofwel, de baas te spelen. Ali heeft alle aantekeningen over de familie Wentink opgenomen, omdat het haar moeders familie was. Verder heeft zij veel aantekeningen over haar en haar 5 zusjes opgenomen, terwijl zij aan de andere familieleden minder aandacht schonk. Haar bewerking bevat 4 schriften I, II, III en IV (384 bladzijden per schrift), met daarbij te lezen de delen A en B. In de schriften zijn allerlei aantekeningen in de marge geschreven, en blaadjes ingeplakt. Zij heeft 3 series gemaakt, voor haarzelf en voor haar 2 getrouwde zusters, alles met de hand geschreven. Ze moet er veel tijd aan besteed hebben. Ik ben begonnen met het doorlezen van de kopie van Wout Meijer, op zoek naar voor mij belangrijke onderwerpen, Maas, Mient, strand enzovoort, tot ik bij de aantekening over Antje Dekker kwam. Toen moest ik zo snel mogelijk 'de hele Huizinga' doorwerken, om deze vondst in te kunnen voegen in het ontwerp voor een boek over Pagga, van wie Antje de echtgenote was. Het dagboek werd in zekere zin de ruggegraat van het Pagga-boek. Op die manier raakte ik verslaafd aan de Dominee. Ik nam andere onderwerpen om eruit te halen, de notarissen, de meiden, dochters, Bakels. Het was een groot genoegen er mee bezig te zijn. Na mijn bezoek aan Delft heb ik uit Ali's schriften het een en ander ingevoegd tussen wat ik al had. Tenslotte heb ik in de winter van 2004/2005 de kopieën van Meijer nog eens doorgenomen met een lineaal onder de regels, om zeker te zijn dat ik niets had gemist. Daarbij zijn een groot aantal samenvattingen alsnog integraal overgenomen. Bij samenvatting, bij het in eigen woorden korter navertellen, verdwijnt de schrijfstijl van Huizinga. Dat is jammer, want hij zegt het vaak erg mooi. In mijn bewerking heb ik een aantal samenvattingen van Ali laten staan. Het verschil is meteen duidelijk. Hoewel het de moeite waard zou zijn om alle dagboeken van Huizinga compleet en letterlijk te bewerken heb ik me beperkt tot de Texelse gedeelten (1844-1881). Voor historici uit Groningen zou het dagboek ook interessant zijn. Daarbij heb ik de uitgebreide theologische beschouwingen en de meeste aantekeningen over de moeilijkheden met de doopsgezinde diakenen en gemeenteleden overgeslagen. Daar heb ik geen verstand van. Een theologiestudent zou er een mooi werkstuk van kunnen maken ('van Vraagboekenquaestie tot Catechisatieruzie'), maar moet dan wel zelf de betreffende delen uitzoeken. Ook de opsomming van personen die bij Huizinga op bezoek kwamen en van de personen die hij bezocht, wegens ziekte of zomaar, heb ik niet opgenomen, behalve als er bij zo'n bezoek iets belangwekkends werd vermeld. Huizinga was graag van alles wat er gebeurde op de hoogte, hij schreef dan "Ik was bij die en aldaar was die en die zei dit en dat over die en die", waarbij mij wel eens de vraag bekroop WAAROM hij dat allemaal opschreef. Het is wel eens erg persoonlijk en indiscreet. Bij het doorbladeren van "Texelse Geslachten", voorheen slechts lijsten met namen van onbekenden, kom ik nu mensen tegen, van wie ik heel wat weet, namelijk wat Huizinga over hen schreef en dat is voor sommigen van hen niet zo prettig. VOORGESCHIEDENIS 1 July 1832. Te Knollendam op beroep gepreekt. 12 Augustus 1832. [Samenvatting Ali: Na afloop van zijn studie maakte Huizinga een rondreis door Friesland en Groningen. Tijdens zijn bezoek aan een zwager van zijn vriend Ds. Blaupot ten Cate ontmoette hij voor het eerst Alida Meihuizen]. 11 November 1832. Te Knollendam mijn intree gedaan. Vanaf 1834 ging Huizinga aantekeningen maken over "de gesteldheid van de lucht en het weder" in een apart schrift [wat hij niet lang heeft volgehouden]. 1 Mei 1835. Brief aan meester Visser van Den Horn [Groningen] dat hij het beroep aannam. 12 July 18354. Intree te Den Horn. 12 April 1837. Mij verklaard aan Alida Meihuizen. 21 Augustus 1838. De gelukkigste dag mijns levens, met Alida naar 't Regthuis. Trouwplegtigheid. 23 April 1840. Bedankt voor de nominatie te Noordbroek. 24 Mei 1840 Naar Groningen. Alida doet met tante en Antje Romkes boodschappen (kinderzorg). 16 October 1840. Dirk geboren, te half 3 's middags. 28 October 1841. Brief naar Rotterdam geschreven om te bedanken voor 't op beroep preeken. 8 December 1841. Grootvader Meihuizen, 76 jaar, 's morgens overleden. 5 February 1842. 's Nachts te half 12 Grietje geboren. 31 Maart 1842. Ali des nachts om drukke bezigheden niet te bed geweest. 13 Juny 1842. Ali en ik op reis met Grietje naar Westzaan (Dirk bij Alida's zuster Sientje Meihuizen). 2 tot 5 Augustus 1842. Ali en ik met de beide kinderen naar 't Hoogezand. 16 October 1842. Dirks verjaardag; Grietje begint reeds achter het paardje te loopen, zelfs voor enkele seconden alleen. 10 January 1843. Grietje 's morgens tweemaal stuipen, de 12e weer, zoo ook 14 en 16; Dr.Wildervank schrijft voor een spaansche vliegpleister op den rug; den 17den weer, ze krijgt poeders, de spaansche vliegpleister aan 't been. 18 January 1843. Ik las op de Departementsvergadering voor een ontwerp tot oprichten van een Afschaffingsgenootschap van Sterken drank. 30 January 1843. Hedenmiddag te half 12 is mijn dierbare vader D. Huizinga te Westzaan overleden, 71 jaren oud. Begrafenis op 4 February. 10 February 1843. Moeder zal in de pastorie kunnen blijven. 19 February 1843. Zondag. Lijkrede van Dominee Hartog op vader. 2 April 1843. Velerwege schenkt men luiden bijval aan onze pogingen tot jeneverwering, ook als men zelf niet medewerkt. Ik des avonds in de school Volksvoorlezing voor een goed getal toehoorders over de kometen, de rondheid der aarde, het schadelijke van onkunde en bijgeloovigheid, van dronkenschap, enz. 11 April 1843. In Groningen bij Reiling over Grietje gesproken. Hij houdt 't er voor, dat de oorzaak van haar stuipen zeer zeker in 't hoofd, doch dan ook in de geheele constitutie van 't ligchaam, als zijnde scropuleus, gezocht moet worden, daarom op tijd levertraan, klismata 2x in de week met aftreksel van valeriaanslijmstroop, poeders van Artemia vulgaris [bijvoet] en koude wasschingen op 't hoofd. De kwaal kan genezen worden, zoals hij bij ondervinding weet, doch zoo de stuipen heviger worden en de tusschenpoozen korter, is een organisch gebrek te vreezen en epilepsis of de dood. 12 April 1843. Brief van Juriaan: Moeder kan levenslang in de pastorie blijven. 7 Juny 1843. Ali met 't kind naar Groningen, naar La Faille. Hij rekende de kwaal van groot belang, doch niet ongeneeslijk. Het is hydrops violentus cerebri met neiging tot hydrorachis; de aanleiding rachitis, de causa pronima congestio. Het kind moet nog altijd calomel en digitalis hebben, 2 maal daags levertraan, een theelepeltje martialia, terstond een fontenel op de arm of liever nog tusschen de schouderbladen. 27 Juny 1843. Wij naar 't Hoogezand tot 1 July. J.H woog 126 pond, A.M. 114, D.H. 35, G.H. 23. 16 October 1843. De 3e verjaardag van Dirk in welstand en vreugde doorgebragt. De kinderen zijn regt vlug; doch Grietje weet nog niets te praten. Zij is minder bevattelijk dan anders een kind dat een jaar jonger is, zoals Julius Voget. 31 October 1843. Grietje spreekt nog niet dat op woorden gelijkt, schoon wij aan sommige klanken gaarne eenige beduidenis geven. 15 November 1843. Brief van Texel ontvangen om daar op den Burg 26 November op beroep te komen preeken, ik het aangenomen bij missive, den zelfden namiddag verzonden. 20 November 1843. De grootste boeren op TEXEL hebben elk 4 à 500 schapen; deze zijn: Jakob Dijksen, Pieter Kuiper te de Waal, zwager van Keyser, Jakob Keyser, Pieter Dijksen te Oostereind. De vader van Burgemeester Keyser had 1000 schapen. Alle de voornaamsten zijn doopsgezind. De gemeente van Ds. Begeman (herv.) op de Waal telt maar 30 leden; op den Burg staat Vrendenberg (thans sedert 6 weken zwaar ziek), te Oostereind Steinfort (deze valt met zijn preeken niet veel in de smaak, Begeman wel), op den Hoorn Offerhaus herv., Doyer doopsgez.; te Oudeschild Wentink. Ds.Veenstra hield de wintermaanden catechisatie op 3 plaatsen; alle weken. Maandags te Oostereind, dingsdagmorgen en avond a/d Waal, woensdagavond Doopelingen (deze altijd alleen a/d Burg); donderdag a/d Burg en zoo ik meen ook nog den vrijdag; doch hij had te veel afdeelingen van jongen en ouden, jongens en meisjes. Hij gebruikte kleine Bremer, bijbelsche historie vragen, en groote en kleine Rijswijk (hiervan nog 90 exemplaren voorhanden) hij liet veel schriftelijk beantwoorden. Het Weeshuis op T. is vrij rijk; er worden dan ook onbekrompen alle de armen in opgenomen, die tot geen godsdienstgenootschap behooren. Zij hebben 't er voortreffelijk. Er zijn 11 brood- en 3 koekbakkers op Texel. Het eiland heeft geen schuld, er bestaat dan ook geen personeele omslag, maar wel een consumptieve belasting op den sterken drank, minder op de wijn; mede op de turf. De beste kosten in de haven 16 stuivers de ton, z.a. er 20 op een wagenvracht gaan. De nieuwe Schulpweg van den Burg naar 't Oude Schild heeft 14.000 gulden gekost; alles op 't eiland verdiend. Er zijn veel voerlieden. Zij rijden naar 't O. Schild voor 1 gulden; een dag voor 6 gulden. De grond van Texel is meest zandig, hier en daar met klei gemengd, afwisselend met hoogten en laagten. Slooten kan men er niet hebben. Het vee wordt met omtuiningen afgeschut en met banden aan de pooten. De grond heeft veel mist noodig; bij gebrek van dien, bouwt men minder. Aan de hooge heuvel, die 't eiland overloopt, ligt nog al wat bouwland in de afhelling, dat ook meest klei is. Men heeft daar ook nog een wandelbosch, voor eenige jaren door 't plaatselijk bestuur aangekocht en aangelegd tot genoegen der ingezetenen. Men heeft daarbij een koepel, waar elk, die daaraan behoort, kan gaan theedrinken enz., en waarvan men een heerlijk uitzicht heeft naar alle kanten. De buitenplaats Brakesteijn is voor 10 jaar door den Heer Dijksen aangekocht voor 1000 gulden; men heeft daarbij een aantal pompen, aan 't Weeshuis behoorend, die onze vlooten van 't uitmuntendste water voorzien, tegen betaling van 10 centen aan 't Weeshuis voor elke legger water; dat jaarlijks nog een mooie som opbrengt. Prachtige zaal met wit marmeren vloer op Brakesteijn. Texel is 18000 bunders groot (de oppervlakte van Eijerland 7000 bunders daarbij gerekend). Men heeft er 30.000 schapen, 500 paarden en … koeien. Als de schapen 5 jaar oud zijn, verkoopt men ze. Van 't jaar kostten ze naakt 5 à 6 gulden. Thans met de wol 9 à 10 gulden. De wol wordt aan 't schaap gewasschen en dan geschoren. Een boer heeft dan 4 weken lang daartoe 2 arbeiders te werk. Ze kostte van 't jaar 18 stuivers. Ze gaat altemaal naar Frankrijk; is te goed en te duur voor de Leijdsche fabrieken. Er wordt weinig land bebouwd. Van alles wat men bouwt moet men de 10de geven; thans aan den Hr. van Brienen en een heer te 's Bosch. De tiende bracht verleden jaar maar 450 gulden op; men bouwt er dan meest garst en aardappelen, wat haver enz.; alles voor eigen gerijf. 24 November 1843. Op Texel bij burgemeester P. Keyser. Bij Pieter Gerrits Bakker (oud-koopvaardijkapitein, rijk man) en vrouw voormiddags koffij gedronken; kerk en pastorij bezien; nog eens koffij gedronken bij Sijmon Keyser en vrouw met een meisje van 3,5 jaar. De beide Keysers met mij naar de Waal, aldaar de kerkeraad vergaderd, 8 personen, de 9e absent. Bij Kuiper thee gedronken. 's Avonds daar ook Ds. Begeman. De gang van de pastorij die mij weinig beviel is lang 35 treden, de tuin is 30 treden lang en 35 breed. 25 November 1843. De Burgemeester, zijn broeders: Jakob en Sijmon, en ik met de kapwagen naar Brakesteijn, de plaats van Jakob Dijksen (de grootste grondeigenaar van Texel, hoofdingeland; de twee broeders Sijmon en Cornelis Keyser zijn met dochters van hem getrouwd), de Heer Bok voegde zich hier mede bij ons gezelschap; gesprekken met dezen. Bij den burgemeester gegeten; Dr. van Deinse er theegedronken (diens vader is Ds. te Zaandijk). 26 November 1843. Met burgemeester en zoon Sijbrand en dochter Grietje naar de Waal gereden; daar bij den ouden Jakob Dijksen koffij gedronken. Daar ook de Heer Baard, rijksontvanger aan den Burg. Te 12 uur gepreekt over: "'t Laatste Oordeel", ruim 2 uur. Bij Pieter Kuiper theegedronken, 's avonds daar nog ontmoet Roeper en vrouw (zuster van Kuiper). 's Avonds met de wagen naar huis. Burgemeester en ik bij den Heer Bok theegedronken; in 't midden zijner familie, in de slaapkamer. Bij den ouden Pieter Bakker (een rentenier) en vrouw koffij gedronken. Te kwart na 11 thuis. 27 November 1843. Ik met Sijmon Keyser een wandeling gedaan door 't dorp. Ik met den burgemeester koffij gedronken met Dirk Bakker bij Neeltje Bakker, een weduwe, waarbij een nicht van juffvrouw Keyser als gezelschap; te 3 uur thuis gegeten; nog een pijp gerookt bij Sijmon Keyser, en de school van Mr. Brouwer (getrouwd met een dochter van Klaas de Boer te Westzaan) bezocht; geen kaart noch zangstukje in de school te zien. 's Namiddags met Jakob Keyser bij den heer List aan 't Steenenpleintje diens verzameling schilderijen bezien en thee gedronken (hij is getrouwd met een zuster van juffr. Veenstra). Daarna met Langeveld en vrouw Betje Veenstra in de manufactuurwinkel. Bij schipper Arie Rab een glas wijn gedronken. Bij Jakob Keyser thee gedronken. 40 gulden ontvangen over het beroep: ik zeg, dat ik wenschte dat zij reeds een leeraar hadden, vermits de beslissing mij moeilijk zou vallen. Ik des avonds bij Jan Bakker, weduwnaar, koffij gedronken, aldaar de burgemeester en de Heer Bok, enz. 's Avonds thuis chocolade. 28 November 1843. Te 7 uur met den Heer Bok (die naar Alkmaar moest op begrafenis van zijn zwager Jacob Prins) gebracht met de kapwagen door den Hoorn naar 't strand, met een vischschuit naar 't Nieuwe Diep; in [logement] 'De Burg' koffij gedronken, te 2 ure in de schuit van Alkmaar, daar gelogeerd. De Heer Bok oordeelt 't Afschaffingsgenootschap zeer nuttig en noodig en wenschte wel zeer, dat de a.s. Leeraar van Texel lid van hetzelve mocht zijn. 6 December 1843. In Zaandam bij Ds. ten Cate. Deze verhaalde mij hoe hem door den burgemeester van Texel door middel van den Heer Reinbach een lijst van 11 personen was gezonden om daaruit een drietal te kiezen en dat hij Gorter, Veen en mij had aangestipt. Daarna in Amsterdam bij prof. Muller koffij gedronken. Deze ontraadde mij 't aannemen van 't beroep naar Texel niet, als ik het krijgen mocht. Muller had in 1829 met Texel kennis gemaakt, had toen wel opgemerkt dat Dominee Veenstra op een veel te gemeenzame voet met zijn Gemeente leefde. De familie Keyser had hem wel voldaan. De ouwe heer Keyser was toen nogal een heer geweest. 7 December 1843. Ik weer aan den Horn; vrouw en kroost in goeden welstand, alsmede vader en moeder Meihuizen. 14 December 1843. Het bericht van mijn beroeping op Texel, met sterken aandrang om het aan te nemen van burgemeester Keyser. 15 December 1843. Des avonds de beroepsbrief van Texel ontvangen, benevens eenige letteren van P.G. Bakker en J.S. Keyser, die verdeeldheid aanduiden. Ik des avonds terstond aan 't schrijven. 18 December 1843. Wederom een brief van de burgemeester van Texel met een omstandig verhaal van 't voorgevallene aldaar. 19 December 1843. Alida en ik naar Oostwold. Bij Dominee Vogel koffij gedronken. Zij wenschen wel zeer dat wij blijven, maar nadat ik eenige passages uit de ontvangen brieven heb voorgelezen en veel verhaald had, kunnen zij toch niet afraden om te gaan. Des avonds Jurjen Moes bij ons, die ons in de sterkste en hartelijkste bewoordingen aanraadt om niet naar Texel te gaan. Hij zou geen 3 weten, die niet hartelijk wenschten dat ik bleef. Brief van Dominee Cool, die mij aanspoort het beroep aan te nemen. 21 December 1843. Ik aan den Burgemeester en aan P.G. Bakker geschreven. Alida naar Groningen en 't Hoogezand om over 't aannemen van 't beroep te spreken; kwam de 23sten terug: de familie raadt sterk aan 't beroep aan te nemen. In den Horn spoort men zeer aan om te blijven. 27 December 1843. Brief van den kerkeraad van de Waal ontvangen van P. Kuiper, zeer sterk tot aanmoediging. Alida had des voormiddags zware hoofdpijn; in magnetische slaap; intusschen kreeg ik een brief van Burgemeester Keyser. Zonder dat ik haar nog iets daarvan gezegd had, vroeg zij naar die brief en zeide reeds vooruit wat de hoofdinhoud daarvan was. Ontwaakt zijnde, wist zij van dien geheelen brief niets en meent alleen, dat zij van Texel gedroomd had. 30 December 1843. 's Avonds brief van burgemeester Keyser in antwoord op de mijne, die den 22sten was afgezonden. Alida steeds vooral des avonds zware hoofdpijn. 5 January 1844. De brieven van aanneming van 't beroep afgezonden; aan den Burgemeester (met de brief van aanneming), aan de Heeren Dekker en daarin een aan moeder en Ds. ten Cate, naar de Koog aan den Heer Honig, en aan Samuel van Houten en 't Hoogezand. 14 January 1844. Ik 's namiddags met Dirk op 't ijs. Hij durft eerst volstrekt niet 'op het water' te gaan. Aan al de kinderen op 't ijs rozijnen uitgedeeld. 19 January 1844. Dirk leest alle de letters van 't A B C en begint ook reeds eenige woorden te lezen. Grietje ontwikkelt zich ook iets meer, kan zeer geschikt in haar stoel zitten en boterham eten, spreekt echter nog geen woord en betoont volstrekt geen zucht tot navolging. 20 January 1844. Brief van de kerkeraad van Texel, dat hij mijn voorstellen goedkeurt. 10 February 1844. Ali te Groningen om een en ander tegen de reis aan te koopen. 8 Maart 1844. Winkler Prins op den Horn beroepen. 9 Maart 1844. 's Avonds brief van Texel van J.W. Bakker van de Koog, die voor ons een raadsel is. 21 Maart 1844. Ali en ik bij [haar broer] Samuel in Groningen; het afscheid was aandoenlijk. 24 Maart 1844. Afscheidsrede gehouden; de kerk was geheel vol. Onder 't koffijdrinken begon ik koorts te voelen, ik moest naar bed. 25 Maart 1844. De schipper Koger van Texel komt met een brief van J.S. Bakker berichten dat hij met zijn schip aan de N. Brug is. Intusschen verkooping gehouden op 't Vermaningsheem, die 37 gulden opbrengt. Ik koortsig. Dr. Wildervank verordert een aderlating en een ontstekingswerende drank. 's Namiddags zuster Sientje hier gekomen. 26 Maart 1844. Nieuwe aderlating, ik bedlegerig. Ali schrijft aan de kerkeraad van Texel onze komst tenminste een week op. 27 Maart 1844. 's Voormiddags komen hier P. Kuiper van de Waal en A. Eelman van Oosterend (gistermorgen om 8 uur van Texel gegaan). Zij nemen nu hier hun intrek. 29 Maart 1844. Kuiper en Eelman naar 't Hoogezand, waar zij blijven tot 't begin van de volgende week. 30 Maart 1844. Ik met inpakken begonnen, blijf nog zeer slap en lusteloos. 1 April 1844. 's Namiddags schip vol goed naar de N. Brug gezonden. 3 April 1844. 's Avonds 6 uur met 't derde schip vol vertrokken naar N. Brug; Alida met de kinderen en Sientje in 't schip. Ik met Kuiper en Eelman en Meester Visser loopende. Het goed overgepakt in 't schip van Koger, gewacht naar een jager; tegen 11 uur vertrokken (Wobbegien [meid] ging niet mee naar Texel). 4/5 April 1844. Alida en ik met de kinderen in 't Heerenlogement in Franeker gelogeerd; te 10 uur 's morgens op zee. Ali en Dirk vrij wat zeeziek; te 4 uur namiddags op 't Oude Schild aangekomen, door den Burgemeester met zijn rijtuig afgehaald. Sientje en Dirk bij Jan Jansz Bakker op de wagen. In de pastorie P. Bakker en J.S. Keyser met koffij en brood ons wachtende. 's Avonds nog aldaar Bok, Simon Keyser, de vrouw en dochter van de Burgemeester, hij zelf. Sientje en Dirk bij hem gelogeerd. 's Avonds nog 2 wagens vol goed aangekregen, met wagens van den Burgemeester. Ali en ik met Grietje in de wieg bij J.S. Keyser gelogeerd. In de pastorie druk aan 't ontpakken, ons overige goed wordt aangebragt met 13 wagens. 7 April 1844. Paaschdag. Burgemeester en vrouw 's morgens Ali en mij afgehaald naar de kerk, bij Ds. Begeman, op den Burg voor Vrendenberg predikend. De Heer Bok en vrouw hier koffij gedronken. Ik 's avonds met den Heer Bok en S. Keyser naar de Roomsche kerk. Ik de krant weggebragt naar den koekebakker Dekens. 's Avonds de Burgemeester hier, vertrouwelijk gesprek over P. Bakker enz. 8 April 1844. Ik 's namiddags ter kerk bij Ds. Offerhaus van den Hoorn alhier; deze bij ons thee gedronken. 's Avonds 2 buitengewoon groote oesters van den Burgemeester gekregen. 9 April 1844. Brief naar Westzaan en 't Hoogezand ter expeditie aan den Burgemeester gebragt. 's Avonds Ali en ik de Burg omgewandeld. Ds. [Douwes] Dekker onlangs op den Helder beroepen. 10 April 1844. Ds. Doyer hier. Hij verhaalt mij wat men hier tegen mij had, dat ik n.l. 1 Joh. v. 7 verwierp en geen vriend van de Psalmen was. 11 April 1844. Bij Ds. Vrendenberg koffij gedronken, hij is zeer zwak, veel hoesten, heeft in alles het voorkomen van een teeringachtige. 's Avonds Gerbrecht Plavier hier om zich als meid te besteden. Ali spreekt van een belangrijk nieuws haar betreffende, nu voor 't eerst opgemerkt. 12 April 1844. Des voormiddags Dominee Begeman hier koffij gedronken. Hij verhaalt van de staat van 't Lager onderwijs alhier. De verkeerde werking van de maatregel dat de onderwijzers door 't eiland bezoldigd worden door een belasting op de turf, waardoor de onderwijzers de ambitie verliezen. 13 April 1844. Broeder Juriaan kwam ons verrassen. 14 April 1844. Intreerede op den Burg, vooraf ontzegt Jakob S. Keyser aan Ds. Begeman een plaats in de diakenenbank, waarop hij en vervolgens ook de andere predikanten Steinfort, Offerhaus en Wentink zich verwijderen. 15 April 1844. Ds. Begeman bij ons, veel gesprek over 't voorgevallene. Ik met Juriaan naar de Waal. Den Burgemeester ontmoet, deze spoort werkzaamheid aan om alle kwade gevolgen van zijns broeders handelwijze te keeren. Ik Jakob Keyser onderhouden over 't voorgevallene. Hij wil geen schuld bekennen. Bij hem zijn broeders Simon, Cornelis en Reijer en vrouwen; hij dringt sterk aan dat ik ook mijn vrouw halen zal en mijn broeder. 16 April 1844. Juriaan vertrokken. Ik bij Ds. Wentink koffij gedronken met Ds. Steinfort die zijn zoon naar 't schip had gebragt. 18 April 1844. Ik des morgens met de verontschuldigingsbrief ter teekening bij P.S. Bakker. 21 April 1844. Zondag. Ali en ik des voormiddags met Burgemeester naar 't Oostereind gereden. Boon is er bijzonder op gesteld, dat ik een steek zal dragen voor een ronde hoed. Vanmorgen was er een briefje in de bus waarbij de Kerkeraad ernstig werd vermaand om de sterkste afkeuring te laten blijken over 't gedrag van Jakob Keyser tegenover Ds. Begeman. 28 April 1844. Zondag. Gepredikt voor een zeer volle kerk aan de Waal. Des namiddags Burgemeester en vrouw hier theegedronken. Gesprek over Jan Koning, een vermogend man, trotsch daarop. 't Geluk heeft hem zeer gediend, hij had eerst niets, vlijtig, oppassend. Hij heeft nergens achting, contramineert altijd. Wil nimmer iets bijdragen tot algemeen nut, zoals met de kerkbouw aan de Waal, [en] verleden jaar met de spijsuitdeeling. Hij heeft, zegt de Burgemeester, geen eerbied voor Wet noch Overheid, baatzucht bezielt hem. Hij is zoo indringend, dat als hij ergens komt om iets te koopen, hij wel meermalen de deuren gesloten vindt, men vreest hem. 29 April 1844. Brief van Ds. [Winkler] Prins van Tjalleberd, die voor den Horn heeft bedankt [dit is Winkler Prins van de Encyclopedie]. 3 Mei 1844. Vrijbeurten. Burgemeester denkt dat ik mijn wensch wel zal krijgen als ik mij vooreerst daarover maar niet uitlaat. 5 Mei 1844. Zondag. Na 't eten met Jakob Keyser naar 't Nieuwe Diep en den volgenden dag in de schuit naar Alkmaar; aldaar ontbeten te half 8 in 'de Schelvisch'; Keyser met de schuit naar Purmerend, ik gereden naar Zaandam en gewandeld naar Westzaan. 7 Mei 1844. Naar de Doopsgezinde kerk te Amsterdam. Vergadering van 't Weduwenfonds. Verrekijker gekocht voor 1,50 gulden. Den 11den weer op Texel (Sientje [Meihuizen] aldaar dien tijd). 14 Mei 1844. Alida, Sientje en ik met Dirk naar de Waal geloopen. Bij P. Kuiper koffij gedronken enz. Met hem en zijn vrouw en Sientje met Jakob Roeper en vrouw en zoontje Jakob in de wagen gereden naar Eijerland. Eerst naar 'de Oorsprong', aldaar de stallen enz. bezien met gebr. Eelman. Naar Cocksdorp. Het gezelschap in de herberg. Ik de vrouw van Meester Brouwer toegesproken etc. Wij voortgereden naar 't Eijerlansche huis, aldaar koffij gedronken, gegeten van eigen proviand. Ruim gezicht van de Steng aldaar met de kijker. Voortgereden naar 't Zanddijkshuis en Kors Roeper, hier koffij gedronken. Den dag regt genoeglijk doorgebragt. In den wind op was 't vrij koud. 15 Mei 1844. Zuster Sientje 17 jaar, gezelschap bij zich: Marretje en Trijntje Jans Koning, Grietje Keyser (23 jaar) en Stijntje Zunderdorp. 17 Mei 1844. De Heer Notaris Kikkert verhaalde van de Oudheden van Texel. 't Eijerlandsche Huis, vroeger een Heerlijkheid waar een van zijn voorvaders op woonde, wiens grafsteen nog in de kerk ligt. Hoe hij er toe gekomen was om eerst een kaartje van N. Brabant (tijdens hij in dienst was, ten behoeve van de gekwetsten van de citadel, opbrengst 350 gulden) uit te geven en later een van Texel. Van zijn administratie over 't Eijerland (verdeeld in 200 aandeelen, elk van 4 à 5000 gulden, berustende vooral onder 6 personen. Hij zelf had 2 aandeelen gekocht voor 11.000 gulden, die hem jaarlijks 700 gulden opbragten). 16 Mei 1844. Hemelsvaartdag. Ds Wentink en de Heer Baart hier thee gedronken. 21 Mei 1844. Met Ali en Sientje bij den Burgemeester (zijn 46e verjaardag). 22 Mei 1844. 's Namiddags broeder Jakob Meihuizen hier (21 jaar), had verschillende brieven medegenomen. Sientje is namiddag en avond met eenige meisjes naar de Tent op Hooge Berg. 26 Mei 1844. Eerste Pinksterdag. Sientje Jakobs Meihuizen (18 jaar) uit Amsterdam aangekomen. 's Avonds laat kwam broeder Juriaan hier. 29 Mei 1844. Jakob en de beide Sientjes vertrokken. Wij met Juriaan opgebleven, veel gesprek met hem over zijn plannen en uitzichten. 30 Mei 1844. Om half 2 's morgens ik met Juriaan uitgewandeld naar 't Oude Schild, hij vertrokken. Ik te half 5 naar bed. 2 Juny 1844. De Burgemeester ontraadt mij om aan de Hervormden aan te bieden om voor hen te preeken. 4 Juny 1844. Ik des voormiddags een boodschap gekregen om spoedig bij den Burgemeester te komen, ik vind daar tot mijn verrassing Ds. Vrendenberg, nu voor 't eerst na 8 maanden uitgaand. 8 Juny 1844. De knecht van Pronk de schommel voor de kinderen gebragt waarmee zij zich bijzonder diverteeren. 19 Juny 1844. Mevr. Bok vertelde mij dat Bok tevergeefs beproefd had haar te magnetiseeren. 28 Juny 1844. Kermis. Ali en Dirk naar 't Raadhuis met den Burgemeester en familie thee gedronken; ik hen afgehaald; 's avonds over de Kermis gewandeld. 29 Mei 1844. Neef Tamme Egges Huizinga hier gelogeerd tot 3 July. 8 July 1844. Des avonds vader en moeder Meihuizen en zuster Eke hier aangekomen. 11 July 1844. Vader en moeder Meihuizen, zuster Eke, Alida, Dirk en ik met P. Kuiper naar de Waal naar zijn huis gereden. Daar koffij gedronken. Zijn wolzolder en tuin en de Doopsgezinde kerk bezien. Wij door hem weer te huis gebragt. Naar de Burgemeester, ook Kuiper en vrouw, aldaar theegedronken. De tuin en het Raadhuis bezien, de kadastrale kaart van Texel gezien, daar des avonds gegeten. 15 July 1844. Des morgens 9 uur A. Eelman en P. Kuiper hier, elk met een kapwagen. Vader, moeder, Eke en ik, P. Kuiper en vrouw, Burgemeester en vrouw, en A. Eelman met elkander naar 't Eijerland geweest. Op "Ruimzicht", plaats van Langeveld, vertoefd en alles in oogenschouw genomen. Op Cocksdorp koffij en brood gebruikt. Op 't Eijerlansche huis een glas wijn gedronken. Wij thuis gegeten. Des avonds de Burgemeester en vrouw bij ons. 16 July 1844. Reis naar Westzaan. 26 July 1844. Moeder (70 jaar) en ik te 5 uur 's middags naar Zaandam gereden, met de stoomboot naar Alkmaar, met de nachtschuit naar 't Nieuwe Diep, om 9 uur met de postschuit naar Texel, om 12 uur in de haven. 7 Augustus 1844. Des namiddags moeder met Neeltje Bakker en Kil door Dirk Bakker van Westergeest afgehaald met de wagen. Alida en ik met Jan J. Bakker haar te voet gevolgd. Den namiddag en avond daar zeer genoeglijk doorgebragt. 8 Augustus 1844. Ali en ik bij Ds. Begeman op de Waal thee gedronken, aldaar mede Ds. Wentink en vrouw. Moeder niet regt vlug, daarom te huis gebleven. Ds. Doyer bij haar geweest. 12/13 Augustus 1844. Moeder weer vertrokken; met de Postschuit van 't Oude Schild, erg zeeziek, ik met haar in Alkmaar in 'de Burg' gelogeerd; van Zaandam naar Westzaan gewandeld. De reis was moeder over 't geheel zeer goed bevallen. Ik den 14den weer aan den Burg. 19 Augustus 1844. Storm en regen. Alida en ik 's avonds koffij gedronken bij P. Bakker. Aldaar Pieter Boon. Gesprek over schipbreuken en 't gedrag der eilanders daarbij. Elk zoekt er van te halen wat hij kan. 22 Augustus 1844. Ik bij pastoor Blom een pijp gerookt; gesprek over de oprichting van een Afschaffingsgenootschap waartoe hij niet zeer genegen is mede te werken; hij poogt mij over te halen om tegen mijn belofte jenever te drinken; prijst Braband waar hij 6 jaar gewoond had, daar sprak men nooit over 't geloof, daar kwam men in estaminets [kroegen] en sprak over 't nieuws van de dag. 23 Augustus 1844. Dominee H. Veenstra hier koffij gedronken. Veel gesprekken. De tuin doorgewandeld. Hij wijst mij de namen der boomen aan. Hij had ze allen zelf bekostigd. 1 September 1844. Zondag. Veenstra ter kerk. Bij A. Dijksen, aldaar Dominee Veenstra enz. Des avonds Veenstra hier. 3 September 1844. Dominee Veenstra hier thee gedronken. Het Doopbekken ontvangen. 5 September 1844. Pieter Koning zeide dat hij van niemand anders hoorde dan dat men veel genoegen in mij had. Sommigen wenschten wel dat ik memoreerde. 8 September 1844. Zondag. Preek aan de Waal. De kerk vrij vol, zeer warm. Een kind van Jan Saris maakt veel beweging. Ik dring er bij de kerkeraad op aan, om zulke ongeregeldheden te voorkomen, die daartoe ook wel genegen is. Eerst evenwel zal ik eens preeken over de wijze van Godsdienstoefening zoals die behoort te zijn. Veenstra weer vertrokken. 9 September 1844. Ik 's avonds de Vergadering tot Nut van 't Algemeen voor 't eerst bijgewoond. Niets bijzonders behandeld, behalve hevige discussie tusschen den Heer Bok en 't bestuur over mijn toelating als lid zonder ballotage. 24 September 1844. Samuel geboren, zou eerst Samuel heeten, doch werd Samuel Peter. Doctor van Deinse was bij de bevalling behulpzaam, 10 minuten voor 12 's morgens. Dirk was toen te spelen bij H. Plavier. Jufvrouw Burgemeester en de baker Grietje, de vrouw van Fehres, waren gehaald. Jufvrouw Burgemeester bakert 't kind voor 't eerst. Zij blijft hier tot den avond. 29 September 1844. Ds. Vrendenberg doet zijn eerste preek na zijn herstelling. Ik hoorde hem met veel genoegen. Ongeveer 800 menschen in de kerk. 3 October 1844. Het huisbezoek in 8 en een halve dag ten einde gebragt. 11 October 1844. Des avonds met P. Bakker naar Jakob Pieters Boon en hem ernstig onderhouden over zijn dronkenschap. Hij speelt den vromen en schuldeloozen. Ik geloof dat mijn toespraak hem weinig aan 't hart kwam. 12 October 1844. Alida des morgens voor 't eerst weer met ons aan tafel ontbeten. 15 October 1844. Des avonds bij Alida visite van mevrouw Bok, jufvrouw Flens, mevr. Van Deinse, Voigt, Langeveld, Kikkert (jufvrouw Burgemeester, daarbij gevraagd, bedankt). 17 October 1844. Opening der catechisatie aan den Burg, 85 leerlingen. 18 October 1844. [(Samenvatting Ali): Begon de questie over de nieuwe vraagboeken, die Huizinga bij zijn godsdienstonderwijs wilde gebruiken. Hij wilde Boeles invoeren, doch daar waren zeer velen, zoals Pieter Bakker, Jan Jansz Bakker en Jakob Keyser zeer tegen, daar Boeles een hervormd predikant was. Zij wilden dat hij zich aan 't boekje van Rijswijk, dat Ds. Veenstra ook gebruikte, hield. Rijswijk was echter ook hervormd. 25 October 1844. Kerkeraadsvergadering over de vraagboekjes. Huizinga had de nieuwe boeken weer laten ophalen, doch Pieter Koning en Kuiper en Brans vonden dit verkeerd, daar zij wel met het nieuwe boek ophadden, groot dispuut. Huizinga droeg aan de kerkeraad op om nu maar de boeken aan te geven, die hij zou moeten gebruiken. Het slot was dat hij een tijdlang de oude EN de nieuwe boeken gebruikte. Doch ten laatste schenen de menschen er niet meer op tegen te hebben dat hun kinderen uit Boeles leerden. Pieter Bakker verzette er zich het langst tegen]. 28 October 1844. Naar de Departementsvergadering [van de Vereniging tot Nut van het Algemeen]. Ds. Wentink doet de Redevoering: "Een buurgesprek over de kunst van opgeruimd te leven. Zijn buurman zorgde ervoor dat hij om te morren geen TIJD, geen RECHT en geen TREK had". Zeer goed bevallen, los, levendig, goede voordracht. 29 October 1844. De baker vertrokken. 3 November 1844. Alida doet haar eerste kerkgang met de vrouw van C. Keyser en met die van W. Bispinck. 4 November 1844. Op de terugreis van Oosterend Jakob List van de Sluis en Jakob Eelman uit Ongeren ontmoet, die hunne vrees te kennen geven dat ik bij deze ondervinding van tegenkanting (vraagboeken) het geduld zal verliezen en de Gemeente zal trachten te verlaten (werkelijk heb ik daarover gedacht en reeds meermalen plan gemaakt om aan Dominee Vissering te schrijven of Uithuizen nog voor mij openstaat). 7 November 1844. Des avonds de Burgemeester hier. Lang gesprek met hem over 't moeijelijke van mijn toestand. Hij zoekt mij te troosten, mijn tegenstanders zijn slechts weinigen en zeer onverstandige menschen. Hij ontraadt mij zeer om pogingen aan te wenden om de Gemeente te verlaten, dit zou hare ruïne zijn. Veenstra had hier ook wel groote onaangenaamheden gehad of gemaakt daardoor, dat hij zijn zelfstandigheid niet bewaarde, maar zich schikte naar alle menschen. Ik moest maar volhouden en door mijn handelingen de menschen meer en meer van 't goede mijner bedoelingen overtuigen. 25 November 1844. Departementsvergadering. Ik deed de Redevoering over de vraag: "Ben ik al zoo oud?". Schijnt algemeen wel voldaan te hebben. 5 December 1844. Des avonds groote Sint Nicolaas drukte. Een aantal gemaskerden maken groot geweld, 40 in getal. 18 December 1844. Ali tegen de avond even met Dirk en Grietje uitgegaan. Zwaar verschrikt, doordien Dirk voorbij een paar paarden liep in gevaar van er onder te komen. H. Plavier brengt haar te huis. Ik, haar niet alleen willende laten, niet bij Vrendenberg ter kerk geweest. 21 December 1844. Alida steeds zware hoofdpijn. Ik haar des avonds gemagnetiseerd. Zij geeft daarbij te kennen, dat hare kwaal, hoofdpijn enz, moeilijk te herstellen zal zijn, vermits dezelve in nauw verband staat met hare omstandigheden en karakter, welk laatste grootendeels door hare opvoeding zoodanig gevormd was. Tot verklaring van dit karakter sprak zij van menschen, die een goede wil hebben, maar die meenen, dat 't bezit van die goede wil voldoende is, althans het daarbij laten blijven. Het zou goed zijn, zeide zij, zoo ik haar elken avond magnetiseerde, maar zij zou wakende dit niet bewilligen enz enz. Zij was na haar slaap veel vlugger. 1 January 1845. Groote menigte van Nieuwjaarsbezoekers hiet koffij gedronken, ruim 100. Van 's morgens half 9 met den melkboer Jakob Eelman begonnen tot 's avonds half 9 toen Jannetje List en F.P. Koning de laatsten waren. Wij het middagmaal er bij ingeschoten. Ruim 150 personen bovendien aan den deur. Drukke vermoeijende dag. 4 January 1845. Brief uit Hoogezand: broeder Romke is van zijn schaatsenreis naar Amsterdam, niet zonder gevaar, toch weer behouden thuisgekomen. Brief aan schoonouders te Hoogezand: Wij verheugen ons dat broeder Romke 't niet gewaagd heeft ons te komen bezoeken. De reis van Amsterdam naar 't Nieuwe Diep ware hem zeker gemakkelijk geweest, maar waarschijnlijk niet de overtogt herwaarts. Die overtogt geschiedt thans met een lichte boot, die men bij 't ontmoeten van een ijsveld daarop en daarover haalt, wat natuurlijk niet gemakkelijk gaat en niet zonder gevaar. Echter hoort men nooit van ongelukken, daar het welbedreven en kloeke schippers zijn, die den overtogt doen. Deze boot komt dan aan aan de Zuidelijkste punt van 't eiland, de Hors genoemd, ruim anderhalf uur loopens van hier. Gisteren was 't ijs voor 't eerst weder in 't Marsdiep zoo veel opgeruimd, dat men den overtogt met de postschuit kon doen. In 1813, zoo ik meen, is de correspondentie eens 14 dagen geschorst geweest, zoodat den Helder toen reeds lang uit handen van een andere macht (de Fransche ? [Nee dat was in januari 1795, in 1813-14 werd Den Helder gehouden door Admiraal Verhuell, hongerwinter enz, zodat men op Texel nergens van wist] ) was overgegaan voor men er hier iets van wist. Allen die ik over dat overvaren bij winter van 't Nieuwe Diep herwaarts of terug heb hooren spreken, ook de schippers zelve, stellen het als een hagchelijk iets voor, men drijft daar met een rank vaartuigje (en toch niet zelden met een groot getal passagiers beladen) tusschen de dreigende ijsschotsen heen over een snelle stroom, die hier en daar meer dan 100 voet diepte heeft en wiens snelheid de boot meermalen tot buiten den Helder naar de kant van Huisduinen heeft weggevoerd. Denk daarbij aan de koude, het spatten van 't ijzige water enz, dat menigmaal bevrozen handen geeft en gij zult begrijpen dat wij Romke hier thans alzoo niet gaarne verwachtten. 12 January 1845. Des avonds de Burgemeester en vrouw hier den avond gepasseerd. Zij verhalen van de smartelijke verliezen, die zij ten aanzien van hunne kinderen geleden hebben. 19 January 1845. Alida gedurig pijn in de zijde, sedert de laatste kraam heeft zij gedurig over eenig ongemak geklaagd. Brief van Alida aan hare ouders: De zee heeft thans een bijzondere eigen geklater, als gij u een continueel zacht donderen voorstelt, daar heeft 't het meest van. Ik moet soms eens met aandacht luisteren naar dit ontzagwekkend gedruisch, ik hoor het bestendig door de schoorsteen nu ik hier stil zit te schrijven. Ik ben ook maar alleen meer op. Den volgende morgen: Ik hoor Dirk weer druk bezig om Geppie te berispen over haar Tessels spreken, maar 't is het slimst, hij doet het op zijn Tessels! "Nou Meike", zegt hij "je praat alan maar van KOOLREEPEN, je moet zeggen KOOLRAPEN, dat zeit Wobbegie ook". En dan noemt hij soms ons gansch huisgezin er bij (Albert en Geesie niet uitgezonderd) om zijn zaak maar kracht bij te zetten. 20 January 1845. Tegen de avond bezoek van Jan Koning (daar ik niet bij hem kwam sedert 't laatst van Juny kwam hij bij mij). Ik gaf te kennen dat hetgeen er verleden jaar in de Gemeente was voorgevallen mij schroomvallig had gemaakt in 't bezoeken der gemeenteleden, niet wetende of niet elk bezoek mij nieuwe onaangenaamheden verschaffen zoude. Hij zei hierop dat dat voorgevallene niet onverklaarbaar was. Ik zou toch wel weten waar de bron van mijn onheil te zoeken was, nl. in de wijze waarop ik hier de leeraarspost had verkregen. Toen Veen na mij op 't beroep gepreekt had, wilden velen reeds terstond tot de stemming overgaan. Dit waren de voorstanders van Veen. Men had echter wijselijk begrepen om dit nog eenige dagen te laten wachten als men bedaard over de zaak zou hebben nagedacht. Maar nu was de partij die voor mij was aan 't werk gegaan, een aan den Burg, een aan de Waal en een aan 't Oosterend, en had een groot aantal menschen door gezag of invloed of gelduitdeeling van 1 of 2 vijfstuiverstukken bewogen om de steun aan mij te geven. Op zoodanig een wijze was ik hier gekomen en 't was geen wonder, dat de onderdrukte partij bij de vraagboekenstrijd zeide: men heeft ons eenmaal beet gehad, wij zullen zorgen dat het voor de tweede maal niet weer gebeurt. Ik zou het moeten toestemmen, zeide hij, dat 't een allerschandelijkst gedrag was om op zulk een wijze een Dominee op een plaats te brengen. Ik vroeg hem of hij de waarheid van dat alles verzekeren mocht. "Ja", zeide hij, "zoo is 't gebeurd". Voorts weidde hij uit over de familie Keyser als die altijd overal zich wilde indringen, overal aan 't hoofd staan. "Dat zijn geen menschen voor 't algemeen. Wat laten zij verdienen? Zooals de Burgemeester, wat heeft hij anders dan 1 enkele knecht?". Ik sprak van de moeite, die de Burgemeester zich toch aanhoudend voor 't Nut van 't Algemeen getroostte, van zijn stille weldadigheid, maar hier wilde hij niets van horen. Het was veelal een weldadigheid uit een andermans zak enz. Ik deed hem opmerken, dat degenen die zoo veel te zeggen hadden op anderen, die in hooger betrekkingen stonden, doorgaans dezulken waren, die zich zelve in die betrekkingen wenschten, hetgeen hij ten zijnen aanzien ontkende. Ik vroeg hem of hij zijne boereplaatsen in Eijerland ook wellicht alleen er op nahield om zijne zoo hooggeroemde weldadigheid uit eigen zak te oefenen? "Ja, voor 't grootste gedeelte" zeide hij. Maar ik wil niet langer voortschrijven over de booze lastertaal van dezen gewetenloozen mensch, bij wien wij nog genoodzaakt zullen zijn a.s. zondag den avond door te brengen. 26 January 1845. Alida en ik met den Burgemeester en vrouw bij Jan Koning en vrouw en dochter Marretje den avond genoeglijk gepasseerd met den Heer J. Kikkert en Dominee Vrendenberg en vrouw. Wij scheidden des nachts na 1 uur. 27 January 1845. Comparitie in de Vergulde Kikkert over de oprigting eener Spaarkas. Vooraf discussie over de noodzakelijkheid van 't geen op de zinnen werkt bij de openbare Godsdienstoefening. Begeman zou er niet tegen zijn als men een kruis in de kerk plaatste of een treffend beeld van den Zaligmaker of een indrukmakend schilderij , een of ander gewigtig voorval uit de H. Geschriften voorstellende. S. Keyser was 't wel met mij eens, dat zulks ons spoedig tot 't Catholicisme terug zoude voeren. 29 January 1845. Des avonds Martje Wilkes hier. Zij verhaalt van 't fanaticisme op Oost en Oosterend. Sommige der Rookmakers, zoals zij hier genoemd worden, beginnen nu hunne zonden zoo luidrugtig te bejammeren, dat men 't op straat van verre horen kan. 12 February 1845. Dirk mede ter catechisatie, voor 't eerst een lesje opgezegd. Grietjes spreken wint meer en meer aan. Johannes Bok komt om les te nemen in de oude talen, eenige malen per week. 29 February 1845. Alida en ik des avonds met 't kind in de wieg bij Aris Keesman, aldaar J. Kooiman en vrouw. Met veel genoegen de avond aldaar gepasseerd. Ik weet niet, dat ik hier op Texel nog iemand heb aangetroffen, die meer goede bijbelkennis en zucht voor zuivere begrippen aan den dag legt aan den dag legt. Hij verhaalde veel van de geestesverwarring van sommige leden van zijn vrouws familie op Oost, onder wie een sterk fanatisme heerscht. Vele dagen en nachten brengen zij door in een vreeselijke benauwdheid onder luide aanroepingen van God en Jezus en angstig zuchten en kermen, menende alzoo tot bekeering te zullen komen. [(Samenvatting Ali): Groote koude heerschte er op Texel. Er was veel armoede, de vaart gestremd, verscheidene winkels hadden aan allerlei artikelen gebrek. Men leende een bed en dekens bij Huizinga. Men verzamelde brandstof van een oud wrak buiten Eijerland, stookte brem, enz. Dit was nog zoo in Maart]. 3 Maart 1845. Jakob Teekes hier in de tuin. 9 Maart 1845. Zondag. Van Oosterend teruggewandeld met Frans Koorn. Hij verhaalt mij van de onaangenaamheden, die bij mijn beroeping hebben plaats gehad. De Heer Bok en de Burgemeester hadden over mij staan te oreeren, de eerste tegen, de laatste voor mij. Doch toen de stemming beslist had, kwam Bok binnen en zeide, dat hij tegen mij niets had en in den afloop genoegen nam. Frans Koorn zeide, dat de tegenstand tegen mij bij sommigen alleen daaruit voortvloeide, dat mijn preek de menschen te veel in 't hart had gegrepen. Veenstra, zeide hij, maakte ook wel eens een wond, maar vóór de preek ten einde was, legde hij er altijd weer een pleister op. Ik daarentegen, zeide hij, liet de gemaakte wonde uitbloeden. Ook P.B. Veen en Gorter hadden, zeide hij, hier zeer zachte en liefelijke preeken gedaan. Mijn preek alleen was hoogst ernstig geweest. 14 Maart 1845. Maarten Timmer van Zevenhuizen hier. De preek die ik onlangs gedaan had over 't uiteinde van Judas, had iemand tegen hem gezegd, mogt wel in druk uitgegeven worden. [(Samenvatting Ali): Onaangenaam bezoek van Jakob Keyser, die de gehouden collecte afkeurde en wilde weten aan wie Huizinga 't geld besteed had, doch die wilde dat alleen aan de kerkeraad verantwoorden]. Sterk deed ons, Alida en mij, deze nieuwe aanval van bitterheid aan en levendiger werd bij ons de wensch om een land te verlaten waar men geen oogenblik tegen zulke vijandelijke aanvallen zeker is. Sam ontwikkelt zich erg voordelig. 18 Maart 1845. Des avonds de Burgemeester en vrouw hier een boterham gegeten. De Burgemeester verhaalt hoe 't hier op de bruiloften toegaat. Brandewijn met rozijnen en suiker uit een spoelkom happen. Dansen op de muziek van een tang, waarop met een sleutel geslagen wordt en daarbij een luidruchtig gezang enz. 20 Maart 1845. Jan Klaassen Smit hier. 24 April 1845. Bij Alida zit de schrik van gebeurtenissen van vroeger dagen er zoodanig in, dat zij sommige menschen niet ontmoeten kan zonder dat 't haar hevig aandoet en zij oogenblikkelijk steking in de zij ontwaart. Dat gevoel heeft zij dan nu ook sedert gister, toen zij Jan Bakker hier ontmoette, schoon er geen onaangenaam woord gevallen is (hij kwam hier zien, met J. Roeper, wat er aan de pastorie te doen is). 29 April 1845. Brief van Alida aan hare ouders: De 14 dagen (schoonmaak) waren mij geen aangename dagen omdat ik er zelf van belang niet aan doen kon om de kinder. Schoonen mag ik wel graag, maar schoonen zien, daar heb ik niet mee op. Ik begin vrij wat familieziek te worden, trouwens die kwaal is in ons geslacht ook buitendien niet vreemd. 1 Mei 1845. Na 't eten op 't land gewandeld met Dirk en Grietje, die zich zeer vermaakten in het zien van schapen en lammeren. 18 tot 23 Mei 1845. Bezoek aan Westzaan en Amsterdam met Dirk. Half 12 's nachts op 't Nieuwe Diep in de nachtschuit. Dirk slaapt gerust tot Schagerbrug, sedert altijd wakker. Te half 8 te Alkmaar ontbeten. Pottenbakkerij en touwslagerij bezien, in den Hout, langs de Bolwerken. Bij Dominee IJsenbeek koffij gedronken. Te half 2 in de Stoomboot naar Zaandam, vandaar naar huis gewandeld. Moeder en Trijntje zeer goed in orde. Juriaan naar Amsterdam. 1 Juny 1845. Oom Jakob Meihuizen op den Burg gekomen. Des avonds tevergeefs beproefd om Alida door magnetische behandeling in slaap te brengen. Oom schijnt op mij ook geen kracht te hebben. 6 Juny 1845. Alida, die pijn in de zij had bij 't gezicht van Jakob Keyser, is in 7 minuten in magnetische slaap gebragt, de pijn geweken, zij zegt dat zij een gebrek aan 't hart heeft, dat haar, als zij zekere menschen ziet, als een spons wordt samengeknepen. Had men haar de eerste maal dat het gebeurde terstond adergelaten, het kwaad zou voorkomen zijn. Ali heeft veel hoofdpijn, Doctor van Deinse zeide dat haar zenuwgestel in de war was. Ze moet veel rusten en 't bed houden. De meid is dan bij de kinderen. 16 Juny 1845. Brief van Alida aan hare ouders: Gij zult wel denken, dat ik het er nog al breed afneem met mijn rust, nu het begroot mij zelf om een meid bij de kinderen te hebben, maar 't is maar voor deze laatste dag of wat en op raad van Doctor van Deinse. Die dacht dat dit mij meer zou helpen dan een aderlating. Wij dachten dat ik gelaten moest worden, maar van Deinse zei dat het enkel vermoeienis was van 't sjouwen met Samuel en te korte nachten. 't Komt misschien mee daarvan dat Sam nog niet eet, nu mij dunkt in de eetkunst zal Grootmoeder of Tante hem nog wel eens les willen geven, wie weet of het dan niet gaat. Het bevalt mij met dat al best, dat ik zoo mooij bij mijn naaijen blijven kan en hoop nu verfrischt en uitgerust op reis te gaan en u allen in welstand te ontmoeten. Ik geloof dat Grietje Keyser naar 't reisje verlangt als de vischjes naar 't water. Zij wil luren spoelen, kinders aankleeden en alles voor mij doen, zegt zij. Nu wij zullen zien of het haar wat toevalt. Zij en hare ouders, onze beste vrienden, laten u groeten. 19 Juny 1845. Kuiper verhaalt mij dat Dijksen van de Waal, met wien hij vroeger nooit over mij had durven spreken, thans wel 3 maal achtereen tegen hem gezegd had: "Jongen, wat maakt Dominee het best!". 23 Juny tot 20 July REIS met het hele huisgezin en Grietje Keyser naar 't Hoogezand, den Horn, Oostwold, 't Hooge Land, Noordbroek, Terug met de wagen naar Harlingen en met de stoomboot naar Texel. [(Samenvatting Ali): Men schreef veel over 't bederf van de aardappelen]. Samuel kon alleen al door 't huis loopen en "dag" zeggen, en op verkregen bevel ging hij vroolijk staan dansen. 8 tot 15 September 1845. (Samenvatting Ali H.) Met het heele gezin (en Welmoet en Johannes Bok) naar Amsterdam met 't schip (van 's morgens 3 tot 's avonds 7) naar Oom Meihuizen. 's Morgens naar den Dam, den koning aldaar zien aankomen, inwijding der nieuwe Beurs, de schoorstenen zelfs bezet met menschen. Naar Westzaan, met de beurtman terug naar Texel, gelaveerd tot Staveren, allen erg zeeziek. Sientje Meihuizen mee, zij logeerde tot 20 October bij hen. 13 October 1845. Des avonds met Ali en Sientje naar de Departementsvergadering. Wentink doet de Redevoering: "Een gesprek tusschen zijn Oom en Tante over godsdienst en geld". Voldeed mij uitstekend. Veel strandingen in October. 31 October 1845. Op de kerkeraadsvergadering begon Jan Bakker weer over de vraagboeken. Op aandringen van Huizinga wordt een Commissie tot Werkverschaffing opgerigt. 9 December 1845. De Burgemeester herinnert mij, dat ik verleden zondag niet voor den Koning gebeden had (het was door de confusie, doordat een kind onder 't nagebed misselijk van de bank viel). 1 January 1846. Wij den ganschen dag het huis vol volk. De smid Jakob Boon des avonds kwart over 10 uur weggegaan. Hij doet mij een aandoenlijk verslag van het verdriet hetwelk hij van het slecht gedrag van zijne dochter heeft, die nu buiten huwelijk een tweede kind heeft gekregen en van zijn bekrompen finantiëlen toestand. Hij verdient nu 1,50 gulden in de week. 5 January 1846. Katechisatie te Oosterend. Koffij gedronken bij Cornelis Jakobsz Boon en vervolgens nog eens bij J. Pondman ten huize van P. Stolp, waar men mij verwachtte. 9 January 1846. Ik des avonds bij den Heer Bok. Hij laboreert erg aan duizelingen, ligt te bed. De Burgemeester Pieter Sijbrandsz Keyser aldaar. Het jongste kind aan de kinkhoest, onlangs stuipen. 12 January 1846. Des avonds Departementsvergadering. Meester Wouterus Klaasz Brouwer doet de Redevoering over het spreekwoord: "Als het Diep verloopt verzet men de bakens", I Groot voorwerk om de beschuldiging af te weren dat het spreekwoord plat, oppervlakkig enz. is, II verklaring in den eigenlijken en III in oneigenlijken zin. Wij ontmoeten op deze vergadering kapitein de Boer van Sapmeer (met nog 2 anderen) die het hout geladen hadden (balken) dat hier laatst gestrand was, om het naar Engeland te voeren. Zij hadden nu al 14 dagen in de haven op oostenwind liggen wachten. Ik reciteerde Huibert Willemsz van Eijken. Van de vrouwen waren er alleen Alida en Jufvrouw S. Keyser. 13 January 1846. [Samenvatting Ali: Op de kerkeraadsvergadering kwam nog eens de vraagboekenquestie en de collecte van 13 Maart 1845 ter sprake, naar aanleiding van de notulen, maar 't liep in der minne af]. 14 January 1846. Des nachts weinig of niets geslapen. Des voormiddags met moeite aan den Burg gecatechiseerd, des middags te bed gegaan. Johannes Bok laten heen gaan. Des avonds met veel moeite met de Doopelingen gekatechiseerd, alles ten gevolge van de gevatte koude en ontstelde maag en daaruit ontstane hoofdpijn, gevoeligheid voor koude, gebrek aan eetlust en volslagen lusteloosheid. 15 January 1846. Des avonds met [beurtschipper] Jan Rab brief naar Westzaan gezonden. 16 January 1846. Ik wat vlugger. Het eten smaakt weer wat, evenwel heb ik nog niet veel lust. Verkoudheid en hoest zijn algemeen op Texel. Hier en daar is het kinkhoest. Een 3 paar kinderen zijn er al aan gestorven. De Heer W. Bok laboreert sedert een paar weken aan zware duizeligheid. Sterke bloedaftappingen geven hem eenige verlichting. 18 January 1846. Zondag. Gerbrand Dros van de Waal hier des morgens hout betaald, 7,20 gulden. Des namiddags Grietje Eelman van Cocksdorp hier. Zij zou van 't voorjaar nog wel lid willen worden. Zij heeft bij Haesebroek geleerd. Ik daarover naar Gerrit List, nu praesident-diaken, om daarover te spreken. Ik maakte hem tevens opmerkzaam op het gedrag van Dirkje Hendriks Roeper. Hij zou er naar onderzoeken. Des avonds bij Aafje Teekes van Grouw om Grietje Eelman te zeggen dat wij best oordeelden dat zij nog met den Doop 1 jaar wachtte. 18 January 1846. Bij den Heer Bok thee gedronken. Het kleine kind is nog in slechten staat en hij zelf nog niet van zijn duizelingen bevrijd. Nog al wat met Mevrouw Welmoet Bok-Tideman ter harer bemoediging gesproken. Zij had ook dezer dagen hare tante verloren. 19 January 1846. Naar Oosterend, katechisatie. Even bij Doctor Stolp om te spreken of hij ook een middel had dat als praeservatief tegen de kinkhoest dienen kon. Hij zelf niet thuis (hij stuurt berigt van niet) [Samuel hoest vooral des avonds nogal zwaar]. 19 January 1846. Des avonds het kindje van Bok, Anna Elisabeth overleden, nog geen jaar oud. 21 January 1846. Alida en ik des avonds bij den Heer Bok condoleantie. Vervolgens bij Simon Keyser een bezoek gemaakt. Gerrit List even hier om mede te deelen welke berigten hij aangaande Dirkje Roeper had ingewonnen, die ten aanzien van haar verkeer met dien Jaap Holman zeer ongunstig waren. Des morgens daarover een brief van Haesebroek ontvangen. 22 January 1846. Brief geschreven aan Dirkje Roeper. 23 January 1846. Even bij Willem Duinker (maat laten nemen voor een lange broek), vooraf bij Langeveld laken gekocht 1 7/8 el à 4,50 gulden. Gister een mud aardappels van Jakob Jansz Roeper gekregen. 27 January 1846. Onze Samuel is sedert enkel dagen ongesteld. Zijne vroegere hoest is zoo goed als gebetert, doch hij heeft vooral des nachts nimmermeer eene geheel rustigen slaap. Alida heeft daardoor zeer weinig rust. Vannacht ook weder zeer weinig geslapen. Vanmorgen half 5 viel zij door vermoeijenis op de grond flaauw bij het kind neder. 29 January 1846. Briefje van Jantje Hendriks Roeper, dat zij gebrek lijdt. De volgende dag daarin voorzien. 31 January 1846. Samuel is thans weder regt vlug. 1 February 1846. Zondag. Belijdenispreek aan de Waal. Ali en ik de heenreis gewandeld, terug met de Burgemeester gereden. Des avonds hier gezelschap gehad, de Burgemeester en vrouw en Grietje en de schoolmeester van Oost, Teunis Pietersz Keijzer, en zijn beminde, Simon en Cornelis Keyser en [hun] vrouwen Trijntje en Geertje Jakobs Dijksen. 3 February 1846. Ik even bij de weduwe van Jan Boon die dezer dagen blind is geworden. 4 February 1846. Grietjes verjaardag. Aris Eelman, van zijne reis naar Oost-Indië teruggekeerd, hier des avonds koffij gedronken. 9 February 1846. Jan Sijbrandsz Timmer gesproken over het visschersbedrijf. Verdienste en armoede, zij zeggen dat Klaas Maartensz Vlaming, Jan Willemsz van der Vis en Jan Pietersz Burger daar thans wel de armste huisgezinnen zullen zijn. Gesproken over werkverschaffing, enz. Des avonds Ali en ik naar de Departementsvergadering. Geen Redevoering, doch Meester Brouwer las eene gedrukte redevoering voor van Westerbaan, gehouden in 1825 op de Algemen Vergadering "Rampspoeden verheffen de menschen". Ik gereciteerd Tollens "De jongeling van Westzaan", Groll de "Bededag in 1832" van Tollens, Simon Keyser een stuk van Helmers. Er werd op deze vergadering bepaald eene premie van 10 gulden uit te loven voor het maken van vloermatten. Er waren zeer weinig leden, 3 vrouwen. 11 February 1846. Des avonds Ali en ik, Burgemeester, Cornelis en Reijer Sijbrandsz Keyser en vrouwen bij Jakob Sijbrandsz Keyser den avond gepasseerd met genoegen. Bij het spreken over geldbeleggingen stelde Simon Keyser mij gerust ten aanzien mijner afgegeven borgtocht voor iemand (Dominee Bakker) op grond van het geschrift van een ander (Dominee Wieringa). Alleen zou, als het te pas kwam, de boete van 25 gulden op het zegel betaald moeten worden. Als ik van den borgtocht af wilde, dan moest ik eerst zelf het geld opbrengen en dan de obligatie in handen hebbende, de schuld op Bakker verhalen. 16 February 1846. Des avonds Doctor van Deinse hier met zijne rekening van 12,80 gulden. 17 February 1846. Dankpreek aan de Waal. Des avonds met Dirk Aries Leijen naar den Burg geloopen. Ik spreek met hem over hetgeen ik gehoord heb van zijne zucht voor het spel. Hij neemt eene waarschuwing daartegen in dank aan. 18 February 1846. Ali en ik des namiddags naar het Oude Schild gewandeld naar Dominee Wentink. Des avonds aldaar gepreekt. Op de terugreis des avonds om 11 uur nog al wat gedwaald om den regten weg te vinden. 20 February 1846. Des avonds den Heer Bok bij ons alsmede den Heer Groll. De laatste bleef eten. W. Bok sprak veel over zijne groote drukte. Over zijne betrekking als Cantonregter. Hoe hij dikwijls vele kleine geschillen uit de weg ruimde die anders groot konden worden. Hoe hij door een gesprek met den Minister Rochussen de Registratie op Texel behouden had, enz. enz. Na het vertrek van Bok sprak Groll over hem als een ondoorgrondelijk mensch. Hij laat gaarne zijne grootheid voelen. 22 February 1846. Des avonds Alida en ik bij Simon Keyser aldaar het gezelschap van donderdag, behalve de vrouw van de Burgemeester [gebroeders Keyser en vrouwen]. Veel gesprek over de twist van Van Dam van Isselt en den Minister Van Hall, over de beschuldiging van laster. Gesprek over 't hier bestaande Waarborgfonds voor de Nationale Militie, waarin men doorgaans 208 gulden betaalt in den leeftijd des verzekerden van 't 5de tot 't 23ste jaar. Eerst 6, dan 12, dan 24 gulden 's jaars. De kommissarissen van 't fonds bezorgen dan alles wat de remplaceering betreft. 23 February 1846. Katechisatie te Oosterend. Even bij Doctor Stolp. Hij wil voor het inenten van Samuel geene belooning hebben. Doornat te huis. 25 February 1846 Dominee Begeman sprak o.a. veel over W. Bok wien hij zich niet toevertrouwde. Zijne baatzucht. Hoe hij van Aaltje Jans Hillenius [Den Hoorn, 1794-1871] 53 gulden genomen had voor werkzaamheden in hare zaken die hij heette als vriend te verrigten. Hoe vertoornd hij onlangs was toen de diakens van de Waal de Kerkeplaats niet meer door hem maar door Johannes Ludovicus Kikkert lieten verhuren. Begeman erkende tevens dat hij zijne aangenaamste uren op Texel wel bij W. Bok gevonden had en dat hij hem dikwijls bewonderd had, bij zichzelven zeggende: jammer dat ik aan zulk een man mijn onverdeelde hoogachting niet kan schenken! 26 February 1846. Janes Kalf in den tuin. 27 February 1846. Adam Kalf in den tuin te spitten. 28 February 1846. De laatste dagen zeer schoon en zacht. De velden worden groen. Ik stook meestal de kagchel niet meer. 1 Maart 1846. Zeer schoone morgen. Na kerktijd was het mistig en koud. Met Jakob Jansz Drijver gewandeld [van Oosterend] naar het Nieuwe Schild, bij hem thee gedronken. Hij verhaalt mij onder andere hoe hij in 1832 5 Engelsche schipbreukelingen gered heeft, waarvoor hij van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een vereerend getuigschrift ontvangen had, een bronzen medaille en 14 gulden, en van 't Engelsche Gouvernement 50 gulden. Hij reciteert het vers dat Cornelis Mossel bij gelegenheid van het overhandigen van een en ander, in de kerk aan den Burg door Dominee Slothouwer, had opgezegd. [ziek in de tweede week van Maart, de week daarvoor verkouden] 27 Maart 1846. Samuel heeft verleden zondag een week (22 Maart) eene stuip gehad. Hij is des avonds en 's nachts vrij onrustig, waardoor Alida dan ook menigmaal zeer weinig nachtrust krijgt. Overigens is zij in haar toestand zeer wel. [Ali: Het gansche jaar zijn hier, tot heden aan toe, velen die aan hoest en verkoudheid laboreeren. Vele kinderen sterven aan de croup. Meester Brouwer heeft voor een paar dagen ook weder een kind verloren, het vierde in 22 maanden (en deze zelfden dag ook het vijfde)]. Ik heb verleden dingsdagnamiddag een bezoek afgelegd bij Jan Sijbrandsz Keyser, in zijn treurigen eenzamen toestand. Alle zijne bezittingen zijn verkocht. Hij zit nu werkeloos te huis. Men vreest voor een zelfmoord. Hij wilde mij niet te woord staan. Ik zocht hem echter in de schuur op en sprak een uur lang met hem, maar kon zijn in vertrouwen niet indringen, echter was hij niet boos tegen mij. 3 April 1846. Kerkeraadsvergadering. Men vond goed, op mijn voorstel om voortaan in plaats van 44 ton turf mij 't geld daarvoor te geven, en stelde dit op 40 gulden, waarin ik volkomen genoegen nam. [tussen 3 en 27 April geen aantekeningen] [Ziek] 3 April 1846. Meester Wouter Klaasz. Brouwer heeft voor een paar dagen ook weder een kind verloren aan de Croup, het vierde in 22 maanden, en dezen zelfden dag ook het vijfde, zoodat er nu 2 boven de aarde staan. 27 April 1846. Simon Keyser des voormiddags hier om het tractement te brengen. Doctor Stolp komt hier en beveelt mij, mij zorgvuldig voor de buitenlucht te wachten. Legt mij eene Spaansche Vliegpleister op de borst en wil mij den volgenden dag een drank te brengen waarvan ik om de 2 uur 2 lepels moet gebruiken, terwijl ik tusschenbeide Iersch mos moet drinken. Des donderdagsch (gister) zeer verkwikt opgestaan. Des avonds Jakob Jakobsz Zuidewind hier. Hij spreekt mij vertrouwelijk over de opvoeding van zijn stiefzoontje Albert Jakobsz Kooiman, welke van moeder (Jantje Teunis de Boer) en grootmoeder (Neeltje Dirks Wilt) in alles zijn zin krijgt en al zoo bedorven wordt. Ik raad hem om tot geen prijs den huiselijken vrede op te offeren, maar toch onder de hand in stilte alles aan te wenden om met zijne vrouw over eene goede opvoeding eenstemmig te denken en te handelen en als die eenstemmigheid eerst bestaat, dan door te zetten. 1 Mei 1846. In de verloopenen maand bleef mijne verkoudheid voortduren. Evenwel ben ik thans, buiten de hoest, weder geheel hersteld en tot mijne vorige levenswijze teruggekeerd. 3 tot 8 Mei 1846. Naar Westzaan. 3 Mei 1846. Des namiddags naar het Oude Schild met stuurman Stikkel, door Sijbrand Pietersz Keyser met de wagen heen gebragt. Met Jan Jansz de Waard overgestoken naar het Nieuwe Diep. Bij Klok theegedronken, aldaar Meester Teunis Keijzer van Oost. Met Klok naar Dominee Pieter Douwes Dekker. Aldaar des avonds tot 10 uur gebleven. Boterham gegeten. Te half 11 ure aan 't Nieuwe Diep in de schuit naar Alkmaar gegaan. Voornamelijk gesproken met Cornelis Albertsz Veeger van den Hoorn (broodbakker, verbakt 40 mud rogge in de week). Hij klaagt er zeer over, dat den Hoorn en andere plaatsen op Texel zoo zeer achtergesteld worden bij den Burg, dat het Raadhuis, de Schelpweg, enz zoo veel geld gekost hebben, enz. 4 Mei 1846. Met de stoomboot van Alkmaar naar Zaandam met Cornelis A. Veeger en een groote troep gepasporteerden van het oorlogsschip de Zwaluw, die zich zeer ordelijk hielden, zoo dat ik genoegelijk reisde. Te 9 ure was ik te huis. Moeder en zuster in den besten welstand. 5 Mei 1846. Westzaan. Des voormiddags met Juriaan naar de molen die eene zware vertimmering ondergaat. 6 Mei 1846. Met het jagt naar Amsterdam en terug. In vele winkels geweest. Portret van Menno Simons achter glas doen zetten. Pet voor Dirk enz. Bij oom J. Meihuizen koffij gedronken. 7 Mei 1846. Westzaan. 8 Mei 1846. Gereisd met broeder Juriaan in de chais over Zaandam, Purmerend, Beemster, Avenhorn, Spierdijk, Spanbroek, Opmeer, Hoogwoud, Nieuwe Nierop, Langereis, Waard, Groed, Kolhorn en voorts langs de Westfriesche Zeedijk naar Schagerbrug. 9 Mei 1846. Geslapen in het Logement van De Goede. Ik in de schuit naar den Helder, broeder Juriaan keert met de chais naar Alkmaar terug. Goed gesprek met de schipper over de dwaasheid der Godverzaking enz. Nog even op de dijk geweest en in de Anna Paulownapolder gezien. Kwart voor 6 aan 't Nieuwe Diep. Met Gerrit Blom naar Texel. Wij konden echter door den eb en de windstilte den oever niet bereiken en moesten naar het Nieuwe Diep terug. Te 1 ure met Gerrit Blom andermaal naar Texel, te 3 ure aan 't Oude Schild. Te huis alles wel gevonden. 10 Mei 1846. Zondag. Des avonds bij ons Jan Jakobsz Zuidewind om over het timmeren van de bedsdeuren te spreken. J.R.C. Coninck Westenberg vandaag burgerlijk en kerkelijk getrouwd met Brechtje Kikkert [zuster van Notaris Kikkert, deze was getrouwd met een zuster van Westenberg]. 11 Mei 1846. Pieter Lubbertsz Koorn hier. Hij had teveel drank. De tractaatjes van 't Afschaffingsgenootschap hem medegegeven. 14 Mei 1846. Den Heer de Cock van Rotterdam is sedert eenige dagen in de Lindeboom geloogeerd en koopt oude schilderijen op tegen ongehoorde prijzen. Vervolgens ook oude meubelen en alles wat oud en voor de menschen hier bijkans niet onbruikbaar is. Men zegt dat hij voor 20 à 30.000 gulden alzoo gekocht heeft. De Heer List verkocht schilderijen aan hem tot een bedrag van 1300 gulden. De Roomsche Kerk haar schilderijen op 700 gulden gewaardeerd voor 1300 gulden. Geen beschilderd stuk doek of hout kon zoo oud wezen of hij besteedde er nog wel van 5 tot 100 gulden voor. Oude uitgesneden kerkstoven die uit elkander vielen voor 5 gulden enz. Hij was ook de gansche dag in eene roes, niets gebruikende dan wijn. Het geheele eiland scheen in oploop en belegerde zijn logement, één schip kon zijn gekochte voorraad nauwelijksch laden. Het moet naar Rotterdam. 15 Mei 1846. Jan Zuidewind hier begonnen deuren voor de bedstede te maken. Janes Kalf in de tuin, stokken gestoken enz. 15 Mei 1846. Des avonds den Heer Bok hier. Hij verhaalt mij hoe hij bij Professor Samuel Muller geweest is om over Johannes te spreken en dat die hetgeen hij daarvan verhaald had zeer had goedgekeurd. Vooral echter aandringende dat de eerste beginselen in den leerling goed werden ingeprent. Muller zou mij bij gelegenheid zelf hierover spreken. Bok wilde zijn zoon nog een paar jaar hier laten blijven en hem dan nog een jaar of 2 op eene hogere inrigting van Onderwijs doen. Ik zeide dat hij steeds in het oog moest houden dat ik altijd gezegd had dat ik mij niet wilde verbinden om Johannes alleen tot de Akademie op te leiden, maar dat ik echter wel wilde voortgaan zoolang als ik meende dit voeglijk te zullen kunnen doen. Hij sprak van het honorarium. Ik wilde dit aan hem overlaten, het kwam tot geene beslissing. Gesprek over De Cock en zijne handelswijze. Bok was vreeselijk verontwaardigd over het gedrag der Texelaars die hem zoodanig hadden afgezet. Hij noemde ze een troep Roovers en hun gedrag schoon al niet burgerlijk, zedelijk hoogst strafbaar, waarin ik het gedeeltelijk met hem eens was. [Kort daarna werd de koop ontbonden en kon iedereen zijn oudheden weer ophalen]. 16 mei 1846. Bij Teunis Koning gevraagd of één der dochters hier tijdelijk als meid wilde komen (gevolg dat Trijntje Teunis Koning a.s. dingsdag zou komen als Alida het goedvond, doch Alida heeft aan het verlangen van de kranke Geppie [Plavier] toegegeven om het af te zeggen en het háár weder teug te nemen, niettegenstaande haren zwakken staan. Zij is zondag hier aan volgend weergekomen). 31 Mei 1846. Pinksterdag. Broeder Juriaan hier. 1 Juny 1846. Tweede Pinksterdag. Dirk voor 't eerst naar de kerk geweest in de Waal. 2 Juny 1846. Broeder Juriaan hier. Hij des morgens naar de Waal en Oosterend, zijne klanten bezogt. 8 Juny 1846. Wederom zeer schoone dag. Alida had het de laatste dagen met de buitengewone hitte somtijds zeer benauwd, maar is vandaag veel beter. 8 Juny 1846. Den Heer W. Bok hier des voormiddags koffij gedronken. Hij was voor eenige dagen op reis gegaan naar Zwolle om daar een Congres van landhuishoudkundigen bij te wonen. Hij vroeg mij of ik thans ook bepaald had welk honorarium ik voor 't onderwijs van Johannes verlangde? Ik noemde 60 gulden. Hij zeide: neen, dat is te weinig. Dominee Steinfort had wel voor het onderwijs van Dirk Pietersz Langeveld slechts 45 gulden per jaar genoemd. Hijzelf had vroeger aan Dominee Bakker te Amsterdam voor 5 wekelijksche privaatlessen 120 gulden betaald, maar hij oordeelde het tusschen ons op 100 gulden te moeten stellen. Ook voor het vervolg. Ik liet mij dit welgevallen schoon ik zeide niet meer dan 60 gulden te declaren. Dezen zelfden middag zond hij mij eenen vriendelijken brief met een bankje van 100 gulden. 9 Juny 1846. Dankpreek te Oosterend. Dominee Steinfort en de schoolopziener Creighton bij mij te kerk. Des avonds op uitnoodiging bij den Burgemeester, aldaar de Heer Creighton en Dominee Vrendenberg. Met zeer veel genoegen met den schoolopziener kennisgemaakt. Den ganschen avond over schoolzaken en onderwijs gesproken. De school van Smits zal nu in een Bewaarschool veranderd worden. Vrendenberg voorspelt zich er niet veel goeds van. De schoolopziener is geheel geen vriend van de Roomschen. Hij had er veel onaangenaamheden in falsiteiten van ondervonden, vooral van de pastoors. Hij ontraadt het dan ook zeer om een pastoor hier in de schoolcommissie op te nemen. Hij doet onze Burgemeester de noodzakelijkheid gevoelen om steeds den wettigen weg te bewandelen en geene afwijkingen toe te laten. Hij verlangt alzoo dat P. Vlaming e.a. admissie als huisonderwijzers erlangen. De Burgemeester roept als het ware wraak over een schoolonderwijzer als Visser aan de Waal en zegt dat hij geen 4 duiten waard is. Hij en Vrendenberg zijn ook op verre na niet te vrede met Monsieur Verberne, die geen onderwijs in de Vaderlandsche Geschiedenis geeft en het onderwijs in de Nederlandsche Taal zeer verwaarloosd. Ik heb met zeer veel genoegen den schoolopziener hooren spreken. Hij heeft veel ijver voor de zaak en is van het ware, het Christelijke doel der schoolopvoeding regt doordrongen. 11 Juny 1846. Des avonds bij Pieter Jakobsz Boon, bijkans geen ander gesprek dan over de werkzaamheden en zorgen des dagelijkschen levens. De vrouw Cornelisje Cornelis van der Wijk schijnt al zeer weinig bestuur over de kinderen te hebben. 16 Juny 1846. Martje Boon kan den geheelen zomer niet te kerk komen om het kaas maken. 17 Juny 1846. [Op bezoek bij verschillende Gemeenteleden] Bij de familie Eelman op de Oorsprong. Zij verhalen van een huisgezin daarnaast met 11 kinderen, 18 à 20 gulden in de week inkomen. Altijd slordig, altijd arm, altijd gezond, best tevreden. Zij hebben daar geen bedden dan van doppen en in het geheel maar 2 lakens. Zij slapen bij vieren of vijfen in 3 bedsteden. Dirkje Hendriks Roeper meent dat de man met wien zij samenwoont niet een getrouwd man kan zijn, omdat hij haar zoo veel liefde betoont. Ik vermaan haar om, terwijl zij zich als meisje zoo kwalijk heeft gedragen, nu toch vervolgens als moeder zich wel te gedragen. Bij mijne gesprekken schreide zij wel een weinig, maar scheen toch niet zeer getroffen. 18 Juny 1846. Het kind Dirkje Jansz. Bakker zeer ziek, ja stervende. 20 Juny 1846. Het kind van Jan Cornelisz. Bakker overleden. 23 Juny 1846. Des morgens te 7 ure begrafenis van het kind van J.C. Bakker. Ik deed vooraf eene toespraak die mij tamelijk wel gelukte, ook bij het afscheidnemen. 21 Juny 1846. Cornelis Dirksz Dijksen en Dirk Aries Leijen hier thee gedronken. De laatste deelde mij mede wat Jan Koning (van den Burg) van mij gezegd had. Dat ik nergens gezien werd dan op de Predikstoel, dat ik nergens kwam enz. Het ergste wilde hij mij niet zeggen, maar wel dit dat Jan Koning mij een vrij grooten haat toedroeg. Hij had ook dit gezegd: "Wat voordeel hebben wij van dien man? Hij laat immers niets verdienen? Niemand heeft wat aan hem", doch Dirk Leijen had, mij verdedigende, onder anderen gezegd, dat hij thans reeds meer aan mij gehad had dan aan den geheelen vorigen tijd aan Veenstra. 22 Juny 1846. Vergadering bestuurders Bijbelgenootschap. J.L. Kikkert liet mij de oude Doopvont in de [Hervormde] kerk zien en wees mij onderscheidene graven en grafkelders aan. 23 Juny 1846. De lang gewenschte regen is er (sedert 21 Mei had 't niet geregend). Geppie is thans, na 3 weken ziek tehuis geweest te zijn, overdag weer hier sedert zondag. Zij is echter nog zeer zwak. 23 Juny 1846. Den Heer Bok was mede tegenwoordig met eene groote familie op de begrafenis van het kind van Jan Cornelisz Bakker. 24 Juny 1846. Bij Jakob Kors List in het Eijerland koffij gedronken in hunne nieuwe keet bij de vrouw en de kinderen. 26 Juny 1846. Alida en ik des namiddags met Dirk en Grietje over de Kermis. Bij de Burgemeester thee gedronken. 27 Juny 1846. Johannes Bok hier des morgens te 6 ure. Op dit uur is hij nu reeds vele morgens geweest als wanneer wij meestal zeer genoeglijk in het prieel zaten bij het genot van het heerlijke weder en den heerlijken rozegeur in mijne tuin. 29 Juny 1846. Met Dirk des namiddags over de Kermis gewandeld. Bij den Burgemeester en familie op het Raadhuis thee gedronken. 3 July 1846. Alida en ik des namiddags 5 uur met S. Keyser en vrouw bij den Heer Baert den avond gepasseerd met genoegen. 4 July 1846. Des namiddags bij den Heer Bok. Zijne vrouw (verleden zondag bevallen) is in zeer zorgelijken staat. Bok is in eene zeer treurige stemming. 6 July 1846. Gisteravond te 12 ure vertrokken Simon Keyser en vrouw. Te 1 uur ging ik naar bed, doch op hetzelfde oogenblik riep mij mijne vrouw, vermits zij het noodig keurde om Doctor van Deinse te roepen. Te half 2 ure was hij hier. Kort daarop ook jufvrouw Keyser en Grietje Fehres als baker en kwart over 4 's morgens werd onze Catharina of Katrina geboren. Alles ging zeer voorspoedig, schoon het geboorte-oogenblik moeijelijk was, echter minder dan met de vorige kinderen. De kleine is dan ook veel tengerder en minder zwaar dan hare 3 voorgangers. Spoedig nam zij de borst en mijne Alida verkreeg eene rustigen slaap. Ik terstond een brief geschreven naar 't Hoogezand en eene naar Westzaan, tegelijk met de advertentie. Ik was den ganschen dag zeer lusteloos doordien ik niet geslapen had. Ik liet bekendmaking doen van de geboorte door Cornelis Kok (den Burg, Oude Schild, den Hoorn) voor 1 gulden en aan de Waal en verder over het eiland door Lotje voor 1,50 gulden. Des avonds Doctor van Deinse hier. Jantje Boermeester als baker gekomen. 7 July 1846. Alida zeer wel, doch sliep weinig vannacht omdat de kleine vrij onrustig was. Overdag kreeg zij echter vrij wat slaap. 8 July 1846. Alida zeer wel. Ik des namiddags bij Bok het kind aangegeven. Bij Reinbach Personeele Omslag betaald 3,05 gulden. Jufvrouw Keyser komt elke dag. 9 July 1846. Ali zit reeds eenige oogenblikken op. 10 July 1846. Alida schrijft reeds weder naar het Hoogezand. Dirk den dag bij Vrendenberg doorgebragt. 13 July 1846. Grietje Fehres hier. 14 July 1846. De baker Jantje Boermeester vandaag weer gekomen. 15 July 1846. Bij den Heer Bok mevrouw Welmoet Bok-Tideman toegesproken. 16 July 1846. Alida is gelukkig herstellende, schoon trager dan het zich had laten aanzien. Baert, Dekens en jufvrouw Burgemeester, Antje Cornelis Boon, deden van hunne belangstelling, door eenige gezondene versnaperingen, blijken. 18 July 1846. Alida heeft vrij wat last in den mond door uitslag. Zij zit daags eenige uren op, doch is nogal spoedig vermoeid. 20 July 1846. Departementsvergadering, 7 leden praesent. 24 July 1846. Met Ali in de tuin gewandeld. Zij kan nog geen geheele voor- of namiddag achtereen op de been wezen. Op de begrafenis van Simon List was o.a. Bok. Mevrouw Welmoet Bok-Tideman toegesproken, zij is veel beter [na bevalling]. Bij Bok in den tuin een pijp gerookt. Bok en Vrendenberg spreken veel over de benoeming van Lindgreen tot lid der Schoolcommissie, waarop Vrendenberg vele harde aanmerkingen maakt. 30 July 1846. Met Dirk naar Ds. Wentink. 's Avonds te huis komende vonden wij daar Oom Meihuizen en vrouw en zoontje Samuel. 31 July 1846. Wij vervolgens met Roeper een ridje gedaan over 't Spang, den dijk langs 't Oude Schild, den Hoorn, den Westen, den toren beklommen (met Dirk, oom en tante Meihuizen en zoon Samuel M.). 2 Augustus 1846. Ik maakte een visite bij Baart, hiertoe genoodzaakt doordien Baart zich beklaagd had, dat Dirk met een paar kinderen voor zijn huis eenige gezegden geroepen had, waardoor hij en zijn vrouw zich zeer beleedigd vonden, schoon zij wel hadden opgemerkt dat die uitroepingen hem door Pieter De Ruiter waren ingestoken. Zij wilden ons dus voor dat gezelschap van Dirk waarschuwen. Ik liet Dirk een briefje schrijven, waarin hij zijn leedwezen daarover betuigde, dit las hij voor onder vele tranen. Hiermede schenen zij weder verzoend, schoon zij niet veel hartelijkheid aan den dag legden. 9 Augustus 1846. Leendert Jakobsz Brans te Oosterend verhaalde mij uitvoerig de geschiedenis van Hendrik Cornelisz Veenstra's verwijdering. Hij scheen nog aan de echtheid der beschuldiging tegen hem te twijfelen (Aaltje Aries Rab, maar ook Antje Cornelis Koorn en Neeltje Hans waren medebeschuldigden). 11 Augustus 1846. Meester W. van Haarst van Sneek verhaalde onder welke moeijelijke omstandigheden hij in de jare 1806 hier op Texel onderwijzer was geworden, vooral doordien men zoo bevooroordeeld was tegen de nieuwe manier van onderwijzen die hij zou invoeren, alsmede tegen zijn jeugd (20 jaar) en dat hij uit Amsterdam kwam, alsmede dat hij geen uitmuntende zinger was. 12 Augustus 1846. Mijn vrouw is inmiddels geheel hersteld en deed haar eerste Kerkgang (met Antje Dijksen van Bargen) aan den Burg. 16 Augustus 1846. Des avonds eene visite gemaakt bij Bok. Zijne vrouw betert langzaam. Hij was naar het schijnt niet in een goede luim. Hij voer hevig uit over het bestuur onzer Gemeente, er moesten verhuurbanken in de kerk opdat menschen als hij niet genoodzaakt zouden wezen om onder het algemeen te zitten. Hij bekleedde hier toch eene even zoo hooge en als het er op aankwam, nog hoogere betrekking als de Burgemeester. Kas- en spaarboeken enz. moesten verschaft worden. Er moest een ruimer Catechiseerkamer zijn. Aan de Waal en Oosterend moest er voor de Predikant een kamer in gereedheid zijn waar hij zich kon vervoegen. De Kerkeraad moest uit knappe menschen zamengesteld worden. Het moest ook niet alles 1 familie zijn. Van de Waal en Oosterend kon men met 1 of 2 leden volstaan. Aan den Burg was toch het geschiktste personeel. Hij meende wij Doopsgezinden moesten de vooruitgang van andere gemeenten volgen. Het denkbeeld van eene volkomen gelijkheid van alle leden was nu toch sedert lang geheel vervallen (waarin ik hem sterk weersprak). Nu waren er Doopsgezinden in gewigtige ambten en bedieningen. Men moest ook iets doen tot gemak en genoegen van deze. Voorts maakte hij veel aanmerkingen op het tractementsfonds, zoodat vermogende leden jaarlijks slechts een 3 gulden contribueerden enz. Dat men menigmaal het kapitaal had laten insmelten daar een beroep op de liefdadigheid der Broederschap niets gaf enz. In deze week maakte ik ook eene visite bij den Heer Baert en de volgende dag nog eens, hiertoe genoodzaakt doordien Baert zich beklaagd had dat Dirk met een paar kinderen voor zijn huis eenige gezegden geroepen had waardoor hij en zijne vrouw zich zeer beleedigd vonden, schoon zij wel hadden opgemerkt dat die uitroepingen hem door Pieter de Ruiter ingestoken waren. Hij wilde ons dus voor dat gezelschap van Dirk waarschuwen. Ik liet Dirk een briefje schrijven waarin hij zijn leedwezen daarover betuigde. Dit las hij daar voor onder vele tranen. Hiermede schenen zij weder verzoend, schoon zij juist niet veel hartelijkheid aan den dag legden. 19 Augustus 1846. Moeder Meihuizen kwam hier na eene zeer ongunstige zeereis van omstreeks 10 uren. 24 Augustus 1846. Des avonds bij Van Deinse. Ik bragt hem een bankbillet van 25 gulden voor de dienst aan mijne vrouw bewezen bij hare twee verlossingen. Wij hadden reeds gemerkt dat hij iets van dien aard verwachtte. 13 September 1846. Geppie aan de rij. Alida daarom niet te kerk. 13 September 1846. Pieter Klaasz Brouwer e.a. op de thee bij Huizinga. Brouwer en Eelman beloven mij een wagen of 3 zoden in den tuin te brengen tot een bergje. 14 September 1846. Des avonds vergadering van 't Departement tot Nut van 't Algemeen, 8 personen aanwezig. Dominee Vrendenberg bij loting tegen mij lid van 't Bestuur geworden, na 3 maal gestemd te zijn. De eerste keer had hij 4 stemmen, dus niet de volstrekte meerderheid. De tweede keer hadden hij en ik de meeste. De derde keer staakten de stemmen tusschen ons beiden. Nu besliste het lot. 15 September 1846. Met Dirk op reis naar Amsterdam met de beurtman 6 uur des morgens van huis, des avonds 11 uur kwamen wij in de stad. 16 September 1846. Zoölogische tuin, Botermarkt. Dirk scheen wel bang voor de drukte aldaar en van de potsen der hansworsten en verlangde weg te komen. In de poffertjeskraam eet hij bijkans niets. Wij door de Kalverstraat en Nieuwendijk, laarzen, schoenen, kousen gekocht, haarsnijden enz. Met het Westzaander jagt naar Westzaan. 25 September 1846. Dirk en ik met 't Westzaner jagt naar Amsterdam binnen een uur. Boodschappen. Met Dirk naar Oom Meihuizen. Tante maakt zich vrij wat bezorgd over zijn plannen om de molen te verkoopen, een theewinkel te beginnen enz. Bij Professor Muller. Hij vraagt mij of mijne pastorie ook vertimmerd is? Het behaagt hem volstrekt niet, dat ik hem het tegendeel moet zeggen. Hij beklaagt zich zeer, dat zoovele gemeenten van ons Genootschap hare stelling tot hare tegenwoordige leeraren zoo weinig begrijpen, niet verstaande, dat deze andere behoeften hebben dan vóór 100 jaren. Er moet vooruitgang in alles worden opgemerkt. Desalniettemin wil hij in geenen deele, dat men 't kenmerk van ons Genootschap: eenvoudigheid, degelijkheid, afkeer van ijdele vertooning enz opgeve. Wij met de beurtman C. Dalmeijer naar Texel gegaan, 5,5 uur. Zeer zware stortregen, terwijl ik met Dirk boven op 't schip was. 26 September 1846. Voormiddag half 11 kwamen wij op Texel aan. Wij reden met Aris Bremer naar den Burg, waar wij vlug en gezond aankwamen en ook alle de andere kinderen in den besten welstand troffen. Grietje en Samuel konden zich naauw verzadigen van lachen en springen en allerlei betooningen van blijdschap, terwijl zij om mij drongen. Hartelijk verheugd was ook mijn lieve gade over onze wederkomst. Ik vond haar echter te bed liggende. Zij was zeer vermoeid geweest en voelde zich koortsig, vooral vrijdag, toen was het dat zij zeer leed door mijne afwezendheid, te meer daar zij mij reeds vrijdagmorgen had verwacht. Mijne tehuiskomst scheen haar wel wat op te beuren. Doctor van Deinse bezocht haar trouw, 2 keer per dag. Het bleek hem alras dat de ziekte zenuwkoorts was. Zij dacht steeds dat haar einde naderde. Reeds lang voor haar laatste kraam was de gedachte ook standvastig bij haar dat deze kraam "haar den dood zoude doen". Ook in de weeën verliet haar dit denkbeeld niet, en ook toen zelfs, toen ik na hare gelukkige verlossing, haar aan de hals viel en gelukwenschte, zeide zij op haar gerustigen toon"Ja mijn lieve, maar wij zijn er nog niet, nog wil mij het denkbeeld niet verlaten van mijn naderend einde". [Huizinga noteert gedetailleerd het ziekteverloop. De vrouw van Fehres, Dirkje Freeks, nam de verzorging van Katrina op zich voor 3 gulden per week. Maartje Plavier hield de andere kinderen bezig. Op 4 October scheen zij te sterven, doch van Deinse legde haar bloedzuigers aan de slapen en zij kwam weer bij. Mevrouw van Deinse waakte de volgende nacht bij haar, op 6 October merkte den Doctor een stilstand van het bloed bij haar op. Van 27 October beterde het]. 28 October 1846. Dirk vanmorgen voor 't eerst naar de school van Meester Brouwer. 30 October 1846. Des avonds Geppie bezogt. Zij is gevaarlijk ziek (terwijl Alida in beterschap toeneemt). 31 October 1846. Alida, hoewel nog in bed, neemt reeds weder enkele werkzaamheden ter hand. 3 November 1846. [Geppie, die 28 October ziek naar huis was gegaan, overleden] In het naar huis gaan hoorde ik reeds dat onze Geppie overleden was. Ik terstond daarop hare ouders enzovoorts bezocht. Zij was ons eene zeer trouwe en brave dienstbode. Alida, schoon mede getroffen door dit sterfgeval, houdt zich echter goed. 5 November 1846. Alida niet zoo vlug als anders. De kinderen waren ook vrij druk. Sedert gisteren stoken wij de kagchels. Vele personen komen haar dienst presenteeren. Des namiddags den Heer Bok hier. Gesprek over Johannes. Hij wil Willem en Welmoet volgend jaar onder de doopelingen stellen daar ik het dit jaar nog te vroeg acht. Gesprek over zijne strandvonderij. Hij vindt zich soms in eene moeijelijke positie om orde te handhaven en toch de gunst der menschen, die hij als Notaris behoeft niet te verliezen. De geschiedenis van zijne benoeming tot Burgemeester. Zijne afspraak met Keyser na diens benoeming. Zij zouden regeeren als man en vrouw in een huisgezin. 6 November 1846. Geppie begraven. 8 November 1846. De beterschap van Alida neemt toe, zij komt weer eenigen tijd over de vloer. 12 November 1846. Opnieuw ongunstig berigt over moeder. Juriaan verzoekt mij over te komen. Bij den Heer Bok. Hij raadt mij aan de reis te aanvaarden. "Ik verzeker u, Dominee Huizinga", zeide hij, "gij vindt hier uwe Familie niet. Ik kan bij ondervinding spreken. En als gij ook uwe reis uitstelt of nalaat om uwe preek van aanstaande zondag, niemand zal er u voor bedanken". Ds. Vrendenberg gevraagd om voor mij te preeken [deze stemde toe onder zoodanige bewoordingen, dat Huizinga hem niet dan in de hoogste noodzakelijkheid weer wil vragen]. Alida is weer het grootste deel van den dag op, kleedt de kinderen enz. 17 November 1846. Te huis vond ik alles vrij wel. Alida was echter niet veel sterker geworden. 21 November 1846. Trijntje Griek wordt vandaag weggeroepen. Trijntje Koning van 't Oostereind zal haar morgen vervangen. 22 November 1846. Alida voor 't eerst weer een geheele dag op geweest. Trijntje Koning hier als meid gekomen. 27 November 1846. Op de Kerkeraadsvergadering bromt Jan Bakker weer sterk, omdat ik verlang dat de weeskinderen uit de boekjes van Prins en Boeles zullen leeren. Niemand echter helpt hem brommen. Des namiddags Mevrouw Welmoet Bok-Tideman bij Alida thee gedronken. Brief Alida: Dat onze meid thans vrij goed bevalt. Zij is nu ook weer goed gezond . 30 November 1846. Departementsvergadering. Ik voor 't eerst gepraesideerd. Ik de Redevoering gedaan over: "de Instellingen der Christelijke liefde, vooral in Engeland". Slechts 10 of 12 leden tegenwoordig. Geen bijdrage geweest, maar veelal gesproken over landontginning, geologie van Eijerland enz. 3 December 1846. Alida is dezer dagen meestal zeer weinig vlug. Onze nieuwe meid is ook zeer traag, hetgeen veel onaangenaamheid geeft. 8 December 1846. Ik heb Antje Mulder nogmaals zeer ernstig toegesproken en vermaand om hare schaamteloze levenswijze met dien Van den Herberg af te breeken, maar zij weigert dit volstrekt en toont de grootste ongevoeligheid. 9 December 1846. Onze kleine Katrina is vandaag weder te huis gekomen van Dirkje Freerks, waar zij juist vandaag 2 maanden is geweest. 12 December 1846. Des avonds vernieuwt zich de Sint Nicolaasdrukte. De Burgemeester en Bok pakken een paar vermomden, R. Nieuwenhuis en S. Koppies. Des nachts worden bij de Burgemeester de glazen ingeslagen. [Renze Jansz Nieuwenhuizen x Neeltje Jans Vermeulen] 13 December 1846. Men rijdt op schaatsen op verdronken land. Sedert gister is alles dik met sneeuw bedekt. 14 December 1846. Bij Jan Sijbrandsz Timmer zijn zoon Leendert toegesproken, zal niet lang meer leeven. 20 December 1846. Ik even bij J. S. Timmer, zijn zoon verleden zaterdag begraven. 18 December 1846. Alida sterkt nog niet veel aan. Soms is zij des nachts koortsig. De kinderen vermoeijen haar dikwijls nogal veel. 25 December 1846. Trijntje Koning des avonds vertrokken. Alida doet haar eerste kerkgang na hare ziekte. 27 December 1846. Mijne vrouw, die nu volkomen hersteld is, behalve dat zij 's avonds meestal een tijd vrij wat vermoeid is, waarschijnlijk ten gevolge van binnenkoorts, doet nu de huishouding alleen sedert het vertrek van Trijntje Koning. Alleenlijk is Maartje Plavier hier overdag, hetgeen ons aanvankelijk goed bevalt. 27 December 1846. Terwijl ik met G. List van de Waal terugwandel en wij veel spreken over Jan Bakker en zijn drijven, herhaalt hij niet alleen wat hij reeds vroeger mij gezegd had, dat hij mijne manier van onderwijzen als de eenige verkieslijke beschouwde, maar gaf ook te kennen dat de reden, dat 't aantal kerkgangers den laatsten tijd mogt zijn afgenomen, alleen gezogt moest worden in de veelvuldige ziekten van den laatsten tijd en andere bijkomende oorzaken. Wellicht ook in den storenden invloed van Jan Bakker c.s. maar volstrekt niet in mijn preeken. Hij voor zich had althans mijn preeken in den laatsten tijd altijd met veel meer genoegen gehoord dan wel vroeger, misschien ook omdat hij meer aan mij gewoon was geworden. Hij had nog zeer onlangs iemand, die het zeer wel beoordeelen kon, hooren roemen over 't bijzonder uitgewerkte van mijn preeken (het bleek mij, dat de bedoelde persoon de Heer Bok was). Ik kon dus gerust wezen, dat mijn predikwerk voortdurend bijval had gevonden. 29 December 1846. Naar den Hoorn, Dominee Offerhaus bezocht. Hij lijdt aan eene zeer droevige kwaal. Het schijnt kanker in de keel te zijn. 30 January 1847. Jan Jansz Bakker 's avonds op bezoek, zeer vriendschappelijke bijeenkomst. Hij ziet zich genoodzaakt toe te stemmen, dat de inrigting van mijn onderwijs goed is, dat de door mij ingevoerde leerboeken voortreffelijk zijn, dat zijn kinderen veel meer zouden profiteeren als zij daaruit leerden dan thans, dat ik het onderwijs goed behartig. Zijne dochter prijst mij te dien aanzien altijd enz. Hij komt zooverre dat als hij consequent had willen zijn, hij terstond had moeten belooven dat zijne kinderen uit de nieuwe boeken zouden leeren. Maar dit was zijn zwarigheid, dan zouden zij dezelfde boeken hebben als de gereformeerden. Hij verklaart dat alle zwarigheid weggenomen zou zijn, als de bladen van Boeles die over de kinderdoop enz. handelen, door andere werden vervangen. 8 February 1847. Ik heb zoo langen tijd het schrijven aan deze dagelijksche aanteekeningen verzuimd, dat ik bijkans schroomde weder daaraan te beginnen. Nogtans besluit ik er op dit oogenblik weder toe. De schepen varen weder, morgen zal waarschijnlijk de eerste beurtman gaan. Wij mogten in ons gezin het voorregt eener uitstekende gezondheid genieten. In het begin dezes jaars was Alida nogal binnenkoortsig. De kleine Katrina heeft op Grietjes verjaardag, 5 February, haar eerste tandje er door gekregen. Vandaag toonde mijn vrouw mij hoe dat zij thans, 7 maanden oud, geheel alleen bij eene stoel kan staan. Dirk gaat dagelijksch naar de school met veel lust. Grietje begint nu in het tweede boekje van Rijkens te lezen. Samuel wint nog immer in zwaarte en snapachtigheid. Wij hebben thans geen meid dan de kleine Maartje Plavier, die dan ook nog 's avonds naar huis gaat, dit bevalt ons zeer goed. 8 February 1847. Pieter Bakker scheen wel te ontzetten, toen ik op vasten toon hem verklaarde dat ik mij ten aanzien van mijn onderwijs geheel niet gebonden achtte aan eenig kerkeraadsbesluit, veel min aan den eisch van een bijzonder persoon, maar dat ik daarin mijn eigen weg wil bewandelen, echter altijd gaarne bereid om goeden raad te hooren en te volgen. Hij meende dat men mij moest dwingen door mijn tractement in te houden. Hij ergerde zich aan mijn gedrag zoodanig, dat hij mij op de Predikstoel niet zien mogt. De Gemeente zou hoe langer hoe meer verloopen. Toen ik hem bewees, dat de gemeente nog nooit zoo bloeijende in leden geweest was als tegenwoordig, wees hij op de verminderdering der collecte, alsof dit het eenig zeker kenteeken van bloei ware. Ik ging heen met de volkomen bewustheid van niets verzuimd te hebben om hem tot verzoening te nopen. 10 February 1847. Alida [heeft] des namiddags voor 't eerst sedert hare ziekte een bezoek afgelegd bij den Burgemeester. Alida en ik des avonds bij Pieter Klaasz Pronk met Meester Brouwer en vrouw (Trijntje de Boer) en diens schoonzuster van Cocksdorp. 14 February 1847. Tusschen 12 en 1 uur nog eventjes bij Reijer Sijbrandsz. Keyser geweest, zijne vrouw Chrisje zeer ongesteld. Zij lijdt aan eene hooggaande zwaarmoedigheid sedert vele maanden die steeds toeneemt. Vanmiddag had zij een toeval gehad. Zij is soms als waanzinnig. 17 February 1847. Zij schijnt thans geheel simpel te weezen. 15 February 1847. Bij Jakob Jansz Drijver aan het Nieuwe Schild gegeten. Hij verhaalt van zijne reizen in Duitschland en Frankrijk als militair onder Napoleon, van Berlijn, Koningsberg, Rostok, Wittenberg, Dusseldorf enz. 16 February 1847. Bij Teeke Jansz. Duinker, de vrouw Hendrikje Gerbrands Dros van tweelingen bevallen. 19 February 1846. Des namiddags ter begrafenis van de moeder van jufvrouw Flens, aldaar de 85-jarige man van de overledene, P. Duinker van den Helder. Gesprek over het al of niet begeerlijke van eenen hooge ouderdom. Bok acht ze niet begeerlijk. Vrendenberg wijst erop dat zulks geheel van de omstandigheden afhangt. 16 Maart 1847. Des avonds aan het sterfbed van Pieter Sijbrandsz. Koning, van half 2 af lag hij in eene beroerte. 31 Maart 1847. Even bij den Heer Baert, het kindergeld ontvangen, 86,86 gulden. Gesprek over de intree van [Dominee] Petersen, aan Baert best bevallen. Het voldeed mij weinig. 1 April 1847. Mijn tuin ligt nu geheel gereed en zooveel geschieden kon met alles bezaaid. Er is echter nog niets boven de grond dan tuinkers, die wij echter nog niet snijden kunnen. 20 April 1847. Onze kinderen Samuel en Katrina zijn in de laatste weken vrij wat ongesteld geweest. Samuel had eerst sterke koortsen van maandag 5 April tot donderdag daaraan volgende. Sedert is hij spoedig weer volkomen hersteld. Katrina werd later ongesteld en begon er zeer naar uit te zien, zoodat Alida begreep den Doctor te halen. Zij heeft 2 drankjes gehad. Thans is zij weer vlug en tierig, doch zij en Samuel en ook mijne Alida hoesten tusschenbeide sterk. Er is nog zeer weinig groei. 21 April 1847. Arie Teunisz Koning hier, hem 19,60 gulden betaald voor 56 ton lange Groninger turf, gister ontvangen. W.F. Bispinck hier de schuur wit gemaakt van buiten. Dominee Vrendenberg hier de avond gepasseerd tot kwart voor 11. Ik [heb] het lidmaatschap van het Bijbelgenootschap opgezegd. Bok heeft zijne aandelen in de Prins Hendrikpolder, waarvan de langverwachte concessie nu gekomen is, weer meerendeels aan Kikkert overgedaan. Hij behoudt er 5 van de 17. Menschen met wie Vrendenberg hier echt godsdienstige gesprekken kan voeren, zijn hier allen den Heer W. Bok en Klaas Jense. Vrendenberg schat het oordeel van Jakob Sijbrandsz Keyser hooger dan dat van zijn broeder Simon, maar dat van de Burgemeester lager dan die van beiden. Hij laat zich over den Burgemeester zeer ongunstig uit, veroordeelt zeer zijn dolle driftigheid. Vreeselijk had hij laatst de beide Meesters van de Waal en de Koog doorgehaald, zoodat zij bevende van angst bij Vrendenberg gekomen waren. Zij hadden zulk eene harde behandeling niet verdiend, vooral Smit van de Koog niet, die de vermogens die hij bezat behoorlijk had aangewend. Op de Geneeskundigen van Texel had hij volstrekt geen crediet, het allerminst op Doctor C.A. van Deinse, die zooals hij zeide, er niets van wist. Doctor Gelauff was een waaghals, die zijne patiënten er soms aan waagde. Met diepe afkeer sprak hij van de onkieschheid waarmede de ouders hier hunne huwbare dochters aan den man zochten te brengen, zooals die zich vooral openbaarde aan het huis van de Burgemeester. Hij was er wel vandaan gekomen (evenals wij zelve) dat zij diep medelijden hadden met het arme Grietje, die als genoodzaakt werd eene man te zoeken. 22 April 1847. Onlangs werd hier aan de deur vertoond de misgeboorte van een lam, zijnde slechts de 2 achterpooten met het lijf zonder kop. Vanmorgen dito een volkomen lam met 2 koppen in alles volledig in den hals vereenigd. Het had geleefd en was van C. Keyser uit Bargen. 23 April 1847. Een scheepje met hout op het strand, of liever in de Roggesloot ingesleept, in zinkende staat. 26 April 1847. Het schoonmaken begint, schoorsteen vegen. De koning Willem II schrijft een Bededag uit tegen zondag voor de oogsten. 29 April 1847. Dirk heeft veel lust om te gaan varen. Dominee Wentink had aan 't Oude Schild een leesgezelschap opgerigt (12 lezers). Zij ontvangen alle dag een nieuw stukje van omstreeks een vel druks of minder, daartoe gebruikt hij de tractaatjes, stukjes uit Almanakken, Bijbelsch dagschrift, de Volksvriend, ook grootere werken die hij daartoe in bladen deelt zooals de preek van Van der Hoeven, de Bijbel van Van der Palm, Nieuwe Testament, enz. Het lezen kost slechts enkele centen, alles in knappe portefeuilles, soms met geschreven aanmerkingen daarbij (ik hoor echter dat vele dorpsgenooten, die toch steeds graag opponeeren, hem daarover dikwijls bespotten). Even bij den Heer W. Bok en vrouw. Hij zelf niet regt vlug. Gesprek over de a.s. biddag. Over de wijze waarop in Gouvernementstukken en in zekere kringen over God gesproken wordt, namelijk dat men opzettelijk den Naam van het Hoogste Wezen vermijdt en spreekt van Voorzienigheid, Almagt, enz. Eene eigenschap voor het Wezen zelf nemende. Dit verraad zeker geen hooger Godsvrucht dan die van vroeger dagen toen men altijd sprak van God Almagtig. Bok verhaalde dat Dirk Gerritsz Bakker zelf hem eens toen hij Bok met Pieter Bakker eene kwestie had, gezegd had, dat men om met zijne broeder vrede te houden, het beste deed van toe te geven. Hij moest dat zelf ook steeds doen in de veelvuldige zaken die hij met hem deed. Bok wilde gaarne dat ik Johannes des morgens van 6 tot 8 uur, nu voortaan 4 maal in de week neem. Mevrouw wil gaarne van mij ter lezing hebben preeken van Krummacher, als ik die had, of van Oosterzee. Ik beloof haar de preeken van Tholuck. 30 April 1847. Des namiddags niet naar de Kerkeraadsvergadering geweest om druk werk, maar wel hoofdzakelijk omdat ik de vergadering een vrij woord wilde laten over de veranderingen, die er aan mijne woning waren te maken. Ik had gesproken van een nieuwe studeerkamer, 2 ramen in de middelkamer, houten vloer in het zijkamertje, vernieuwing der muur van 't schuurtje. 3 Mei 1847. Des morgens door Willem Bakker, knecht der Burgemeester naar 't Oude Schild gebragt. Te 3 ure met Jan Jansz de Waard naar 't Nieuwe Diep, aldaar te half 5. Met Dirk gewandeld langs de werven en schepen. Bij Boven, logementhouder. Te half 7 met de schuit van Goedkoop, te half 3 waren wij in Spijkerboor, vanwaar ik met Dirk naar Knollendam wandelde. Bij Dominee Boetje, voortgewandeld, koffij gedronken bij Dominee Hartog. Wij [kwamen] des avonds om 9 ure te huis, allen zeer verrast door onze komst. 4 Mei 1847. Westzaan. 5 Mei 1847. Dirk bij de molen. 6 Mei 1847. Met Dirk met het Westzaansche jagt naar Amsterdam, bij oom Meihuizen gegeten. Even bij Professor Muller gesproken over mijne gemeente. Des avonds in het beurtschip van Cornelis Albertsz Koning, 57 koppen aan boord, polderwerkers meestal en vlaswieders van Ridderkerk, van Leerdam, enz. Dirk sliep des nachts gerust. Zaterdagmiddag te 2 ure op Texel. Te huis alles wel. Alida had een groot deel van het huis schoongemaakt. 16 Mei 1847. Van nu af komt Johannes Bok bijkans alle morgens van 6-8 uur. 20 Mei 1847. De vorigen dagen in den tuin stokken gezet (223), alles ontwikkelt zich thans voortreffelijk. Dingsdag ben ik den ganschen dag aan den Hoorn geweest en heb daar alle leden der Gemeente bezogt. Veel gesprek over de ruwheid van het poldervolk, dat daar thans, 450 man sterk, aan het werk is. [Ds. Offerhaus aan den Hoorn was aan kanker overleden, zijn vrouw en kinderen bleven in armelijke omstandigheden achter] Jufvrouw Offerhaus is in zeer treurigen toestand. Er is wel 900 gulden schuld en geen geld. Van vele schulden had zij niets geweten. W. Bok moest 200 gulden hebben. 23 Mei 1847. Pinkster. Broeder Juriaan komt onder kerktijd. 26 Mei 1847. Jan Bruin en Jan Dijksen hier. Broeder Juriaan heeft veel met hen te onderhandelen, waarmede de tijd min aangenaam voorbijgaat. Des namiddags Alida en ik met hem uitgewandeld. Hij gaat op de weg naar het Oude Schild om te vertrekken over 't Nieuwe Diep. Alida en ik wandelen naar Westergeest, bij Dirk Jansz Bakker en vrouw Trijntje Klaas Pronk, ofschoon druk in het schoonmaken, zeer welkom. Des avonds zeer plezierig naar huis [gewandeld]. 27 Mei 1847. Meest in den tuin. De pronkers komen op, krombokken gelegd, stokken aangebonden, enz. De vruchtboomen staan zoo voortreffelijk in de bloeials men het slechts denken kan. Ook de dikke armen der boomstammen zijn meestal met bloesems overdekt. 28 Mei 1847. Van Rossum is op Texel. J.L. Kikkert schijnt met zijne verantwoording niet klaar te kunnen komen. 31 Mei 1847. Bij Jan M. Daalder, die zondagavond een 5-jarig knaapje in de put verloren heeft. [Zomerreis naar Hoogezand, Hink, Leer, Emden] 20 Juny 1847. Wij druk aan 't pakken. Ik nog een uurtje te bed, Alida niet. 21 Juny 1847. Te 5 ure des morgens kwam Jakob Jansz Roeper van de Waal met zijn rijtuig (op mijn bereidwillig aangenomen verzoek) ons afhalen. Onze goederen hadden wij met Arie Boon naar het Nieuwe Schild vooruitgezonden. Om half 9 voeren wij af met een regt gunstigen wind. Met het schoonste weder voeren wij tusschen de eilanden en de Vriesche kusten door, zonder dat iemand onzer van zeeziekte veel last had, daar mijne vrouw en de 2 jongsten zich terstond had nedergelegd. Half 7 te Zoltkamp, de volgende morgen te Groningen. 21 Augustus 1847. Verjaardag mijner lieve vrouw en van ons huwelijk. Mijn dagelijksche aanteekeningen heb ik tot dusverre gestaakt [vanaf 26 Juny]. Het is toch goed ze weer op te vatten. Reinbach overleden, groot getal van adspriranten voor de Ontvangerspost van Reinbach. 21 Augustus 1847. Donderdag Johannes Bok hier om mij nog eens eene visite te maken. Hij gaat in de volgende week naar het Gymnasium te Rotterdam. Verleden dingsdag heb ik eene visite gemaakt bij den Heer Bok. De volgende dag stuurde hij mij het half jaar honorarium voor Johannes. Hij betuigde mij zijne dankbaarheid voor het onderwijs van zijn zoon. 23 Augustus 1847. Wij hebben reeds aan 26 menschen een mandje peeren door elkander op zijn minst 50 (ook wel eens over de 100 bevattende) gestuurd, wel 2 mud aan deze boom. 31 Augustus 1847. Martje Aries Boon, 26 jaar oud, aan vreeselijke kramppijnen overleden. 31 Augustus 1847. Allertreurigste toestand bij de vrouw van Jan Leen, de kamer waar zij ligt te lijden en te verlangen naar den dood laat de regen overal door. 2 September 1847. Vrijdag, zeer slechte reis van de Waal naar huis. Ik was door de duisternis bij Dirk Jacobsz Boon bijkans in de kolk geraakt. Met de lantaarn van Dirk Ariesz Leijen toen naar huis. 5 September 1847. Met Sijbrand Keyser met de wagen naar Oosterend. De vrouw van Jan Leen bezocht. Allertreurigste toestand. De kamer waar zij ligt te lijden en te verlangen naar den dood laat de regen overal door. Des namiddags met neef Biem Terspil gewandeld en met Grietje, naar de nieuwe polder bij Dirk Jansz Bakker. 8 September 1847. Neef Terspil en ik, Alida en Dirk des namiddags naar Westergeest gewandeld. De nieuwe polder in zijn verwoeste staat gezien. Op den nieuwen dijk gewandeld. 13-14-15 September 1847. Huisbezoek. 17 September 1847. Harde storm, vrijwel alle vrugten van de boomen. De zolder raakt vol daarmede. Zieken bezocht. Over gansch Texel zijn bijkans huis aan huis zieken te vinden. Zeker meer dan 250 zijn onder geneeskundige behandeling. In 3 dagen bezocht 50 huisgezinnen, in 31 daarvan wel 70 zieken. Onze Grietje was vandaag ook ziek. Alida is gelukkig weer beter. Onze meid Dieuwertje is vanmorgen om ongesteldheid vertrokken. Nu hebben wij alleen Maartje Plavier, die wij anders sedert Dieuwertjes komst (onze tehuiskomst half Augustus van de reis) niet meer bestendig haalden. 25 September 1847. Bij Meester Brouwer die met zijn vrouw Trijntje de Boer ziek ligt. 25 September 1847. Pieter Jansz Keyser heeft gister zijn arm gebroken. 28 October 1847. Vanmorgen de catechisatie met de Doopelingen begonnen. Vooraf eene andere catechisatie, gister eersister en maandags insgelijks, Willem Bok, zijne zuster en nog 3 anderen. Tegen de avond kwam de Heer Notaris J.L. Kikkert hier. Verleden maandagavond, toen ik op de Departementsvergadering het stuk uit de Groninger Courant van January dezes jaars van Professor Hofstede de Groot voorlas, had hij alreeds te kennen gegeven dat hij lid van het Afschaffingsgenootschap wilde worden. Nu kwam hij dat plan volbrengen. Het scheen hem wel degelijk ernst te zijn. Het komt mij voor dat er wel eens iets gebeurt dat zijn lidmaatschap noodzakelijk maakt. Als hij eens iets gebruikte kon hij zeer driftig worden over kleinigheden. Zijne vrouw was zeer blijde geweest met zijn besluit en had hem vanmiddag nog aangedreven om naar mij toe te gaan. [(Samenvatting Ali H.) Brieven dd 29 October, 7 en 22 November, 3 en 19 December: Huizinga hoopte in Mensingaweer of Uithuizen beroepen te worden. Er was een te groot verschil tusschen den Horn en Texel! Het schoolonderwijs van de kinderen viel ook tegen]. Alida op 29 October: "Meent gij ons te moeten raden om ons tegen alle smaad en pijn te verzetten en hier te blijven, schrijf het vrijuit, want wij zijn op alles voorbereid, maar zoolang hier van die families blijven bestaan, die elkaar in alles trachten tegen te werken, is er hier voor ons niet veel te hopen". In November schrijft zij : "Iemand, die het niet bij ondervinding heeft, kan zich niet begrijpen, wat men in zulke omstandigheden in huis veel troost aan elkander heeft en hoeveel opbeuring men dan ook zelfs aan kleine kinderen kan hebben. Ik heb thans bijzonder veel gezelschap aan Dirk en Grietje. Dirk is goed ontwikkeld voor zijn jaren en kan bijzonder goed zien of zijn moeder opgeruimd is of niet. Grietje en Samuel kunnen soms door hunne kluchtige kinderlijke zetten ons zeer veel onaangenaams doen vergeten en Katrina is zoo vlug, dat het een lust is, zij loopt bijna alleen, zij kan vlug het gansche huis doorkomen, bij de muur langs of kruipende". 3 December: Gelijk ik schreef, het liefst zouden wij naar Groningerland terugkeeren. Maar welligt is de moeglijkheid op heden daartoe niet meer. Oudesluis lokt mij ook niet sterk, maar het zou in de gegevene omstandigheden toch welligt verkieslijker zijn dan hier te blijven. Wij waren dan ten minste ook op het vasteland en de reize van U en tot U zou zooveel gemakkelijker zijn, daar wij dan althans niet noodzakelijk eene zee hadden over te steken . In brief 19 December schrijft Alida: "Roeper en Mantje gelooven dat de geheele toeleg van Dijksen, Keyser enz. is om den Burgemeester te plagen en te vernederen in de persoon van Huizinga en 't kan wel wezen dat ze gelijk hebben. Huizinga is door deze laatste slagen zeer terneder gedrukt. Ach God, als die beste brave man dan soms geheele dagen haast niet eten kan en 's nachts niet slapen, dan breekt mij 't hart". 19 November 1847. Uit brief van Alida: "Morgen is er verkooping van gestrand hout. Er is hier een Noorman gestrand, schip en lading alles best in orde maar met de ekuipage is het zeer treurig afgeloopen. Zij allen in het gezigt van Tessel omgekomen. Alle pogingen tot redding waren vrugteloos. Wij waren er diep mee begaan. Ach, wij zijn hier toch wel digt bij die rampen. Gelukkig dat het thans zeldzaamheden worden". 9 January 1848. Brief Huizinga: Gij weet uit mijne laatsten [brief] hoe de zaken hier stonden na den 18den December, toen wij kennis verkregen van het besluit om voortaan ons geen tractement meer te betalen. Op Oudejaarsdag hadden wij weder onze gewone Kerkeraadsvergadering . Huizinga ging er wel heen, S. Keyser las een stuk voor, een Acte van Beschuldiging. Het stuk was in dier voege gesteld, dat zoo ik al de 10 geboden der Wet had overtreden, de bewoordingen naauwelijks anders hadden behoeven gekozen te worden om mij voor te stellen als eenen onwaardigen, wien het onmogelijk langer vergund kon worden met vrede zijn werk te volbrengen, en tegen wien alzoo de bekende dwangmaatregelen niet slechts billijk, maar ook noodzakelijk waren . De anderen zwegen. Huizinga bleef kalm. Ik zeide dat ik ten allen tijde op geene deugd meer prijs had gesteld dan op EERLIJKHEID en OPREGTHEID . Dat ik de schande niet wilde dragen van den schijn dat ik mij, door de bedreiging van de onthouding des tractements, zou hebben laten bewegen om eener partij in alles ter wille te zijn . Maar uiteindelijk geeft hij toch toe aan de wens om Boeles geheel weg te doen en voortaan uit Hoekstra te catechiseren. Hoe zeer het mij vreedelijk tegen de borst stuitte om in zulk eene conditie te treden waarbij als het ware een oordeel der verdoemenis geveld werd over eene der beste leerboeken, begreep ik echter in de gegevene omstandigheden mijn gevoel te moeten onderdrukken . Simon Keyser verscheurde zijn document en gooide het in de kagchel. " Nu is alles uit de weg", riepen sommigen, en wij scheidden onder handdrukken en zegenwenschen . Huizinga zag een kans om in Oudesluis beroepen te worden, voor 450 gulden minder per jaar dan op Texel: "Wij dachten, beter een schotel groen moes en rust daarbij, dan een huis vol geslagtte beesten met twist". Ik heb van dezen brief aan niemand gesproken dan aan Dominee Vrendenberg. Hij kent de Texelaars sedert 15 jaren. Hij ziet ook zeer wel in welk het beginsel is aller tegenstrevingen tegen mij. In vertrouwen deelde hij mij mede dat ook hij zelf uitzigt had op een beroep en de vreugde lag op zijn gelaat toen hij zeide dat hij alzoo gelegenheid dacht te hebben om ook nog dit jaar Texel te verlaten. Intusschen staat Vrendenberg met zijne gemeente op eenen zeer goeden voet en wordt hier zeer gevierd. 11 January 1848. Brief: Mijn tractement heb ik den 2den January ontvangen en alzoo zullen wij de door U gezonden waarde kunnen terugzenden. Ik houd nu eene catechisatie uit Boeles aan huis. Jufvrouw Keyser (Burgemeester) was hier vanavond nog even. Zij lijden zeer onder deze gebeurtenissen, vooral omdat zij de zaak menen te moeten aanmerken als eene piquanterie niet zoozeer tegen mij, als wel tegen hen en daarin schijnt ook veel waarheid te zijn. De communicatie met den vasten wal is tusschenbeide door den ijsgang 2 of 3 dagen gestremd. Hier is voor den arbeidsman behalve op den dorschvloer niets te verdienen. Vandaar is er voor velen vrij wat armoede. De oestervisschers hebben een slecht jaar gehad. Er zijn er die in het geheele jaar niet meer dan 200 gulden verdiend hebben. Wij hebben laatst een stukje in het Handelsblad gehad hetwelk de toestand van de arbeidende klasse op Eijerland zeer gunstig voorstelde. Gij hebt het waarschijnlijk ook gelezen. Dat stuk bevat de grofste leugens. Er is geen streek van ons eiland waar zooveel armoede heerscht dan in Eijerland. Burgemeester zeide dat er wel een derde werklieden te veel was. Met de kinderen gaat het zeer voordeelig. Katrina loopt nog niet alleen, maar is toch zoo vlug. Grietje heeft bijzonder veel zin in 't leeren, zij is niet tevreden als zij niet een of meermalen op een dag een lesje ontvangt. Zij begint nu aardig te lezen. 3 February 1848. Dezen voormiddag dronk Vrendenberg hier koffij. Gesprek over Aalsmeer, waar hij denkt beroepen te worden (ik wacht nog vruchteloos op nader berigt uit Oudesluis). Hij verhaalt een staaltje hoe Texelaars tegen vreemden ingenomen zijn. Dekens, die hier nu zoveel jaren burger is geweest en door zijn huwelijk enz geheel genaturaliseerd, heeft allen daarom bij de Bank van Leening niet gekregen dewijl hij van afkomst geen Texelaar is. Wij hebben strenge vorst gehad, de vaart van de postschuit is nu weer open. 4 February 1848. Onze Dirk gaat nu sedert eenige dagen op de school van Verberne met veel genoegen. Monsieur Verberne hier thee gedronken. Hij spreekt uitvoerig over Dirk. Hij had in hem een voortreffelijke aanleg ontdekt. In geschiedenis en aardrijkskunde was hij getroffen geweest door de blijken van zijne kennis. Met zijn lezen was hij ook niet ten achteren. Schrijven was ook wel, Nederduitsche taal was minder. Het Duitsch lezen ging ook zeer goed. Kaarten teekenen had hij nog niets aan gedaan. Wij bepaalden dat hij met Fransch nog maar een half jaar zou wachten omdat er geene andere eerstbeginnenden waren. Hij deelde mij voorts den gang van zijn onderwijs mede, die mij zeer goed voorkwam. 8 February 1848. Aan de Waal bij Jakob Roeper koffij gedronken (de 9de dag na de bevalling der vrouw Guurtje Klaas Kuiper, van een dood kind). Aldaar Doctor Stolp. In den laatsten tijd vele menschen te Oosterend vrij subiet overleden. Hij had nog nimmer in Oosterend zelve eene zoo groote recepture gehad als thans. 9 February 1848. Aan Gerrit Leen 15 exemplaren van de Brandewijnspest gegeven om te verkoopen à 25 cent. Dogger heeft er hier aan den Burg reeds 14 verkocht. 11 February 1848. Bij Doctor van Deinse de rekening betaald, die slechts 3,20 gulden bedroeg. 12 February 1848. Voor het eerst zonder vuur op de studeerkamer. 12 February 1848. Trijntje Jans Flens was aan eene beroerte plotseling overleden. 13 February 1848. Naar Anthony Pietersz Eelman. Zijne Roomsche vrouw Antje Hendriks Maas klaagt dat haar familie haar zoo liefdeloos behandelde en geheel niet naar haar omziet. Hij is in zwakken staat en lijdt nog steeds pijn in de borst. 13 February 1848. De Waalenburgerweg van dijk tot dijk is volgens mijn treden ruim 3000 treden lang (vanaf het 2e hek, van Barhorst althans 2700). 13 February 1848. Des avonds met Alida bij Burgemeester Keyser, aldaar Vrendenberg en Kapitein Flens en vrouw, en Pieter Martinus Langeveld, later Dominee Lieuwe Steinfort. Gesprek over het goede en verderfelijke der landverhuizing naar Amerika. Langeveld is zeer vóór die zaak. Over het drukkende van ons belastingstelsel, hoe dit in andere landen is? Het verkieslijke van een belasting op de inkomsten. Over het afschaffen van de Rotterdamsche kermis, het wenschelijke dat dit algemeen gevolgd werd. Vrendenberg verhaalde van burgerlieden hier op Texel die aan één kind soms 25 gulden gaven om eens voor ter kermis te gaan. Van vele anderen werd gesproken die hun goed in de Lombard bragten om te kunnen kermis houden. Eén persoon had in een kermis 60 gulden verkwist, daar hij een geheel jaar voor werken moest. Over zenuwlijden en genezingen door het magnetismus. Over de oestervangst en het tegenwoordig verval daarin. Hoe de oestervisschers het vroeger hadden. Zij hadden allen groote kagen, gingen voor een tijd oesteren en vervolgens wier of haring visschen. 14 February 1848. Wijntje Meijerts Boon was hier gisteren bij Alida geweest [problemen met diaken Pronk over de catechisatie van haar zoon Jan Jakobsz Eelman, het leren uit Boeles]. Haar man en oom hadden wel gezegd dat zij mij eene betere plaats toewenschten, want dat het hier, bij zulke haatdragende menschen als Pronk en anderen nooit goed zou worden. Zij veronderstelde dat ik eenmaal iets tegen Pronk gezegd zou hebben wat hij zich bijzonder had aangetrokken en waarom hij een haat tegen mij had opgevat (als dit zoo is dan moet het wezen eene ernstige vermaning tegen het misbruik van sterken drank, anders kan ik mij ten minste niet herinneren). 16 February 1848. Den Heer W. Bok en vrouw Welmoet Tideman komen hier, zooals zij hadden doen weten, eene visite maken uit de kerk vandaan. Vrendenberg had de laatste avondbeurt over Abrahams offerrande. Bok vond dat een zeer voortreffelijk onderwerp, doch Vrendenberg scheen de geschiedenis zelve wel wat heel uitvoerig behandeld te hebben. Ik zeide dat het moeijelijk was om in zulke verhalen de scheidslinie te stellen tusschen hetgeen werkelijk Goddelijk bevel was en hetgeen aan de menschen alleen daarvoor gold. Dit gaf aanleiding aan Bok om het historiële van de Bijbel zonder onderscheid in bescherming te nemen. 17 February 1848. De vrouw Pietertje Cornelis Boon is zeer ziek, zij is ijlende, meent te sterven. 18 February 1848. De vrouw iets beter. 24 Maart 1848. De vrouw weer hersteld. 19 February 1848. Alida moet zich om kramppijn en andere ongemakken, uit hare tegenwoordige toestand voortvloeijende, soms eene wijle in bed begeven. Dirk werkt in zijn vrije uren met lust en ijver aan vaderlandsche geschiedenis om de gebeurtenissen van den dag op te zoeken en vindt zich in dat werk zeer gelukkig. Grietje leest met zeer veel vermaak in de Vroolijke Albertus. 20 February 1848. Des voormiddags is Ali hevig geschrikt op 't berigt dat Dirk met Cornelis Keyser met een schuitje op 't water was gaan spelen. Gelukkig herstelde zij zich spoedig weder. 22 February 1848. Des avonds de Burgemeester hier. Hij keurt het goed dat wij eens vergaderen om te beraadslagen of wij ons niet aan het Nederlandsch Afschaffingsgenootschap zullen aansluiten. 23 February 1848. Pak boeken en brieven uit Westzaan. Alida wordt nog steeds geplaagd door plotselijke vliegende pijnen in de beenen enz. 25 February 1848. Dirk kwam vandaag met Frijlinks kleine schoolatlas thuis, waarmede hij uittermate verblijd was; den ganschen avond was hij daarin (een tijdlang met Hendrik Vrendenberg) bezig om de namen uit zijn boek (v/d Maten) op te zoeken. 28 February 1848. Dezer dagen vernamen wij uit de couranten de vreeselijke gebeurtenissen van Parijs uit 't voorst der voorige week, de veranderde toestand van de eerbiedwaardige Lodewijk Philips enz, die het algemeen onderwerp der gesprekken zijn. Veel gesprekken over de omwentelingen in Frankrijk en de bankbreuken in Amsterdam. Vrendenberg verhaalt dat Kikkert en Westenberg alle hunne aandeelen in de Prins Hendrik Polder aan Prins Alexander verkocht hadden met 1000 gulden schade voor hen beiden. Jan Koning zou op zijn verkochte aandeelen 7000 gulden schade geleden hebben. Zij waren echter zeer blijde er van af te zijn. 29 February 1848. Des avonds bij den Heer Bok. Gesproken over de Doopplegtigheden, waarvan hunne kinderen zooals zij zeiden eene levendige indruk gekregen hadden. Over het onverwacht afsterven van mevrouw Tideman te Rotterdam. 1 Maart 1848. Brief aan Ten Cate te Zaandam. Ik meld hem daarbij dat het beroep van Mensingeweer mij niet onverschillig zou zijn. 4 Maart 1848. Des namiddags de kinderen van Vrendenberg hier bij Dirk, Duitsch schrijven. 6 Maart 1848. Dirkje Dekker komt hier zeer erkentelijk bedanken voor het genoten onderwijs. Zij maakt dus eene uitzondering op de overigen. 8 Maart 1848. Bij Gerrit Dirksz Bakker koffij gedronken. Hij verhaalde veel van zijn zaken. Met zijne grutterij ging het best, hij verkocht alle weken meer dan 1400 pond meel. Grietje en Samuel vandaag bij mevrouw Baert. Zij schijnen zich uitstekend vermaakt te hebben. 10 Maart 1848. Lammert Jansz List hier om afscheid te nemen, daar hij morgen in militaire dienst moest treden. 12 Maart 1848. Des namiddags bij Jan Lammertsz List om hem en zijne vrouw te vertroosten over het uittrekken van hun zoon Lammert, hetgeen deze mij ook verzocht had. Deze jongen geeft alle blijken van opregte ouderliefde. Ook elders waar hij kwam afscheidnemen klaagde hij daarover, dat hij zijne ouders zoo hulpbehoevend en eenzaam moest achterlaten. Het mogt mij gelukken hun rust en tevredenheid in te boezemen. 13 Maart 1848. Aris Arisz. Eelman is verleden woensdag ziek geworden en sedert zooveel verergerd dat hij nu hoogst gevaarlijk ligt. Dr. Stolp oordeelt dat hij den dag niet zal overkomen. 14 Maart 1848. Het overlijden van A.A. Eelman op de Noorderbuurt op gisteravond. De man scheen zich van den beginne af den dood reeds te hebben voorgesteld, vandaar nog eenige beschikkingen die hij gemaakt had. Zijn laatste woord gister getuigde nog van zijne vriendschappelijke gezindheid omtrent mij, daar hij, terwijl hij anders aan niemand meer een woord gaf, mij nog vroeg of Dominee wel een kopje koffij had gehad?. 14 Maart 1848. Des namiddags Jantje Boermeester bij Alida. Vandaag verkooping van de have enz. van Hendrik Maas. De schapen golden er door elkander 19 gulden het koppel. Sommige zelfs 25 gulden waarbij dan nog zooveel dubbeltjes opgeld komen. 15 Maart 1848. Schoone dag, Pieter Kalf in den tuin te snoeijen. Des middags met Dominee Vrendenberg naar de Waal. Op de terugreis sprak Vrendenberg over Jakob Sijbrandsz Keyser. Hij verhaalde dat Dominee Hendrik Cornelisz Veenstra meermalen wel zeer over de onbesuisde driftigheid van zijn schoonzoon geklaagd had. Hij was wel eens bij Veenstra geweest in den tijd dat Pieter Sijbrandsz Keyser burgemeester was geworden, terwijl Jakob Sijbrandsz er ook was. Deze had zich zoo hevig daartegen uitgelaten, dat het wel scheen of hij er zoo aan toe was om bij zijn broeder de glazen in te slaan. Dominee Veenstra was voor niemand meer bang dan voor Jakob Sijbrandsz Keyser. Niemand van buitenaf kon het Texelsche volkskarakter recht beoordeelen. Hij meende dat het hier in de gemeente nooit regt goed zou worden. Het vraagboek van Boeles was slechts de stok geweest waarmede men wilde slaan. Hij meende dat ik mij wel moest bevlijtigen op getrouwe pligtsbetrachting, maar dat ik niet meenen moest mijne tegenpartij ooit te kunnen verbeteren. 16 Maart 1848. Pieter Kalf in den tuin, snoeijen en erwtjes gereed maken. Pronk hier. Hij verklaart zich sterk tegen het stelsel van Gerrit List dat de minste reparatie van de Pastorij enz in de Kerkeraad bediscussieerd zou moeten worden. De zaden van twist en verdeeldheid schuilen maar al te zeer in de Gemeente. 17 Maart 1848. Alida heeft het in den laatsten tijd en veel langer reeds dan eene maand, zeer ongemakkelijk gehad. Dikwijls veel last van kramp en later van het ongemak dat haar het zitten moeijelijk maakte, zoodat zij noodzakelijk des middags een uurtje moest gaan liggen. Overigens scheen beweging en deelneming aan de werkzaamheden haar meer voordeelig dan nadeelig te zijn. Des morgens werd het met opstaan veelal wat beter. Vanmorgen was zij ook niet regt vlug. Ik kon echter zonder veel zorg naar Oosterend gaan. Toen ik thuis kwam vond ik Grietje Fehres bij Alida, die zij des middags tot hare geruststelling bij zich genomen had. Zij waren gezamelijk druk bezig met alles gereed maken, terwijl Alida tusschenbeide vrij wat ongemak had. Tegen 8 uur begaf zij zich te bed. Terwijl de Doctor (Van Deinse) en jufvrouw Keyser gehaald werden vertoonden zich reeds de voorteekens en, Gode zij dank, met een paar vlagen waren wij reeds vóór 9 ure zoo gelukkig van ons in een allerliefst meisje te mogen verheugen, dat voor nog weder een uur verstreken was reeds geheel aangekleed met volle teugen de moedermelk indronk. Van Deinse was hier weinig minder dan anderhalf uur geweest. Jufvrouw Keyser betoonde zoo wel als Grietje Fehres hare gewone dienstvaardigheid. Ik schreef vervolgens brieven naar Westzaan en Hoogezand en begaf mij te 3 ure ter ruste terwijl alles hier in huis in den besten welstand was. Dank aan God voor zoo veel zegen. 18 Maart 1848. [Geboorte Sina] Jan Lammertsz List bragt de boodschap aan Lotje aan de Waal, om in de Waal en Oosterend enz. aanzegging te doen. Guurtje Dros deed het aan den Burg, Klaas Geus aan 't Oude Schild, den Hoorn, de Westen, enz. Samuel en Grietje werden bij mevrouw Baert gehaald. Alida at reeds gisteravond en vanmorgen met smaak haar boterham en had vannacht rustig geslapen. De kleine Sientje laat niets van zich hooren en is volmaakt rustig. De baker Jantje Boermeester kwam omstreeks den middag. Ik schreef aan Jan Zunderdorp om de advertentie in de Haarlemmer Courant eerst woensdag te doen plaatsen. Maarten de Bleijker even hier over hout. 19 Maart 1848. Zondag. Simon Keyser sprak er na de preek over, dat er broeders waren die wenschten dat de post van voorlezer en voorzanger voortaan zonder belooning werd waargenomen. Willem Bok jr. wilde wel aan den Burg lezen. Samuel en Grietje waren vandaag bij Plavier, Dirk bij Vrendenberg. Alida is voortdurend zoo wel als men het slechts wenschen kan, zoo ook de kleine. Beiden eten steeds met smaak. Des avonds maansverduistering. 20 Maart 1848. Bij den Heer Bok (hijzelf naar Rotterdam) onze Sina aangegeven. Des avonds Departementsvergadering. Dominee Wentink deed de Redevoering in zijn gewonen trant: mededeeling van een droom, expositie van redenen waarom hij van 6 hem aangeboden predikantsplaatsen geen eene begeerde. Het waren Knechtsland, Baasland, Armenland, Rijkland, Lastland en Lustland. Ik hoorde hem met veel genoegen. Ik las voor het dichtstukje van Bokma "De Vrijheid". Samuel en Grietje vandaag bij Baert, Alida best. 21 Maart 1848. Samuel en Grietje bij Burgemeester. Alida zeer wel, behalve pijn in het lijf. 22 Maart 1848. Dominee Doyer berigt dat hij in Mei zijn afscheid zal doen. Zijn familie stelt hem in staat om stil te leven in Overijssel. Hij had de lust er af, verlangde naar rust. Die afscheiding van de Oosters in 1842 had hem reeds zeer gekrenkt, daarbij kwamen nog onaangenaamheden in de Gemeente. Ik verzeker U, zeide hij, de Texelaars zijn stijfzinnig. Samuel en Grietje vandaag bij Fehres, Dirk bij Burgemeester. Des avonds jufvrouw Burgemeester en jufvrouw Flens hier. Alida dikwijls last van kramp. 23 Maart 1848. Alida vandaag veel vlugger dan gister. Samuel en Grietje vandaag bij Baert, Dirk bij Vrendenberg. Wouter Verwey vandaag het laatste van den tuin omgespit. 24 Maart 1848. Alida vannacht weinig of niet geslapen doordien de kleine Sina des nachts vrij onrustig is. Samuel en Grietje vandaag bij Vrendenberg. Alida was vandaag zeer vlug, maar is nog zeer krachteloos. Zij komt des avonds even af terwijl het bed opgemaakt wordt, maar bezwijmde daarbij. 25 Maart 1848. Alida een zeer rustigen nacht gehad doordien Sina goed sliep. De kinderen vandaag voor 't eerst allen te huis. 26 Maart 1848. Zondag. Het gaat met Alida zeer goed, ofschoon zij nog steeds zwak blijft en nog niet wel kan opzitten. Ik des middags even bij den Heer Baert. Zijn vrouw ongesteld (pleuris). Zij spraken veel van het genoegen dat zij van Samuel en Grietje hadden en dat zij zoo uitermate tevreden geweest waren. Vandaag waren Samuel en Grietje bij Plavier, Dirk [met mij] mede naar de Waal. 26 Maart 1848. Even bij den Heer Bok (hijzelf niet thuis, naar Rotterdam en Amsterdam, de berigten van de onlusten te Amsterdam schijnen zeer overdreven). Welmoet ziek aan hevige koortsen. 27 Maart 1848. Des namiddags kwam de meid van den Heer Bok en bragt een kostbaar servies, 16 stuks porcelein met goud, tot aandenken aan de doopbediening der kinderen Willem en Welmoet. 29 Maart 1848. Berigt van het overlijden van Cornelis Hendriksz Veenstra te Nieuwendam, daags voor de begrafenis zijner vrouw, Trijntje Arens Donker. Alida blijft nog zwak, zij kan nog weinig opzitten en heeft nog vrij wat last in de rug. 28 Maart 1848. De vrouw Guurtje Klaas Kuiper, die weder zeer aan vlagen van zwaarmoedigheid laboreert heeft geheel geen lust en zoo zij meent geen kracht. 30 Maart 1848. Katrina gister een stuipje. 31 Maart 1848. Kerkeraadsvergadering. Ik breng de rekening ter tafel van den timmerman Jan Zuidewind, die de boekhouder Gerrit List verleden jaar als ten mijnen laste heeft gelieven te laten. Simon Keyser wil echter toestaan dat dezelve betaald wordt. 31 Maart 1848. Jan Jacobsz. Rab zijne vrouw haar bevalling was ophanden. Hij gaf echter te kennen dat hij het liever anders gewenscht had. Hij was tot dusverre gelukkig met zijne vrouw en wenschte niets meer. Zij hadden 5 weken een kindje gehad, maar de moeite en zorg daaraan verbonden woog tegen het genoegen lang niet op. Alida en ik weerspraken hem krachtig [maar zij had nog nooit een kind verloren]. 1 April 1848. Gister en vandaag Pieter Dirksz Kalf in den tuin. De tuin ligt nu geheel gereed en is ook meest zooveel noodig bezaaid. Het zijn thans de allerschoonste zomerdagen. Alida begint wat aan te sterken. Sina heeft soms tijden dat zij zeer schreit. 2 April 1848. Zondag. Antje Dijksen uit Bargen hier met haar kleine Martje, die reeds vlug loopt (even oud als Katrina, die zich nog altijd moet vasthouden). Ik des namiddags met Samuel naar de schaapjes. Jantje Boermeester, de baker, des avonds naar het Oude Schild. Alida was vandaag zeer vlug. Des avonds hier de Burgemeester, veel gesprek over de politieke gebeurtenissen van den dag. Hij wil de Eerste Kamer en de Raad van State afgeschaft hebben. Het tractement van de leden der Tweede Kamer, 2400 gulden, kan ook wel een derde verlaagd worden. Waarom bezoldigt men anders de Provinciale Staten zoo karig? Hij Burgemeester moest er alle jaren 100 gulden bijleggen, want zij hadden als leden der Provinciale Staten slechts 1500 gulden voor 72 personen. Hij kon toch geene reis doen naar Haarlem onder de 30 gulden. De rijksbelasting bedraagt op Texel voor de rogge slechts 2000 gulden per jaar, dat is 40 cents per hoofd, is derhalve van weinig belang. 3 April 1848. In Oosterend bij Grietje Pieters List, nog zeer ziek. Verleden maandag had ik haar man reeds ernstig vermaand over de ruwe behandeling zijner kinderen. Ook thans klaagde de vrouw nog zeer over hem, over zijn geheel gemis van liefde. Nieuwe vermaningen aan hem en haar (om hem toch het leven in huis aangenaam te maken enz). Bij Gerbrig Teekes van Grouw. Zij is nog niet hersteld. Heeft het zeer arm, 1 gulden en 6 pond brood in de week. Sommige dagen hebben zij niets. Deze vrouw is in haar kommerlijken toestand altijd nog al vrij gelaten. Bij haar droog brood en watergort. Ik ga daarop naar den diaken Pronk en dring aan op verhooging van hare toelage. De baker naar 't Schild. Het kind oppassen valt Alida lastig. 4 April 1848. Alida was vanmiddag lang niet vlug, door 't bezoek (Trijntje Jakobs Dijksen en haar zuster Geertje) beterde het wat. 5 April 1848. Ik vanmorgen vroeg met Dirk en Grietje gewandeld, doornvischjes vangen. Doctor van Deinse verhaalt dat Vrendenberg beroepen is te Kolhorn. Onze Sientje verlaat 't pak. 15 April 1848. Katrina gisteren en vanmorgen al weder een stuipje gehad, gebruikt poeders, raakt veel wormen kwijt. Gisteravond Jan Albertsz Koning hier om mij te bedanken voor mijne bezoeken in zijne ziekte. In den laatsten tijd veel zieken door mij bezocht. Verleden maandag bij Dominee Vrendenberg om mijn wensch te kennen gegeven dat hij bedanke voor Kolhorn. Doctor van Deinse zal naar Enkhuizen gaan. Langeveld schijnt zeer tegen W. Bok te zijn. Hij wil niet dat het Gemeentebestuur wederom een Doctor beroept. Het weder is nog steeds koud en de kagchel meestal noodig. 19 April 1848. Dingsdag Jan Zuidewind 2 gulden betaald voor een turfbak enz waarmede ik de rekening van 1846 met hem, zooveel mij betreft, vereffend kon worden. Dezen namiddag met Vrendenberg en zijn 2 oudste zoontjes en Dirk naar de Waal gewandeld en terug, Dominee Petersen niet thuis gevonden, wij er even gerust en de tuin bezien. Allerschoonste avond. Vrendenberg had voor Kolhorn bedankt. 19 April 1848. Des avonds Mevr. Bok hier (kraamvisite). 19 April 1848. Even bij J.L. Kikkert, ziek aan de galkoorts enz. 21 April 1848. Bij Jan Jansz Flens en Jantje Hendriks Roeper een kind overleden en een ziek. Zij hadden in 15 maanden 5 kinderjes naar 't kerkhof gebragt. Zij was zeer bedroefd over haar lieveling. 23 April 1848. Alida deed haar eerste kerkgang na hare bevalling. 25 April 1848. Kors Jansz Roeper verhaalt de vermoedelijke oorzaak van de verbittering van Pieter Martinusz Langeveld tegen Bok. Langeveld had de plaats van Dirk Tamis gehuurd voor 500 gulden boven de gewone pacht. (Dirk Tamis had jaarlijks op Bland en Berg wel 1000 of 1500 gulden overgehouden. Hij had telkens zijn overig geld bij Bok in bewaar gegeven. Had nu de plaats van H. Maas gekocht voor 6000 gulden en moest nu zijn effecten voor welligt het halve geld verkoopen, maar nu had hij berouw dat hij zijne plaats verhuurd had). Nu heeft Tamis door middel van Bok weten te bewerken dat de patroon-eigenaar de verhuuring niet goedkeurde en deze alzoo vernietigd werd. Sedert die tijd waren Bok en Langeveld vijanden en wilde de laatste van de eerste niets meer weten, had hem zelfs zijn deur verboden. 26 April 1848. Des namiddags Trijntje Boon hier. Zij kan zich hier niet als dienstbode besteden (Dieuwertje Vos is verleden donderdagavond vertrokken). Maartje Plavier is nu dagelijksch bij ons. De baker is verleden maandag vertrokken. 27 April 1848. Zeer schoone dag ofschoon nog niet warm, de boomen vertoonen zich reeds groen, de velden zijn met gras bekleed. 28 April 1848. Kerkeraadsvergadering. Kuiper sprak veel van hetgeen zijn [zoon] Jakob hem wel vertelde van de knapheid van Dirk op de school, zoodat hij ook de verst gevorderde leerlingen (A. en A. van Deinse) in sommige vakken overtrof en Monsieur Verberne soms zeggen moest: "Nu moet Dirk zich eens stil houden. Ik moet zien of de anderen ook wat weten". Het verwen van de achterkamer werd goedgekeurd en lokte niet eene enkele bedenking uit. Uitvoerige gesprekken over het Afschaffingsgenootschap. Simon Keyser, die zooals veeltijds het zeggen is de bedoelingen daarvan volkomen goedkeurt, schenkt nooit sterken drank aan zijn volk, maar wil geen lid worden. 3 Mei 1848. Des namiddags met de kinderen Dirk, Samuel en Grietje gewandeld naar de Veen. De kinderen vermaakten zich regt en kwamen met een getal kievitseieren enz. te huis. 8 Mei 1848. Bezoek aan den Hoorn, Klaas van Grouw. Bij Pieter van Grouw, nu getrouwd, thee gedronken. 9 Mei 1848. Naar Zevenhuizen bij de oude lieden Jantje Sijbrands Duinker en haar 85-jarige man Cornelis Cornelisz Dijker. Zeer arm, maar zeer vergenoegd. Daar eenige eetwaren laten bezorgen. Ik heb in den laatsten tijd bijkans dagelijks gemeenteleden en zieken bezocht. Alles schijnt met de gemeente thans in de beste harmonie. 10-5-1848 Met Pieter Martinusz Langeveld naar de polder Eijerland gereden tot aan Pieter Cornelisz de Bleijker, aldaar koffie gedronken. Vervolgens bezocht Jannetje den Bleijker, en anderen. Bij Dirk List en Leendert den Bleijker de mans niet thuis. Het Dijksbestuur van Eijerland bij Hendrik Raven, o.a. Paulus den Bleijker. 14 Mei 1848. Ik was bij Jan Maartensz. Daalder. Hij had gister zijn zoontje Fedde begraven. De vrouw Tetje Feddes Valk is geheel troosteloos, krijgt een toeval. 14 tot 20 Mei 1848. Met Dirk en Grietje naar Westzaan. Moeder is gedurig koortsig en zeer zwak. 21 Mei 1848. Afscheid Dominee Doyer van den Hoorn. Vooraf bij Meester Hillenius met W. Bok. 2 Juny 1848. Vrendenberg hier. Gister een week wandelde hij met mij naar 't Oude Schild. Hij deelde mij mede dat hij voornemens was om uit de Schoolkommissie te gaan, omdat hij anders geene onaangenaamheden met het plaatselijk bestuur kon vermijden. 30 Juny 1848. Den Heer J. van Geuns van Haarlem hier des voormiddags. Hij had gehoopt hier werkzaamheid te zullen vinden als duiker bij het gestrande schip met spoorstaven achter de Westen. Maar de Heer W. Bok scheen zich volstrekt niet met hem te willen inlaten. Hij (van Geuns) beschouwde de strandvonders als roovers en W. Bok als de ergste. Hij had onlangs weder een geheel vergeefsche reis gemaakt naar Terschelling en naar de Lutine, het schip met geld. Ik deed hem vrij duidelijke mededeelingen van onze betrekkingen tot de Gemeente hier ten gevolge van onze ondervindingen. Hij troostte door de opmerking dat het voorstaan van het goede altijd strijd verwekte, dat er zulk een strijd velerwege werd bespeurd, zooals aan den Helder (waar men Dominee Dekker zelfs gedreigd had in het water te werpen), te Haarlem, te Amsterdam. Hij was verder op zijne eigene veelvuldige ondervindingen aangewezen. Hij had ten allen tijde met veelvuldige en zware tegenwerking te kampen gehad. 23 July 1848. Zondag. Met Sijbrand Pietersz Keyser derwaarts en terug gereden, met den Heer J. van Geuns van Haarlem, die zich over de preek zeer voldaan toonde. Hij beschrijft mij zijn duikerstoestel. De uitzichten die hij had bij een wel gelukken van zijne onderneming met het schip de Martha. Hij hoopte dan van de Engelsche Lloyds eene aanvulling als duikeragent voor de Hollandsche kusten. Zijne duikers ontvingen 20 gulden per week behalve hun aandeel in de geborgen goederen. 24 July 1848. Alida opgebleven. Ik met Dirk en Grietje naar Groningen op reis. Jan Cornelisz Bakker brengt ons met ons goed met den wagen naar 't Nieuweschild door 't Spang voor 2,50 gulden. Reijer Koning wacht op ons. Bij sterken regen ingescheept, zeer weinig wind, later meerder. Half 7 afgevaren, 11 uur bij Harlingen, 2 uur bij Holwert, 5 uur te Zoltkamp, half 8 te Groningen. Van geen zeeziekte geweten, aangename overtogt, behalve den regen en soms harde wind. 15 Augustus 1848. Groningen. Neef de Boer verhaalt mij hoe Teenstra [Marten Douwes Teenstra, in ±1839] van Texel vandaan gekomen is door een uitvoerig stuk over Eijerland in de Letteroefeningen te plaatsen, hetwelk vrij wat ongunstig over de onderneming aan het licht bragt. 16 Augustus 1848. Te 1 ure gaan wij in de diligence. Grietje bleef in 't Hoogezand. Wij waren reeds digt te Hardingarijp toen het licht werd, te half 5 te Leeuwarden. Te half 8 te Harlingen. Te ruim 8 ure op zee met Cornelis Jakobsz Bakker, met Meester Maarten Hillenius en vrouw Grietje Alta. Dirk altijd boven op. Het is stil voor den wind en voor den stroom. Half 4 op Texel aangeland. Naar den Burg gewandeld. Wij hadden het geluk moeder en de kinderen in den besten welstand aan te treffen. 17 Augustus 1848. Dirk vandaag weer naar den school. 20 Augustus 1848. Zondag. Naar Eijerland met Kors Roeper. Trijntje Dros, vrouw van Volkert Zur bezocht, zeer ziek, zoo het schijnt doodelijk. Een ziek jongmensch Arend Heerschap is daar mede in huis, in treurigen toestand zonder vriend of maag. Des avonds bij den Burgemeester, aldaar Gerrit List. Hij zal den jongeling uit den Polder in het Gesticht halen. 21 Augustus 1848. De blijde verjaardag van Alida en van ons huwelijk. God geve dat dezelve ons dikwijls even zoo gelukkig wederkeere! Des namiddags naar de Waal. Bezocht o.a. Akkes Kil en 2 dochters, zij zelf vrij ziek, Gerbrig Teekes van Grouw, de vrouw van Jan Duinker. 21 Augustus 1848. Johannes Vos is stokdoof, ik kan hem niet beroepen, maar moet door zijn dochter tot hem spreeken. Hij is reeds 18 weken bedlegerig. Hij beklaagt zich zeer over de onbarmhartigheid der menschen, alle oud-Hollandsche deugden, zeide hij, waren door de Franschen weggevoerd. Het is goed, zegt hij, dat ik met hem over zijne zaligheid kom spreken, maar die zaligheid kon ik hem toch ook niet geven, zij moest komen van Gods genade. Dit troostte hem als hij van de 6 woorden die ik sprak er geen 4 verstond. Hij knorde zeer op zijn dochter. Eén ding wist hij, zeide hij, dat het eene groote opruiming geven zou als Onze Lieve Heer hem en alle zijns gelijken eens uit de wereld wegnam. 31 Augustus 1848. Des morgens zeer schoon weder. De Heer van Geuns hier om te vragen of wij nu eens naar het strand wilden om hem in zijn werk aldaar te zien. Ten gevolge hiervan komt Jan Pietersz Dekker met de wagen ons te 10 ure afhalen. Dirk en ik gaan mede (met Simon Klaasz Luitsen). Zware regen (te dier zelfder tijd 5 hozen aan de lucht). Wij komen op het strand langs zeer ongebaande wegen midden door de duinen. Na een tijd lang in de tent vertoefd te hebben komt van Geuns ons met de boot, die de staven aan wal bracht, halen. Wij worden door het water henengedragen. Jakob Buijs is duiker. Zij halen in ons bijzijn een aantal staven op alsmede een groot stuk hout. Ik gevoel mij niet wel. Weder naar land en na eenig vertoef in de tent weder naar huis waar ik te half 4 aankwam en terstomd naar bed ging. De volgende morgen was ik weer beter. Dirk wilde van zeeziekte niets weten. 31 Augustus 1848. Van Geuns verhaalt zijne ontmoeting met Dominee Petersen aan het huis van den Heer J.L. Kikkert. Dezer dagen kwam den Heer J.L. Kikkert en vrouw Maria A.J. Coninck Westenberg ons eene avondvisite brengen. Zij bragten ons tevens een zeer fraaij schrijftoestel van kristal met zilver, tot een blijk van erkentenis dat hij door mij tot lid van het Afschaffingsgenootschap was geworden. Ik wilde het echter niet aannemen dan onder voorwaarde dat ik het hem terug zou zenden als ik ooit vernam dat hij weer sterken drank gebruikte. 10 September 1848. Alida is deze dagen zeer bezet met zware hoofdpijn, Doctor Scheurleer [voor Van Deinse in de plaats gekomen] raadt haar het hoofd met Eau de Cologne te wasschen. Zij doet het met goed gevolg. Echter blijft de pijn in de zijde en neemt zeer toe, zij is er geheel lusteloos van. 11 September 1848. Des morgens naar de Mient. Bezoeken afgelegd bij Cornelis Gerritsz List, bij Aafje Teekes (zeer ziek). Bij C. Zutphen [Onderneming], bij Jacob Cornelisz Dijksen, bij Teunis Koorn. Hier koffij gedronken en een boterham gegeten. Bij Dirk Jansz Boon [bij Fonteinsnol]. Hier tref ik Bijl, de duiker van van Geuns aan. Uitvoerig gesprek over de noodzakelijkheid van het afschaffen van sterke drank. Hij schijnt dit zeer goed op te nemen en wil mij volstrekt op een glas wijn, dat hij bij zich had, tracteren. Des avonds Departementsvergadering. Meester Brouwer doet verslag van de Algemene Vergadering. Ik word in het Bestuur gekozen. 12 September 1848. De Burgemeester vanmorgen terug van zijne reis naar Haarlem, waar hij verleden zaterdag leden voor de dubbele Kamer heeft helpen kiezen. Gesprek over het weinig nutswaardige nut 't welk er uit de regtstreeksche verkiezingen zal voortvloeijen. Doctor Scheurleer is er nu ten derdemale geweest om Alida. Zij moet nu een drankje gebruiken. 's Middags schijnt zij koortsig, dan verheft zich althans de pijn in de zij en is zij zeer lusteloos. Vanavond ook weer zonder eten naar bed. Scheurleer zegt: het is zenuwachtigheid. 13 September 1848. Reijer Koning verhaalt van onze Grietje die hij onlangs gesproken heeft. Hij had een trommel medegebragt. 15 September 1848. Gister met Jan Jakobsz Rab een partij brandhout van broeder Juriaan gekregen met een korf peeren en een kaasje. Van 't Hoogezand een hoed voor Alida in een trommel met rogge-biscuit. 18 September 1848. Vrendenberg verhaalt van de mooije aanstaande plaats van Dominee Steinfort aan de Vuursche. Over de school aan de Waal, misschien dat Teunis Pietersz Keijzer er geplaatst wordt (Meester Visser was krankzinnig geworden). Morgen zal een zoon van Gerson de school weer provisioneel openen. Vrendenberg meent dat Keijzer het aan de Waal ook niet lang naar zijn zin zal hebben. Hij schijnt geene tevredenheid in zich zelve te hebben. Meester Visser zal nu maar 400 gulden pensioen hebben, veel te weinig. De schoolopziener beschuldigt Gersen en Willem Faas dat zij niet met hun tijd meegaan. De jonge Gersen had eens zijn niet-solliciteeren naar eene kansrijke plaats in Noord Holland verontschuldigd daarmede, dat hij geen hembd had dan het eene versteltene dat hij droeg. Dan moet er gewerkt worden om iets bij te verdienen van den vroegen morgen tot den laten avond, hoe zal men dan studeren, boeken koopen, met zijn tijd meegaan? De tractementen voor zulke jonge onderwijzers zijn veel te klein. 19 September 1848. Des namiddags naar de Mient bij Cornelis Gerritsz List. Bij Aafje Teekes, aldaar Jan Smit [neef van Aafje] en vrouw. Wouter lijdt zeer aan het water. Ik bragt hun een pakje (rookvleesch, rijst, enz.). Ik daarna bij Pieter Klaasz Pronk om onderstand voor hen te verzoeken. Des avonds bij den Burgemeester met hetzelfde doel. 22 September 1848. Alida vandaag veel beter, de etenstrek en de lust in het algemeen wordt beter. Doctor Scheurleer stemt toe om geen medicijnen meer te gebruiken, daar de kleine Sina er blijkbaar last van heeft. Gisteravond schreide zij zeer sterk, zij had duidelijk pijn, de eerste maal van haar leven. Anders is zij altijd stil en zoet en hoogst tevreden, zelfs bij de noodzakelijke reinigingen. 23 September 1848. Des avonds den Heer J. van Geuns hier. Hij doet een uitvoerig verhaal van de moeijelijkheden der laatste 14 dagen. Hij is naar Haarlem geweest. Zijn contract is ten einde. Zijn volk van Oost heeft hem verlaten. Men verlangt nu van hem 1,50, of 2,50 gulden daggeld voor het vervolg. Hij had 4 man van Den Helder aangenomen. 26 September 1848. Bok beklaagt het dat onze vriend J.v. Geuns gister zoo slecht geslaagd is met het doen springen van het schip de Martha. Hij laat mij te 6 ure door Willem met de chais naar 't Oude Schild brengen. Met Jan Rab overgevaren naar 't Nieuwe Diep, dewijl hij juist gereed lag en de bestelde schipper nog wachten moest. Te 8 ure aan de wal, in den duisternis was het havenlicht haast niet te onderscheiden. Bij Jan Rab koffij gedronken. Tegen 10 uur naar de schuit. Met deze gevaren naar Alkmaar in gezelschap van een paar muzijkanten van 't oorlogschip de Prins van Oranje. Voorts waren er 2 luitenants, nog een heer en een jufvrouw die geheel niet schroomvallig was en nog eenigen. Een zeer fatsoenlijk gezelschap. 27 September 1848. Te 2 ure te Schagerbrug. Ik sliep weinig in den schuit. Tegen half 6 of 6 met de stoomboot naar de Zaan. Te half 8 te Zaandijk uitgestapt, over het Geuspad naar Westzaan [men is bezig met het bestraten van de weg]. Met Dominee Leenderts gesprek over het Emeritaatsfonds. Boeken uitgezocht. 3 October 1848. Des morgens te half 8 ure afscheid genomen. Te Zaandam half 9 in de stoomboot naar Amsterdam, naar Oom Meihuizen. Te half 6 ure met schipper Bikker afgevaren met zeer aangenaam gezelschap, de Heer J. van Geuns en de Heer Logeman van Haarlem. Onder veel gesprek en het opzeggen van verschen enz bragten wij den tijd zeer genoeglijk door. 4 October 1848. Wij voor 10 uur in de haven. Ik reed met de Heren J. van Geuns, Logeman en Buis naar den Burg, waar ik het geluk had mijn huisgezin in de beste welstand aan te treffen. Samuel was regt blijde met zijn kruiwagen, Dirk met zijn verfdoos enz. Katrina met haar koetsje. 14 October 1848. Aan [timmerman] Plavier een comediegebouw voor de kinderen besteld. 13 November 1848. Des avonds Departementsvergadering. Meester Teunis Keijzer deed de Redevoering over "de Bronnen en Rivieren", wat ze zijn, waartoe ze zijn. Tamelijk voldaan. Doctor Scheurleer reciteerde een mooi vers van Bull van Amsterdam "Eduard de Derde". Dominee Rietberg reciteerde een vers "Het ouderlijk huis", Sijbrand Hendriksz Altmann een mooi stuk uit Bogaerts "De togt naar Gibraltar" zijnde eene schoone beschrijving van Spanje. Meester Brouwer las een zeer geestig stukje voor "Beschrijving van eene togt naar de maan", dat algemeen uitsteekend genoegen gaf. Wij waren opgescheept met Passier die dronken was. Wij (Alida was er ook) bragten den avond genoeglijk door. 14 November 1848. Ongunstige berigten van de moeder van mevr. Bok, die de cholera zou hebben te Rotterdam. Naar Bok. Een tijdlang met mevr. Tideman gesproken. Welmoet zondagavond te huis gekomen na eene afwezigheid van meer dan een vierendeels jaars. Met Bok zelf een uitvoerig gesprek over het Afschaffingsgenootschap. Hij blijft beweren dat de Goddelijke Wetten altijd meer moeten gelden dan eene bloot menschelijke verbindtenis. Hij valt eenigszins laag op den Burgemeester omdat die in stilte lid geworden was, terwijl hij Bok, voor 5 jaren de zaak met den Burgemeester en anderen uitvoerig besproken had en men toen overeengekomen was dat de zaak hier op Texel niet of minder te pas kwam. Vanmorgen een brief aan de proponent Juriaan [later genoemd Douwe] Szn. Huizinga te Zaandam gezonden. 19 November 1848. De proponent Huizinga vanavond hier gekomen. De volgende dag hier gepredikt aan den Burg, veel volk, veel genoegen. Zaterdags naar den Hoorn vertrokken [Aaltje Hillenius wilde wel gaarne in de pastorij wonen om den jongen leraar van den Hoorn te huisvesten]. Ik was steeds voornemens om met 1 January mijne dagelijksche aanteekeningen te hervatten, maar bijkans aanhoudend was ik van het begin tot het einde der week zoodanig bezet dat ik er niet aan toe konde komen. Alzoo heb ik veel moeten nalaten aan te teekenen wat ik mij anders later nog wel eens zou hebben willen herinneren. 25 January 1849. Mijn lieve vrouw is sedert vele weken dikwijls zeer zwaarmoedig. Veeltijds bestaat bij haar een geheele onvatbaarheid voor alle blijde gewaarwordingen. Zij verlangt soms sterk naar hare moeder. Konde ik haar verlangen slechts bevredigen! De meeste nachten slaapt zij zeer weinig. Katrina kreeg op Oudejaarsavond een hevige stuip, waarbij zij zich tong en wangen vrij wat beschadigde. Dirk blijft met dezelfde leer- en leeslust bezield. Hij las en herlas tot 3 maal toe in de laatste week Van Lennep "Onze Voorouders" I, II en III en begon in Stuarts Romeinsche Historie. 25 January 1849. Den Heer Bok vertoefde hier het grootste deel van den avond. Onder de gesprekken verdiende opmerking over de uitspraak onzer Nederlandsche taal die veel te weinig behartigd wordt. Hij sprak met grooten lof van neef Huizinga van den Hoorn. Zijne kanselvoordragt scheen hem minder te bevallen. 25 January 1849. Gisternamiddag deed ik nog eene wandeling naar de Mient. Ik bezocht de landman Jan Pietersz Reuvers om van hem of liever van zijne dochter Geertje te vernemen of de beschuldiging tegen Cornelis Hendriksz Wuis met betrekking tot haar ingebragt gegrond was? Zij bevestigde dit bij herhaling. Vanmorgen catechisatie met 13 doopelingen, daaronder ook C. Wuis. Bij het einde hield ik hem terug. Hij bleef ten sterkste ontkennen dat hij in eenige verboden gemeenschap met Geertje Reuvers had geleefd. Wat en wien moest ik nu gelooven? 8 February 1849. Cathechisatie. Cornelis Wuis kwam vooraf hier. Hij laat zich gezeggen om wegens de schandelijke geruchten die er van hem loopen, doch welker gegrondheid hij ten plegtigste blijft ontkennen, zich aan den op handen zijnde Doop te onttrekken. 27 January 1849. Maarten den Bleijker verhaalt dat de Doopsgezinde Gemeente van Ouddorp zal opbreken naar America. 1 February 1849. Naar den Hoorn. Neef Huizinga was bedlegerig. Hij was de laatste dagen zeer melancholijk geweest, zijne hospita was zeer met hem verlegen. Zij hield zich overtuigd dat er iets was waarover hij tobde. Hij was zeer blijde met onze komst. Ik bleef er dien avond en ook den volgenden nacht wakende. Alida keerde met Doctor Scheurleer naar den Burg terug. 2 February 1849. Hij sliep vrij gerust en stond te 10 uur op. Later had hij nog een aanval van melancholij. Omstreeks middag wandelde ik met Scheurleer naar den Burg. Des avonds te 5 uur ging ik met Alida nog even naar den Hoorn. Huizinga was toen veel beter.Wij vonden bij hem Jan Knaap en Meester Hillenius. Wij bleven boterham eten en waren omstreeks middernacht weer te huis. 3 February 1849. Alida is in den laatsten tijd bijzonder vlug geweest en regt blijmoedig. Zij rekent dat het zien van de treurige melancholij van neef en de werking die deze op anderen heeft, haar goed zal doen. 5 February 1849. Neef H. was weer hersteld. Departementsvergadering, Redevoering van Willem Hendriksz Faas over de "Verandering der aarde". Het was, dacht mij, te goed gesteld dan dat het zijn eigen werk kon zijn. Neef Huizinga reciteert Hebel "Vergankelijkheid", Rietberg, Blaauw, Willem Bok jr. had een vers van Feith, "Hannibal voor hij het vergif tot zich nam" tot onderwerp hebbende, met eene zeer fiks gestelde en voorgedragen historische inleiding. De Roomsche Catholijk Passier neemt uit de uitdrukkingen "haat tegen de Romeinen", enz aanleiding om de vergadering te verklaren dat hij zich zeer beleedigd acht door zulke smaadredenen tegen hem en zijne geloofsgenooten en dat hij alzoo zijn lidmaatschap opzegt, waarop hij de vergadering verlaat. 6 February 1849. Des avonds neef Huizinga en Doctor Scheurleer hier gegeten. 8 February 1849. Monsieur Verberne hier koffij gedronken des avonds. Hij spreekt steeds in den allergunstigsten zin over Dirk en zijne vorderingen. 9 February 1849. Gister besseboomen gesnoeid. 12 February 1849. Neef Huizinga des avonds bij den Heer Bok geweest. Zijn gesprek aldaar over de Godheid van Christus door Bok tegen hem verdedigd. 15 February 1849. Onze meid Betje Bruin verkeert dezer dagen in een treurigen toestand. Haar minnaar Jan Buis schrijft haar niet meer en schijnt haar te laten zitten. Zij trekt zich dit zeer aan en schijnt dikwijls geheel buiten zichzelve, zoodat Alida veel last van haar heeft, hoe beklagenswaardig zij ook is. 16 February 1849. Pieter Kalf neemt alle tuinarbeid voor 't gansche jaar aan voor 14 gulden. 21 February 1849. [Het voorbeeld volgend van Aris Keesman] komen hier Albert Bakker en Reijer Boon om leden van het Afschaffingsgenootschap te worden. Na vele en ernstige gesprekken laat ik hen ter teekening toe, waarna gemeenschappelijk gebed. 23 February 1849. Des avonds komen Jakob Boon, Jakob Smit en Simon Dekker hier met Aris Keesman om leden van 't Afschaffingsgenootschap te worden, hetgeen geschiedt na veelvuldig en ernstig gesprek. Het was een plechtig oogenblik toen alle daar met ontblooten hoofde stonden, elkander gelukwenschende om sterk te zijn in de beleden goede voornemens. 24 February 1849. Vandaag werd onze gang voltooid. Dezelve is van kalk ontbloot en van nieuws besmeten, nadat eerst te toog van de binnendeur gemetseld is. Zes of meer kruiwagens vol afgebikte witkalk werd uitgebragt. 25 February 1849. Dieuwertje Dirks Visser vertelt over de lotgevallen van haar broeder die van 't winter met zijn schip in 't ijs bekneld gezeten had niet verre van Wieringen. Maar die bijkans wonderbaarlijk gered was door die zelfde ijsvelden die hem de dood schenen te dreigen, maar die voor af vanéén spleten en hem ruim baan maakten. Sientje is den laatsten tijd sterk vermagerd. 28 February 1849. Neef Huizinga des middags met den Burgemeester naar 't Oude Schild gereden om over te varen naar 't Nieuwe Diep, doch door de hevige storm belet kwam hij des avonds terug. De oude Mets had niet dan met de uiterste inspanning 't Nieuwe Diep kunnen bereiken. 1 Maart 1849. Brief naar Westzaan met neef Huizinga medegegeven, die voormiddags vertrekt naar 't Nieuwe Diep om vervolgens naar de Zaan en naar Groningen te reizen. Vrendenberg wil niet deelnemen in 't Afschaffingsgenootschap. Hij geeft voor reden dat zijne christelijke belijdenis van matigheid hem voldoende is. 2 Maart 1849. [Huizinga is al een tijd verkouden] Ik kan nog niet rooken en ga de deur nog niet uit. Des avonds Doctor Scheurleer hier, veel gesprek over 't Afschaffingsgenootschap. 4 Maart 1849. Des avonds Dominee Rietberg en W. Bok hier. 6 Maart 1849. Betje naar 't Schild. 9 Maart 1849. Den Heer Johannes Ludovicus Kikkert bij ons thee gedronken. Hij verhaalt veel van zijn zaken met Jan Albertsz Koning, met wien hij 5 jaar 2 boerderijen in Eijerland in compagnie had gehad. Jan Koning had er nooit rekening van gedaan, maar desgevraagd altijd gezegd dat het "liek met liek opging". Doch met de rekening van de Prins Hendrik Polder was het gebleken dat Jan Koning voor eene som van 682 gulden geleend geld later, door bijvoeging van eene 1, 1682 gulden gemaakt had en deze vorderde. Kikkert kon hem echter door het produceren van vroegere stukken van hemzelven overtuigen. Nu begreep Kikkert om de zaak van die compagnieschap ook eens op te halen. Hij onderzocht bij den boer die nu sedert 3 jaren dezelfde hofstede Rotterdam in huur had naar zijn winsten. Deze was zoo goed om met zijne boeken bij hem te komen en deelde hem mede dat hij in 1846 2100, in 1847 700 en in 1848 1400 gulden zuivere winsten had overgehouden. Tezamen 4200 gulden. Voeg hierbij de opbrengsten van de andere hofstede Weltevreden. Nu meende Kikkert dat Jan Koning in die 5 jaar met die 2 boerderijen wel 30.000 gulden zou hebben oververdiend, waarvan hem Kikkert dus 15.000 zou competeren. Hierover zou hij hem nu aanstaande maandag aanspreken. Nog verhaalt hij van eene overdragt van eene boerderij verleden jaar door hem [Koning] verkocht aan Arie Cornelisz Lap voor den Prins, waarbij hij op het papier onderaan eenige zeer belangrijke bepalingen had bijgevoegd. Na de voorlezing en toon liet hij het teekenen in schemeravond door de gebroeders Lap (Arie en Biem) die er naderhand geducht mee zaten, want zij hadden zich daarbij verbonden tot de bijbetaling van geldsommen die zij niet beschikbaar hadden. [Kikkert wilde] dat P. van der Sterr, zijn medeadministrateur van de Prins Hendrik Polder lid werd [van het Afschaffingsgenootschap]. Gebeurde dit, dan wilde Kikkert volstrekt geen Sterken Drank in den polder gedoogen en geene plaats verhuren dan aan een lid van 't Afschaffingsgenootschap. Ik gaf mijn vrees te kennen dat die bepaling wel wat te sterk zou wezen. Onze Sientje krijgt 's avonds op den arm van Ali een brandwonde van heet water. 11 Maart 1849. Des namiddags jufvrouw Burgemeester hier om eens naar Sientje te zien. Zij is en blijft zoet niettegenstaande zij een groote blaar van heetwaterbrand aan de bil heeft. Zij schijnt er niet veel hinder van te hebben. 11 Maart 1849. Des avonds komt Albert Bakker hier, eenige Afschaffinglectuur terugbrengende. Hij verhaalt mij veel hoe 't hier onder de ambachtslieden met jeneverdrinken toegaat, als zij bij elkander komen en iemand heeft eenige centen in den zak, dan moet daarvoor jenever gehaald. Hij stemt toe dat er op zulk eene wijs veel geld nutteloos verloren gaat. Als soortgelijke liefhebbers noemt hij in de loop van 't gesprek: Fehres, Dirk Kikkert, Jan Simonsz Wuis, Jan Cornelisz Bakker, Jan Cornelisz Zunderdorp, Meindert Dirksz de Ruijter (en vrouw Jannetje Paulus Vos), Klaas van Grouw. Hij verhaalt hoe hij gedurig aangevallen wordt met de vraag: "Zijt gij ook een van diegenen die zich zelven niet kunnen beheersen?", hetgeen hij dan volmondig met "Ja" beantwoordt. Met zelfvoldoening verhaalde hij van den lof dien hij over zijn besluit van velen oogstte. Hij gaf zijn verwondering te kennen, dat Dominee Vrendenberg zijne gemeenteleden niet voorging. Hij wilde hem bij gelegenheid daarover eens aanspreken. De vrouw van Simon Dekker had hem gezegd, dat zij als in een andere wereld was. Op de verjaardag van Cornelis Boon in Walenburg was geen drank geschonken, maar slechts 1 flesch aalbesschenwijn. 14 April 1849. Van Geuns hier, veel sprak hij over Bok, wien hij zijne duikerszaak had willen verkoopen, doch die zulks afgewezen had, na zich over alles geïnformeerd te hebben. Hij sprak van een aanklagt tegen hem [Bok] door Simon Ran ingediend, die nog vervolgd werd. Hij zou goederen van de strandvonderij verkocht en niet verantwoord hebben. Hij zend mij vanmiddag bij zijn vertrek van Texel de 3 platen van de ontlading der Martha. 18 April 1849. Des avonds bij J.L. Kikkert een pijp gerookt. Hij verhaalde mij dat hij van Jan Koning zonder veel moeite 10.000 gulden gekregen had. 29 April 1849. Neef Douwe Huizinga neemt na veel overreding het beroep van den Hoorn aan. Jufvrouw Offerhaus vertrekt de volgende week naar Groningen. Den vorigen dag was Grietje Pieters Keyser getrouwd. De commissie van de Kerkeraad vindt het goed dat de zolder van de gang geverwd, in de binnenkamer een nieuw raam en in 't zijkamertje een houten vloer wordt gemaakt. Sientje kan nu bij een stoel alleen staan. Zij is de laatste tijd nogal ongemakkelijk geweest. 6 tot 12 Mei 1849. Met Dirk en Samuel naar Westzaan. Sijbrand Keyser bragt ons met de wagen naar 't Oude Schild. Wij met Michiel de Waard overgevaren naar 't Nieuwe Diep, voor den wind, tegen den stroom. Dirk en Samuel vrij wat zeeziek. Gewandeld tot den Helder. Wij vervolgens in 't Logement van Boven de schuit afgewacht. De kinderen vermaken zich op 't billard. Veel volk in de schuit. Samuel sliep rustig, Dirk en ik bijkans geen slaap gehad. Te 1 ure op Schagerbrug, te kwart over 5 te Alkmaar. Met de Stoomboot naar de Koog. Het was zeer koud. De kinderen vermaken zich echter goed. In de "Waakzaamheid" het schuitje van broeder Juriaan afgewacht, naar Westzaan geroeid. Ik zelf bij de weg langs naar huis. Moeder voor 't eerst in het nieuwe huis aangetroffen. Samuel wil weer naar moeder, doch is evenals Dirk spoedig gewend. Brief Dirk aan zijn moeder : Samuel is dagelijksch drok aan 't boekjes maken om daarin te schrijven. Ik heb straks door de telescoop gekeken daar wij door konden zien hoe laat het was te Zaandam, Beverwijk en Assendelft. In Amsterdam is alles vol tot toebereidselen voor den Koning. Men verhaalt dat in de Beurs 34000 gazlichten worden aangebragt . 11 Mei 1849. In Zaandam bij Dominee Leenderts. Hijzelf niet thuis. Alle menschen zijn bijkans naar Amsterdam om den Inhuldiging van den Koning bij te wonen. Wij met den stoomboot naar Alkmaar, aldaar in de nachtschuit. Samuel raakt spoedig in slaap. Wij [waren] alleen in de schuit. 12 Mei 1849. Dirk en ik weinig geslapen. Voor 6 uur op 't Nieuwe Diep, naar het logement Den Burg. Aldaar ontbeten. Met de postschuit naar Texel in anderhalf uur met Machiel Kooger. Wij met Arie Boon naar den Burg gereden. Blijde weer te huis te zijn. Alida had het moeijelijk gehad. Sientje had verleden woensdag een stuip gehad, vandaag weer. Katrina was ook niet vlug, Alida zelf pijn in het hoofd. Dirk had zware koude gevat. 14 Mei 1849. Dirk weder vlug en naar de school. 18 Mei 1849. Neef Huizinga berigt dat zijn engagement met Margot Scheltema wereldkundig mag worden, doch Rietberg vond ook beter om't, daar het meisje remonstrantsch is, niet ruchtbaar te maken. Jan Daalder had gezegd dat, zoo hij Rietberg met Welmoet Bok, gelijk de praatjes gingen, zou trouwen, hij nooit weer in de kerk wilde komen. 20 Mei 1849. Des avonds bij den Heer W. Bok. Het engagement (van neef Huizinga) is daar, hoe weet ik niet, reeds bekend. [Aaltje Hillenius wordt door de kerkeraad van den Hoorn gedwongen de Pastorij te ontruimen]. 22 Mei 1849. Des namiddags in den tuin Pieter Kalf en broer Dirk uit Frederiksoord. Men herkent in hem, nu na 2 jaar, den bedeljongen niet meer. Des avonds Jan Koning hier. Hij doet zich immer voor als de brave man. Hij wil wel gelooven dat de boedel van Willem II slecht staat, want hij had een pretentie van 13.000 gulden(van de Prins Hendrik Polder), waar men 3000 gulden had afgetrokken en van de 10.000 had hij ook geen cent ontvangen, want er was een zoo hooge tegenrekening dat de geheele 10 mille daarmee weg was. Zie eene andere lezing van dit geval op 9 Maart hiervoor. Hij stemde zeer hoog de lof van Texel. 23 Mei 1849. Begrafenis te Oosterend van Jakob Jansz Schoen aan waterzucht overleden. Zijn ligchaam was monstrueus zwaar. 23 Mei 1849. Jakob Gerbrandsz Dros was van een steiger gevallen en had den voet bezeerd. 30 Mei 1849. Oosterend. Bij Martje Maartens Tuinder, bittere armoede aldaar. De man, Cornelis Dijker, had van 't jaar nog ternaauwernood 20 gulden verdiend. Zij heeft weinig of geen hulp van hare zuster Pietertje, de vrouw van Klaas Bremer. 3 Juny 1849. Samuel met Alida voor 't eerst ter Vermaning, doch moest er uit gaan. Het was zeer warm. Niemand hier geweest om te feliciteeren. 5 Juny 1849. Bij Jakob Arisz Eelman op Oeperen koffij gedronken. Aldaar zijne vrouw Aafje Jakobs List. Pietertje Jacobs Wuis zeer arm, heeft maar weinige schapen. Veel last van haar onwijze zoon Cornelis Reijersz Eelman. Bij Pieter Gerritsz Eelman gegeten. Bij Dirk Boon de vrouw ziek. Bij Frans Koorn [Okushokkie] thee gedronken, aldaar hare ouders Cornelis Jakobsz Koorn en Cornelisje Iwens Boon. Gister de vrouw Antje Cornelis Koorn jarig. Bij Jan Cornelisz Dijksen koffij gedronken. Freerk brengt mij op weg naar huis. Ik des avonds nog bij Gerrit Leen en vrouw op de plaats van Lindgreen [Akenbuurt]. 17 Juny 1849. Neef Douwe Huizinga aan den Hoorn door Jakob Huizinga bevestigd, de 24 intree. Alida huurt Dirkje Dirks Zuidewind in als meid voor neef. 18 Juny 1849. Grietje op 't Hoogezand aan de kinkhoest, waarom wij niet derwaarts durven reizen met de kinderen. 26 Juny 1849. Gister, maandag, ik des voormiddags ter begrafenis van de vrouw van Dirk Boon op de Mient. Ik vervulde er tevens de plaats van voorlezer en sprak er een zeer ernstig en hartelijk woord. Na de begrafenis te 2 ure op den Burg gebleven. 26 Juny 1849. Intree van neef Huizinga aan den Hoorn. Des avonds receptie aan de pastorij. De familie Bok, Burgemeester, Simon Keyser, Baert, enz. 29 November 1849. Verleden maandag Departementsvergaderig alhier. Weinig leden opgekomen, Bok, Burgemeester, Vrendenberg, Simon Keyser, Huizinga van den Hoorn, Zwaal, enz. Doctor Scheurleer absent zijnde met zijne Redevoering, zoo nam ik de Redevoering op mij, daartoe eene die ik nog liggen had bij mij gestoken hebbende: "Over de toenemende verbastering van 't Menschdom". 2 January 1850. De kinkhoest blijft hier aan huis heerschen. Het meest ziek zijn Katrina en Sina, wier hoest meer benauwd dan zwaar is. Omtrent Sina hadden wij zondag vóór Kerstijd veel zorg, die ook thans nog niet geheel geweken is. Dirk is reeds een 14 dagen te huis om een ongemak aan zijn voet. 2 January 1850. Mijn vrouw heeft zich gister steeds in de achterkamer bij de 2 zieke kinderen opgehouden. Ik had het tamelijk, niet buitengewoon, druk in de binnenkamer. Jan Smit had zeer veel te vertellen van strandingen. Aris Eelman (Kievit) heb ernstig teregtgewezen over zijne meening omtrent stranddieverij. Sijbrand Pietersz Keyser verhaalde mij welk een lasterschrift er in de Hydra gestaan had tegen W. Bok, over het omkomen van de bemanning van de Barresen. Ik deed hem het misdadige van zulk een laster opmerken. Wilem Bok verhaalde veel strandgeschiedenissen. 3 January 1850. Alida gister bijkans den geheelen dag en vannacht zware kiespijn, de Doctor brengt door het aanraken met creosoot eindelijk beterschap aan. Deze morgen nicht Huizinga van den Hoorn, zij kwam eens naar onzen welstand informeren. Haar man is weer beterende. Zij beklaagt zich dat hij zoo spoedig den moed laat zakken. Katrina en Sientje nog zeer ziek, ofschoon iets vlugger dan gisteren. Zij hoesten sterk. Gister namiddag Monsieur Verberne hier, hij spreekt steeds met hooge lof van Dirk, maarzegt dat hij met hem van Aardrijkskunde, Algemene en Vaderlandsche Geschiedenis niet zoo veel werk kon maken als ik wel verlangen zou. Hij heeft hem nu met 't gebruik van 't Fransche leerboek van Baudet in de eerste klasse geplaatst. Hij had nog nooit zulk een leerling gehad. 4 January 1850. Cornelis Sijbrandsz Keyser hier van namiddag tractement gebragt. Simon Keyser spreekt over het stuk dat in de Hydra staat over het zoogenaamd pligtsverzuim van Bok, bij de stranding van de Barresen, kapitein Hesselberg. De Hydra wordt hier allen gelezen door Pieter Martinusz Langeveld en Cornelis Gerritsz Smit. Keyser laakt ook zeer dat stuk. Zoo kan men ieder wel in een slecht daglicht stellen. 4 January 1850. Gerbrig Aries Dijksen, 70 jaar, hoest zwaar alsof het kinkhoest ware. 4 January 1850. Ik word te huis geroepen, Alida niet regt wel, de baker Grietje Fehres komt. Doctor Scheurleer is naar de Cocksdorp. De kinderen hebben vandaag een vrij goeden dag. Katrina is voor een tijd zelfs praatachtig. Het been van Dirk staat naar beterschap. Sientje lacht zelfs vrolijk, in vele weken hadden wij geen lachje van haar gezien, ook heeft zij vanmiddag weder natuurlijk geschreid wat wij ook in de laatste weken nimmer hoorden. Katrina begint goed te eten, vooral appelsop, dat zij soms midden in de nacht eischt, ook brood, koek enz. De kinderen gebruiken nu geen medicijnen meer, ik geloof ook niet dat zij er eenige baat van gehad hebben. Katrina had vandaag een stuggen dag. Zij is zeer zwak en vermagerd. Zij moet als een klein kind geholpen worden. Gelukkig dat mijne vrouw zoo wel blijft. Samuel hoest ook soms sterk en is onlustig. Hij heeft vandaag en gister bijkans niets gegeten. 6 January 1850. Verleden week is op 't strand eene lading Deensche garst uit een gestrand schip verkocht, meest à F1,25 't mud. 8 January 1850. Bij Jan Bas te Oosterend. Hij schijnt nog al een gemoedelijk man te zijn. Hij maakt er aanmerking op, dat een paar van mijne doopelingen aan den Burg Sint Nikolaaspret gehouden hadden. Dat mogt niet zijn. Hij oordeelde dat ik even zooveel tegen het Sint Nikolaasfeest eene waarschuwende leerrede mogt houden als tegen de Kermis. Bij 't Sint Nikolaasfeest toch werden veel meer ongeregeldheden gepleegd dan ooit op de Kermis. Bij Pieter Jansz Plaatsman 2 wagens turf besteld en betaald 10,50 gulden. 9 January 1850. Dirk weder op de catechisatie, schoon nog hompelende aan zijn voet. 11/12 January 1850. Mijne vrouw had weder vrij wat last van tandpijn. Zij had ook veel te lange dagen gemaakt, des woensdags een van 26 uur. Des donderdags zou zij vroeg naar bed gaan, het werd echter omstreeks 9 uur. Zij kon de slaap niet vatten in de middenkamer. Reeds vermoede zij dat er iets gebeuren zoude, ofschoon zij het niet zeide. Zij ging nu in de achterkamer, daar raakte zij eindelijk in slaap. Ik zou die nacht geheel of gedeeltelijk opblijven en zat met de kinderen in de middelkamer. Marretje bleef bij mij tot 12 uur. Tegen 2 uur, toen Sientje bij mij in de kinderstoel zat (ik las uit de Godgeleerde Bijdragen, het leven van Dominee Sibelius, medegedeeld door Tydeman) riep mij mijne vrouw. Haar uur naderde. Ik riep Keetje en Marretje. Deze haalde Doctor Scheurleer, die omstreeks 2 uur hier was. Wij konden echter nog rustig een pijp rooken en een kop thee drinken. Te 5 ure kon den Doctor weer heen gaan. Ik begaf mij ook ter ruste. Wij hadden ook Grietje Fehres geroepen, deze bleef met Keetje op. Toen ik omstreeks half 8 weer bij mijne vrouw kwam, was het meer zeker dat hare ure daar was. Wij haalden ook Dirkje Freriks, daar jufvrouw Keyser den laatsten tijd ongesteld was geweest [zinkings in het hoofd] en nu vrij ziek was. Te half 10 ure of iets vroeger (de klok ging wat voor) werd onze Jurriaan Menno geboren. God lof, zonder veel moeijelijke arbeid der moeder, die ook naderhand zeer wel was. Alle pijnen van vroeger, tandpijn, inflammatiepijn, of hoe zal ik het anders noemen, waren geweken. Om den middag was Alida zeer flaauw, dit verwekte ons vrij wat zorg. Daarop echter viel zij in eenen rustigen slaap, waaruit zij verkwikt ontwaakt. Des namiddags kwam de kleine goed aan de borst. Ik besteedde mijn tijd tot brieven schrijven. Een aan Pieter Klaasz Kuiper met eene boodschap voor Lotje om de geboorte aan alle leden te de Waal en Oosterend bekend te maken. Een aan Dominee Huizinga aan den Hoorn. Dirk Reindertsz de Vries bragt de boodschap buiten den Burg, zijne vrouw in den Burg. Des namiddags kwam de baker Jantje Boermeester, daarop gingen Dirkje en Grietje Fehres heen. Ik schreef nog naar Westzaan en Hoogezand en ging des avonds 9 uur slapen en stond vanmorgen 2 uur weer op. Sedert hield Samuel mij bestendig gezelschap, gedeeltelijk ook Sientje en Katrina. Zij waren allen zeer vlug, over het geheel waren dat alle kinderen vandaag. Dirk, Samuel en Katrina waren zeer blijde met hun kleine broer. Sientje schreide er van toen zij hem in 't wiegje zag liggen. Mijne vrouw is vandaag zeer vlug geweest. Zooeven hebben wij onze avondboterham gezamenlijk, blijde en dankbaar voor Gods weldadigheid, gebruikt. Ik ben vanmiddag even bij W. Bok geweest om het kind aan te geven. Even bij Notaris J.L. Kikkert over 5 mud steenkolen te bestellen of te verzoeken (want onze brandstof kort zeer in, 't is nu alle nachten op 2 plaatsen vuur en 't is vandaag fameus koud geweest en is het nog, zoodat de kagchel gloeijen moet). Nu denk ik ter ruste te gaan. 't Is bij half 12, dus een lange dag van 2 uur af. Voor 't eerst zullen wij het wagen om niet te waken, terwijl ik 2 kinderen bij mij neem in de middelkamer en Jantje Sientje bij zich zal nemen achter. 12 January 1850. Ik ontmoette Jakob Buijs van Cocksdorp. Ik bragt hem hulde toe voor zijne menschlievendheid betoond met het redden der 19 schipbreukelingen van de Agnes, voor eenige tijd achter de Koog gestrand, waarbij ruim 40 personen verdronken zijn. Ik vroeg hem of hij ook wat aan den Heer J. van Geuns te berigten had? Hij zeide dat hij gaarne wenschte te weten of hij die duikerstoestel nog aan zich had. Hij was door Bakker van 't Nieuwe Diep en anderen wel sterk aangezogt om zelf zulk eene zaak te beginnen. Men zou wel voor de gelden van den aankoop zorgen. Maar hij had dit steeds, vroeger afgewezen. Misschien evenwel zou hij daarover met den Heer van Geuns nog wel eens willen handelen. 13 January 1850. Bij Langeveld, aldaar J.L. Kikkert. 13 January 1850. Mijne vrouw en de kleine Menno hebben eene beste nacht gehad. Hij heeft den ganschen nacht doorgeslapen. Ook met de andere kinderen is het zeer goed gegaan, ik ben geheel niet van 't bed afgeweest. Zulk een goeden morgen hadden wij in lang niet gehad. Ik predikte dan ook aan de Waal met veel gevoel over de woorden: "Ik ben geringer dan alle deze uwe weldaden!". 13 January 1850. Ik liep met Willem en Welmoet Bok naar de Waal, 't was zeer koud, ik betuigde mijn hartelijke deelneming in hun leed over het lasterschrift door Simon Ran in de Hydra. Willem Bok toonde aan hoe hier in het geheel van geen pligtsverzuim sprake kon wezen daar de strandvonder over de Reddingsboot niets te zeggen had, en desalniettemin had hij Bok terstond er order op gesteld dat de boot gehaald werd, en het was allen aan den ouden Kunst aan den Hoorn te wijten dat hij eerst te half 10 ure gekomen was. 17 January 1850. Bok verhaalt het geheel gedrag van zijn zoon Willem bij de stranding van de Barresen. Diensvolgens kan er van eenig pligtsverzuim volstrekt geen sprake zijn. Dat de Reddingsboot van den Hoorn niet eerder kwam lag niet aan Willem, die vroeg genoeg om dezelve gezonden had, schoon hij daartoe volstrekt niet verpligt was, maar aan den ouden en onbruikbaren oppasser van dezelve, Teunis Kunst. Met de grootste verontwaardiging natuurlijk sprak hij van het schandschrift van Simon Ran in de Hydra. Hij beklaagde zich over het vele werk dat "die schoelje" hem daardoor veroorzaakte, door de uitvoerige rapporten die hij moest zenden aan de Gouverneur, die deze zaak nauwkeurig onderzocht. Hij verhaalde mij hoe het gerugt ging dat bij hem Bok een kistje met kostbaarheden van de laatste stranding verduisterd zou zijn, uitgestrooid door Sijbrand Teunisz Koning. Deze knaap had hij verleden zondag daarover gehoord in presentie van de strandwachters. Als wanneer hij, S. Koning, verklaard had dat hij het wel had verhaald, maar alleen om ook eens wat te verhalen. De Heer Baert had ook verhaald dat er bij hem W. Bok kisten met goederen bezorgd waren. Geheel onwaar. Alleen de brievenzak had hij van strand af zijner vrouw doen bezorgen, met verzoek om alle die brieven en papieren zorgvuldig te droogen. Hij kon geene woorden vinden om zijne verontwaardiging uit te drukken over het karakter dat de bevolking van Texel bij die stranding van de Agnes had geopenbaard en nu nog openbaarde. Dag en nacht waren er meer dan 300 man in de weer geweest om van 't strand weg te steelen wat zij maar krijgen konden. Van de week hadden zij nog Gerbrand Dros van de Waal betrapt met een kar, een lading gestolen tabak en verfhout weghalende (waarover hij vrijdag in het verhoor genomen is). Het was onmogelijk een strand van 3 à 4 uur lengte te surveilleren, dat over die gehele lengte met dieven in de duinen op de loer leggende, bezet was, te meer daar hier geen garnizoen was en er op een tijd slechts één enkele politiedienaar te gebruiken was. En dan moest men hooren dat de fatsoenlijkste burgers den strandroof verdedigden. Zoo leerde men de onbegrijpelijke slechtheid der menschen kennen. Hij beklaagde de predikanten die voor zoodanige menschen nutteloos hun tijd en krachten besteedden. Vroeger had J.C. van Lith, de vorige strandvonder, altijd grooten overvloed van brandhout van 't strand gehad. Hij, Bok, had terstond tegen zijne onderstrandvonders gezegd dat zij hem daarvan nooit iets behoeften te bezorgen. Eensdeels omdat hij niet wilde dat men zou kunnen zeggen dat hij zich iets toe eigende, anderendeels omdat hij dan de onderstrandvonders te beter op de vingers kon tikken als zij hun pligt te buiten gingen. 18 January 1850. Heden is onze Menno 8 dagen oud. Reeds is hij aanmerkelijk gegroeid. Met de moeder gaat het uitstekend. Zij heeft na hare kraam volstrekt geen ongemak gevoeld en is zoo gezond als het zijn kan. Zij loopt reeds van uur tot uur om zoo te spreken, uit en in 't bed, eet en drinkt en slaapt goed. Grietje Fehres zeide straks dat zij er meer uitzag als een bruid dan als een kraamvrouw. 18 January 1850. Dominee Vrendenberg dronk hier vanavond thee, druk gesprek over den Heer Bok en diens op het oogenblik hoogst onaangename positie, daar kapitein Ahrensfeld eene aanklagt tegen hem bij den Gouverneur heeft ingediend wegens verwaarloozing zijner belangen, en zijn lastgeving aan Bok en Zunderdorp als beheerder zijner zaken ten aanzien van de "Agnes" ingetrokken en aan Westenberg en de Konigh in handen gegeven heeft. 22 January 1850. Met de kraamvrouw en de kleine Menno gaat het voortdurend in alle opzigten naar wensch. Alida is het grootste deel van de dag weer op de been en kent geen ongemak. De kleine is zeer rustig. Met de andere kinderen gaat het ook zeer goed. Dirk gaat weer naar school, schoon zijn voet nog niet genezen is. Samuel is nog niet regt vlug, ook Katrina niet. Sientje kan ook nog niet loopen, maar beiden hoesten zeer weinig meer. Eergisternacht heb ik bij Katrina den geheelen nacht de kwispedoor niet noodig gehad. Dat sterk ophalen is dezer dagen geheel opgehouden. Gister was het welligt de koudste dag van deze winter. Mijne vrouw ontvangt nu van tijd tot tijd onderscheidene bezoeken. Zondag de 10de dag Neeltje Hans en Martje Wilkes, gister mevrouw Baert en Grietje Pieters Keyser, van voormiddag mevrouw Scheurleer en echtgenoot. 22 January 1850. Gister heeft de verkoop plaatsgehad van het Russische fregatschip Agnes, kapitein Ahrensfeld, van New York naar Bremen, achter de Koog gestrand. Deze zaak en de positie van den Heer Bok daarbij die door de kapitein bij den Heer Gouverneur is aangeklaagd wegens verwaarloozing zijner belangen, is het algemeene onderwerp der gesprekken. 22 January 1850. Verleden zaterdag kwam Gerbrand Gerbrandsz Dros van de Waal en zijn zoon Gerbrand bij mij, mij biddende om eens naar Bok te gaan en zijne voorspraak te wezen opdat de actie tegen hem wegens stranddieverij ingesteld niet vervolgd werd. Ik deed het, maar Bok deed mij uit hoofde van de omstandigheden de onmogelijkheid opmerken om deze zaak in te houden. Dros wordt algemeen zeer beklaagd. 26 January 1850. Het gaat voortdurend zeer goed met Alida en met de kinderen. Alida komt sedert een paar dagen weer over huis, schoon zij tusschenbeide nog wel hare zwakheid gevoelt. De kleine Menno groeit goed. Het hoesten van de andere kinderen is niet veel meer. Sientje neemt in vlugheid toe, zij begint nu weer te kruipen over de vloer evenals toen zij nog nooit geloopen had. 26 January 1850. Veel wordt er nog steeds over W. Bok sr. gesproken en meest in kwaden zin. 't Is weer opgewekt door de verkooping van't brikschip Agnes verleden dingsdagavond als wanneer Willem Bok jr. in de zaal der verkooping in de Lindenboom van 't eene eind van de kamer tot het andere heen en weder over de digte menigte der hoofden henen, voortgestuwd en gestoten en alzoo woest mishandeld is. Ware de oude Bok er geweest, men had zoo men zeide, voor wel erger gevolgen mogen vreezen. Het schijnt dat de geest der bevolking zeer verbitterd is tegen Bok. Op de Kerkeraadsvergadering verdedigde ik hem zoo veel ik kon en deed in allen gevalle het verfoeijelijke van den laster waaraan hij ten doel stond, opmerken. Het schip de Agnes is duur verkocht voor 2500 gulden aan een Amsterdamsche jood van Gelder, totaal f9000 (102 paar gomschoenen à f2 per paar, tabak f150 per vat van 1500 pond). 26 January 1850. Verleden maandag had er ligt aan de Waal een hevige brand kunnen ontstaan door een oude vrouw, die met 2 heete stoven te bed was gegaan. Haar beddegoed is gedeeltelijk verbrand, zij zelve ook zeer daarbij beschadigd en een paar dagen daarna overleden. Wonder dat er niet meer brand ontstaat. 26 January 1850. Bij Jan Maartensz. Daalder die een knaapje van 5 jaar in de put verlooren heeft. 26 January 1850. Veel wordt er thans, vooral na 't ontvangen van de brief van 't Hoogezand over gesproken, dat onze Grietje toch weer te huis moet komen. Wij hopen dat dat met 't voorjaar gebeuren zal. 5 February 1850. Grietjes verjaardag. Verleden week was de hoest onzer kinderen zeer onbeduidend. Thans hoesten zij allen weer sterk, Katrina en Sientje wel weder het sterkst, maar ook Samuel en Dirk. Met Alida gaat het best, schoon zij hare krachten nog niet geheel weder terug heeft. 5 February 1850. Verleden zondagavond was den Heer Bok hier. Hij kwam mij mededeelen dat hij in de verloopen week 2 brieven van den Gouverneur gekregen had, waarbij hij ten volle geregtvaardigd werd wegens zijn gedrag bij de 2 laatste strandingen. In zijne verantwoording had Bok niet kunnen verzwijgen dat er verbazend veel stranddieverij had plaatsgehad. Nu had hij een brief van den Officier der Regtbank te Alkmaar ontvangen die, daartoe aanleiding hebbende door een brief van de Gouverneur, de bedrijvers dier stranddieverij wilde opsporen en vervolgen. Hij, Bok, had nu wel moeten opgeven wat hij van Dros wist. Het was dan nu wel te vreezen dat deze spoedig zou worden geapprehendeerd. Hij kwam deze zaak vertellen opdat ik in staat zou zijn, overal waar het te pas kwam, te verklaren dat Bok de schuld hiervan niet op zijne rekening had, maar dat zij geweten moest worden aan de aanklagt van de kapitein der Agnes. 5 February 1850. Vandaag is onze Samuel bij Jan Zuidewind te gast geweest, wier vrouw hier gisteravond was om hem uit te noodigen. Met Simon de post van 32 gulden afgegezonden voor den kleedermaker te Nieuwe Diep voor mijn rok en vest van verleden najaar. 10 February 1850. Alida doet haar eerste kerkgang, zij meent nog nooit in zoo goeden welstand haar Kerkgang na de kraam gedaan te hebben. 11 February 1850. Eergisteravond bragt Jakob Sijbrandsz Keyser ons een lange visite van 7 tot half 12. Het alleruitvoerigst was hij over zijne wolnegotie, onlangs met Pieter Martinusz Langeveld gesloten, van 1100 vagten of 300 nederlandsche ponden à 1,21 cents het pond. Hij meende dat Bok ontevreden op hem was omdat hij hem op Nieuwjaarsdag (uit louter zucht om opregt te zijn) onder het oog had gebragt dat hij Bok, als hij zijn post als Strandvonder niet goed kon vervullen, gelijk zulks blijkbaar was, dien dan liever moest nederleggen. Veel sprak hij ook over Jan Koning en diens valsche streken of schandelijk winstbejag, hoe hij hem zelf had verteld dat hij in een lading boonen veel water had ingehoosd om die zoo veel te meer doen uitmeten. Alida had den laatsten tijd zeer veel last van roos in 't hoofd, kiespijn. Vandaag was het bij onzinnigheid af. Nu is het gelukkig weer geheel beter. Menno groeit uitmuntend, doch hij heeft eerst onlangs toen hij 7 weken oud was, voor 't eerst gelagchen en blijft met zijn lagchjes nog spaarzaam. Eergister even bij J.L. Kikkert geweest en hem 15 gulden betaald voor 10 mud steenkool à 1,50 gulden, waarvan ik 5 mud verstookt heb in de kagchels vanaf 11 January tot Maart en de andere 5 mud eerst gister ontvangen heb. 17 February 1850. Dirk schrijft alle avonden sedert 14 dagen een schoolcourant. Elke zaterdagavond wordt een bekrulde en gekleurde uitgegeven. Elke advertentie kost een grift. 4 Mei 1850. Het weder blijft nog zeer koud, zoodat wij nog alle dagen wel eens vuur in de kagchel moeten hebben en nog gaarne er eens een schep steenkoolen in smijten. Van de week de boeken uitgeklopt met behulp van Lammert Jansz List. In den tuin groeit het nog maar weinig, radijs is nog niet gereed. 21 Juny 1850. Reeds verleden woensdag voor 8 dagen hadden wij de familie hier verwacht. Doch ontvingen dien avond berigt dat zij eerst vrijdagmorgen van Harlingen zou gaan. Die vrijdag evenwel en zaterdag was er een harde W en NW wind die belette de haven van Harlingen te verlaten. Eindelijk zondagnamiddag half 5 hadden wij het genoegen ze te zien aankomen. Moeder Meihuizen en de zusters Eke en Obbina met onze Grietje. Allen waren gezond en regt blijde. Gisteren des namiddags (met Arie Cornelisz Boon met de wagen) naar den Hoorn, Grietje en Samuel mede, aldaar theegedronken en boterham. Tusschenbeide eene wandeling naar de Duinen met alle man, zeer schoone dag, veel genoegen gehad. 21 Juny 1850. Jakob Keyser hier, komt 't gebruik van zijn rijtuig aanbieden als de familie komt logeeren. Gesprek over het onzes inziens dwaze plan van Paulus den Bleijker om al zijn goed hier te verkoopen en naar Noord Amerika te trekken. Gesprekken na 't bezoek van Jakob Keyser, over de groote verandering, waardoor nu verscheidene menschen ons allerlei vriendschap zoeken te bewijzen, die ons vroeger 't meest vijandig waren. 22 Juny 1850. Eergister heeft men op het Westerstrand een schip afgebragt met zeer veel moeite, dat daar verleden najaar was gestrand. De Heer van Gelder haalt thans een menigte goed uit het Bremer-Amerikaansch schip of wrak van de Agnes. Van de week zou hij wel voor 3000 gulden eruit gehaald hebben. Vele scheepsladingen zijn al naar Amsterdam verzonden. 27 Juny 1850. Donderdag. Zondagmiddag toen ik pas uit de kerk was kwam Burgemeester hier. Hij had een briefje van de Postmeester van Vlieland berigtende dat het schip van Cornelis Visser, met als het volk, in de Oostzee was verongelukt, en daarbij 2 zoons en de schoonbroeder (de kapitein zelf) van Simon Jansz Dekker alhier. Daar Dominee Vrendenberg naar den Hoorn was om voor Rietberg te preeken verzocht Burgemeester mij om dit allerdroevigste berigt aan Simon Dekker en vrouw bekend te maken. Ik deed het, het was een zware taak. Ik deed het met alle omzichtigheid, ik sprak zoolang dat zij het ongeval zelve raadden. Weldra was het gansche huis van jammerklagten vervuld. Het waren regt oppassende jongens van 22 en 25 jaar. De oudste Dirk was nu opperstuurman, de ander Simon was stuurman. Vervolgens moest ik nog aan Arie Jakobsz Rab en vrouw Dieuwertje Dirks Visser, als zuster van de verongelukte kapitein en tante der 2 stuurlieden dezelfde treurmaar brengen. Des avonds kwam Arie Rab bij mij om mij een brief te laten lezen die hij later ontvangen had en die de bijzonderheden van het ongeval behelsde. Het schip was Pinkstermaandag voor de Fuik, een riviermond in de Oostzee, op het ijs gestooten en onmiddelijk gezonken. Een ander schip zette de boot uit, doch vond niets. 27 Juny 1850. Dinsdagnamiddag Dirk met de Burgemeester en Cornelis Pietersz Keyser gratis in de Comedie van Donhoff en Fenneman van 7 tot 12 uur. Hij zag er "Moederzegen" en "De Polka op het land". Woensdagnamiddag ik met Dirk en Grietje, Samuel en Katrina over de Kermis. Des avonds neef en nicht Huizinga van den Hoorn hier. Des avonds laat nog even over de kermis. Donderdag. Nicht was vanmorgen niet regt wel (zij logeerden hier vannacht). Na het eten wandelden zij dus terug naar den Hoorn. De kinderen nog eens over de Kermis. Grietje is weer regt blij dat zij te huis is. Ik houd des morgens met de 4 oudste kinderen school in 't zijkamertje, nu Dirk met de vacantie ook te huis is. 't Is aandoenlijk om te zien hoe gaarne Grietje, en Samuel vooral, als zij eens iets op de Kermis gekocht of anders gekregen hebben, zulks over de anderen verdeelen, en zelf bijkans het kleinste portie behouden. Zij harmonieren allen vrij goed. Soms stuurt de brooddronkenheid van Samuel of de verdrietelijkheid van Katrina het spel nog wel eens in de war. Het schrift van Samuel is merkelijk beter dan dat van Grietje, doch Grietje leest al zoo goed. Des avonds de meid naar de Kermis. 11 July 1850. Verleden zaterdag voor 8 dagen, de 29e Juny is hier de bliksem in den toren geslagen.'t Was een vreeselijke slag. Elk hier aan den Burg meende dat het zijn eigen huis was. 12 July 1850. Deze avond zou de toewijzing plaats hebben van de boereplaats met alles wat er bij behoort van Paulus de Bleijker die volstrekt naar Amerika wil. De verkoop is opgehouden op ruim 41.000 gulden, die hij zelf bood of liet bieden. 24 July 1850. Met Dirk en Samuel naar Westzaan. Michiel de Waard heeft ons te 6 ure aan 't Nieuwe Diep gebragt. 24 July 1850. Marijtje Buijs is nu als meid bij ons, geholpen door hare zuster Jannetje. 11 November 1850. Vanmorgen Jakob Buijs van Cocksdorp hier. Zijne dochter Marijtje, die hier thans als meid woont, heeft eenige weken hier ziek geweest doch is nu weer beter, zoodat zij met adsistentie van haar zuster Jannetje haar werk weer kan doen. Haar voornaamste ongesteldheid was deze opmerkelijken dat zij eerst na verloop van 17 dagen ontlasting kreeg, niettegenstaande verscheidene middelen, waaronder 3 lavementen, waren aangewend. Mijne vrouw heeft er een moeijelijken tijd mede doorgebragt. Vooral toen haar zuster Jannetje nog weer weg moest om eene algeheele reiniging te ondergaan. Gelukkig dat Alida zelve zoo gezond was. Hare zucht om een ongelukkig verdrukt kind, Jannetje, weer te doen opleven, heeft haar doen besluiten haar hier te houden. Hij [Buijs] vertelde dat er dezer dagen een groot schip op de Noorderhaaks was verongelukt met huiden, tabak en suiker. Eén man is er levend afgekomen. Er zijn lijken aan de wal gespoeld. In een winkel van Louwers uit Utrecht, uitgepakt in een huis in de Binnenburg, een glas voor mijn camera obscura gekocht. Hij wilde mij gaarne verkoopen eene aardglobe voor 5,75 of een prisma voor dezelfde prijs of een zeer fraaij mikroskoop voor 18 gulden of een klein zonmikroskoop voor 13 gulden. Gisteravond Alida en ik bij Dominee Vrendenberg geweest. Ik zeide dat ik met Nieuwjaar met Dirk wilde beginnen met het Latijn, dat ik Anton er wel bij wilde hebben, doch zij wilden liever Jan, daarop zal het dan aangaan. Ik vond het niet goed van Vrendenberg dat hij van zijne jongens, zoodra zij 10 jaar zijn, schoolgeld trekt van 't Rijk (25 gulden) schoon zij ook geen latijn leeren. Hij meende dat mot zoo. 13 November 1850. Ali zegt dat er in het geheel wel 5 schepen hier gestrand zijn. Dat op de Noorderhaaks moet een groot schip zijn met wel 30 man, alles is vergaan. 13 November 1850. Dirk vermaakt zich in zijn vrije uren bijzonder met Anton en Jan Vrendenberg in onzen tuin met een groot gat, hetwelk zij daar gegraven hebben, en 't welk zij ZEE noemen, terwijl zij aan eilandjes, banken, havens, baaijen, enz allerlei namen geven. Hij leest thans voor de tweede maal Stuarts Romeinsche historie. 2 Mei 1851. Vannacht te half 3 ure werden wij opgeschrikt door eenen zwaren donderslag, zoodat wij terstond te bedde uitsprongen. Het onweder dat reeds te 12 ure begonnen was duurde tot 4 uur, althans toen hebben wij er niet meer van vernomen. De ontroering door 't weder veroorzaakt was waarschijnlijk oorzaak, dat mijn vrouw zich opeens en nu weer voor 't eerst in een toestand gevoelde die ons stof gaf tot menigte van stille, maar ernstige overdenkingen. 2 Mei 1851. Gisteravond was ik een uurtje bij den Heer Bok om afscheid te nemen van Johannes die, student te Amsterdam sedert een jaar, de paaschvacantie hier hebbende doorgebragt, nu vandaag zou terugkeeren. 2 Mei 1851. Eergister bij het sterven van Jan Arisz. Eelman. 't Is treurig als iemand in zijn uiterste zoo weinig zelfbewustzijn heeft, hij meende naar huis te moeten en in "deze ellendige hut" niet langer te kunnen blijven. Het paard stond voor de deur te wachten. Te midden van zijne worstelingen uit bed te komen bezweken zijne krachten en weldra reisde hij af naar de eeuwigheid. 19 Mei 1851. Begrafenis van een zoon van de weduwe A. Koorn, de tweede in 18 dagen. 22 Mei 1851. Neeltje Eelman schijnt te sterven maar haalt toch weer op [26 Mei is de begrafenis]. 24 Mei 1851. Dirk Huizinga kreeg bijna de hark in zijn oog, met een punt in de wang. Later is het zeer dik geworden, pijnlijk, hij ging vroeg naar bed. 28 Mei 1851 [Alida gaat met Grietje naar Westzaan] Sedert 5 jaren had mijne vrouw mijne moeder te Westzaan niet bezocht. Van jaar tot jaar werd het plan gemaakt, maar gedurig weer verijdeld. Gister evenwel is het ten uitvoer gelegd. Wij (ik met alle kinderen behalve Menno, die bij Marijtje te huis bleef) hebben haar en Grietje gistermorgen met den wagen van Jakob Cornelisz Bakker naar de haven gebragt vanwaar zij te 9 ure met Teunis Cornelisz Mets naar 't Nieuwe Diep voer. Daar zou zij gister bij Dominee Dekker blijven en vamorgen naar Westzaan gaan met de ijzeren boot enz. Wij verheugen ons dat het weer tot dusver zoo gunstig is. De kinderen zijn allen gezond en vlug. 1 Juny 1851. Ik des namiddags met de kinderen in de tuin. Tegen de avond bij Jakob Klaasz Smit, die hun eenigst kindje verloren hebben, plotseling aan een stuip, aldaar de jodin Roosje en de kleermaker Rehberg. Meester Brouwer kwam voorstellende om eene Nutsvergadering te houden in Juny voor de punten van beschrijving. 8 July tot 7 Augustus. [De geheele familie, 9 man sterk, de meid Marijtje Buijs ook mee, naar 't Hoogezand]. 11 July 1851. Verleden zondag bezocht ik des avonds den Heer Bok om afscheid te nemen. Aldaar vond ik Johannes Bok, daags tevoren aangekomen, en den heer Corbarius met den ouden Heer Bok en vrouw en zoon (Willem is naar Londen). Vrij wat gesprek naar aanleiding van het geschrift van Dominee Gorter over de beginselen der Doopsgezinden,'t welke Bok zeer prees. Meer dan ooit was hij overtuigd van de Bejaardendoop. Johannes en mevrouw zochten tegen hem de waarde van de kinderdoop te doen gelden. Wij zouden later op dit punt terugkomen. 25 Augustus 1851. In een brief aan moeder en zuster: Menno ziet er kostelijk uit en is zoo gezond als een visch. Sientje wordt een dikke meid en leest met Katrina de letters. De laatste is wat agterlijker in het leeren als wij gewoon zijn, maar begint nu aardig te breijen. Samuel is even zoo leergierig (als het op praten aankomt) als hij speelziek is. Grietje is een voorbeeld van vlijt en netheid. Onze Dirk blijft even leerlievend. Wij hebben waarlijk al een groot geluk met onze kinderen. Mijn vrouw houdt zich nog al goed, ofschoon zij soms door haar positie vrij wat vermoeid is en nu en dan lastige benauwdheden heeft. Ik zelf ben gezond. Gister had ik te Oude Schild nog eene treurige taak te vervullen. Ik moest eene moeder aankondigen dat haar zoon ter zee varende 22 July te Suriname aan de geele koorts overleden was. Bij het binnenkomen verhaalde zij dat zij een brief had van haar zoon van 8 July, die toen nog volkomen gezond was. 9 September 1851. Brief aan Westzaan: Vandaag is het verkiezingsdag. 't Zal mij regt benieuwen hoe het gaan zal. Kikkert en Langeveld streven naar de alleenheersing, zegt men, en willen zich dan doen omringen van een aantal menschen die zij geheel naar hunne hand kunnen zetten en deze bijkans enkel van de Hervormde kerk, die op Texel slechts zeer enkele grondbezitters telt. Daar nu meer dan de helft van het eiland (landeigendom) aan de Doopsgezinden toebehoort, kunt gij wel denken dat de Heer S. Keyser zulks niet lijdelijk kon aanzien. Die heeft dan ook tegenvergaderingen gehouden en allerijverigst zich bemoeid om eenige voorname Doopsgezinden, zijn schoonvader bovenal, in den Raad te krijgen De uitslag der pogingen zal morgen blijken. 16 September 1851. Brief aan Westzaan: Bij de verkiezing voor de Gemeenteraad hebben hier alleen C. Dijt (een knap Roomsche boer) en P. Langeveld de volstrekte meerderheid verkregen. Het krenkte, geloof ik, de Burgemeester nogal dat hij slechts 110 van de 272 stemmen had bekomen. Nu moeten dan uit een dubbeltal nog 8 benoemd worden en vervolgens moet er nog een vrije stemming zijn voor één lid, doordien de Heer Kikkert 137 stemmen had, doch zulks waarschijnlijk door 2 briefjes die er teveel in de bus gevonden werden. 28 September 1851. Brief aan Westzaan: Menno begint al 't versje op te zeggen "Vader en Moeder weten't best, wat ik doen en laten moet" . Mijne vrouw is Gode zij dank! doorgaans ook nog al wel, ja over het geheel zeer gezond, ofschoon zij de moeijelijkheden van haren toestand meer en meer gevoelt. Wij hebben ons dankbaar daarin te verheugen, dat deze moeijelijkheden thans zooveel minder zijn dan de vorige keer, toen wij daarenboven de kinkhoest onder de kinderen hadden. Broeder Juriaan zijn trouwplannen gaan niet door. Huizinga schrijft : "Juist deze [teleurstellingen] maakten mij geschikt haar te vinden, die voor mij geboren scheen en aan wie ik, naast God, het geluk mijns levens danke" . De verkiezingen zijn nu hier afgeloopen. Daarover is hier wat te doen geweest. S. Keyser en J.L. Kikkert hebben zich zeer sterk tegen elkander geweerd. Men wilde het doen voorkomen alsof het een strijd was tusschen Mennisten en Gereformeerden. Als dit zoo was, dan hebben de Gereformeerden het veld behouden, want de Burgemeester en P.R. Koning zijn de eenige Doopsgezinden in den Raad en behalve nog één Roomsche zijn allen hervormd. Het zal echter woensdag blijken of de stemmen voor P. Langeveld allen geldig zullen worden geacht en dan nog later of de verkiezing van den Heer Kikkert zal doorgaan. Tegen beide is door S. Keyser bezwaar ingebragt. Deze heeft zelfs een boeksken uitgegeven getiteld "Zamenspraak tusschen Piet en Jan over de verkeizing alhier". Van de partij van Kikkert is er een blaadje tegen uitgekomen en later nog weer een blaadje van S. Keyser. 29 September 1851. Bouwe Bakker van 't Nieuwland zegt dat hij meer aan vreemden heeft dan aan zijn geheele familie. Jan Huisman is hem meer waard dan zij allen. Johannes Bok en de Vries kwamen van 't Eijerland waar een schip deze morgen op 't strand geraakt was zonder menschen, met ballast, een Noordsche brik. 6 October 1851. Brief aan Westzaan:God geve moeder nog veelvuldige stof tot verheuging! En al biedt dit leven haar slechts schrale vreugde aan, ach mogt zij dan toch zich gelukkig en blijde gevoelen in de verwachting eens beter levens, waar de aardsche lasten niet meer drukken, maar waar de liefdevolle Hemelvader de reinste genietingen schenkt! 25 October 1851. Jan den Bleijker, woonagtig onder de Zanddijk wil een zolder leggen in zijn keet. Hij had een mud tarwe 't welk hij verkoopen wilde en met het geld waarvan hij terstond zou betalen [aan de houthandelaar Juriaan Huizinga van Westzaan]. 't Is wel een ongelukkig maar eerlijk man, heeft 6 à 8 guldens te missen voor een geringe zolder voor een keet van 18 voet lengte. Alles is vergaan. 25 October 1851. Brief aan Westzaan: Wij zijn op dit oogenblik zeer welvarende. Mijne vrouw heeft echter in den laatsten tijd, reeds sedert een week of 3 of meerder, vooral de laatste dagen der vorige week, zeer geleden aan kramppijnen, evenals of het oogenblik van hare bevalling daar was. De Doctor gaf daartegen een middel en verordende pappen op haar lijf, waardoor dan ook de kwaal gelukkig geheel geweken schijnt. Dat zij tusschenbeide vermoeijd en krachteloos is, brengt haar toestand mede. Onze kinderen zijn voor het tegenwoordige nog regt vlug, wat verwondelijk mag schijnen, daar voor en achter ons en aan beide zijden van ons huis de mazelen onder de kinderen zijn. Deze kinderongesteldheid gaat hier sterk rond, evenwel is het een zeer goedaardige soort. De kinderen zijn er haast niet ziek van. Onze Juriaan Menno is een allerliefst snappertje. Hij is 7/4 jaar. Hoort hij bijvoorbeeld Grietje of Katrina vragen: "Moeder wat zal ik nu eens doen?", dan is zijn vaardig antwoord: "Breijen of haken"; vraagt men "hoe zegt neefje Klaas", dan zegt hij "'t is kold weer, hè?"; vraagt Dirk of Samuel naar het boekje dat zij op hunne verjaardag gekregen hebben, getiteld Polycarpus, dan roept hij ook verstaanbaar om zijn polycarpus, zijn prenteboekje, dat hij zelf dien naam gegeven heeft. Hij is aller lieveling. Echter kan hij nu reeds heftig kribben en kan niet best begrijpen dat hij niet altijd het hoogste regt heeft. De verkiezingen zijn hier eindelijk afgeloopen en niettegenstaande de tot den einde toe volgehouden tegenwerking van S. Keyser is ook den Heer J.L. Kikkert als lid van den Raad benoemd. Het is te vreezen dat de Burgemeester met zijn nieuwen Raad vrij wat te doen zal hebben. Jan de Bleijker heeft mij verzocht of gij het hout spoedig wildet sturen. Hij wilde het wel gaarne met den beurtman hebben, daar er wekelijks gelegenheid is van 't Oude Schild met een schip naar Cocksdorp. Hij moest noodig zijne keet wat vertimmeren. Mijne vrouw heeft nog wel eens last van kramp, maar het betert nogal spoedig met een warme pap. Eergister was zij zoo vlug als zij in geen 5 week geweest was, zoodat zij alle de kinderen met groot genoegen verschoonde. Gister was zij minder vlug, zoodat zij nog weer eenigen tijd te bed moest. De kinderen zijn tot dusver van de mazelen vrij. 28 October 1851. Brief uit Westzaan. Schilderwerk aan de pastorie : Toen het op een schuren ging dacht ik, als dat afgeloopen is, volgt toch het verwen en dat gaat spoedig voort, maar nu zal ik U eens zeggen hoe spoedig. Nadat de vestibule ter hoogte van de deuren en het end gang tot aan de glazen deur, hiervan alleen de lambrisering, behoorlijk geschuurd en geplamuurd en een genoegzaam aantal keren gegrond was, ging Grotes er de dekverf opleggen en heeft deze over deze weinige vierkante ellen eene maand gearbeid, alleen aan de Boog heeft hij meer dan een week gewerkt om die te marmeren. Het overige is eikenhout geschilderd. Zijn knecht heeft in den zelfden tijd de keuken, de gang tusschen de keuken en het Noorderkamertje, secreet, meidenkamertje, een gedeelte van de wal en nog het een en ander genoteboomt. Verder het hele huis in wanorde vanwege de werkzaamheden. 29 October1851. [Alida stierf 's avonds om 11 uur in het kraambed, 34 jaar oud, 13 jaar getrouwd met Huizinga.] 30 October 1851. [Brief aan Westzaan door Dominee Vrendenberg, meldende de geboorte van een dood kind en 't overlijden van de moeder, anderhalf uur na de bevalling. Broeder Juriaan reisde meteen naar Texel]. De Heer Bok schreef de communicatiebrieven in dezer voege voor mij: Burg op Texel, 3 November 1851 Tot mijn diepe droefheid ben ik in de treurige verpligting Uedele mede te deelen, dat het de Almagtigen behaagd heeft, mijn teeder geliefde huisvrouw Alida Meihuizen, in de leeftijd van 34 jaren, den 29 October j.l. 's avonds 11 ure tot zich in te roepen en deze aarde met, zoo in gelovig vertrouwen, eene betere wereld te doen verwisselen. Zij overleed een Uur na den afloop eener hoogst moeijlijke verlossing van een dood geboren kind, mij na eene zeer gelukkige Echt van 13 Jaren, als vader van 6 nog jonge kinderen, in een toestand van diepe droefheid achterlatende, die zich beter laat beseffen dan beschrijven. Overtuigd van Uwe hartelijke deelneming beveel ik mij ernstig in Uwe gebeden en smeek de Algoeden dat hij U nog langen tijd voor zoodanige bittere beproevingen bewaren moge, terwijl ik mij noem JAKOB HUIZINGA DZN 3 November 1851. Brief broeder Juriaan naar Westzaan: Nimmer was ik hier of ik ontmoette mijne lieve zuster, altijd ijverig bezig tot het welzijn harer huisgenoten, maar Nu! Gisteren voormiddag was mijn broeder bij haar stoffelijk overschot en las de brieven die zij hem geschreven heeft. Het was hem nu nog een zoeten troost, zich bij haar omkleedsel nog met haar bezig te kunnen houden. Hij herinnerde zich daarbij alle de dagen van vervlogen geluk. Zij had zich steeds haar naderend einde voorgesteld. Broeder heeft op een lade dan ook een geschreven stuk papier gevonden met aanwijzing tot inlichting, als zij er niet meer was. Telkenmale wordt hij er door de kleinen aan die lieve moeder herinnerd, zoo zegt Menno, als een bord op tafel gezet wordt op de plaats waar vroeger zijn moeder zat: "Moes bord". Ligt hij in zijn wiegje dan wil hij weder evenals vroegerdoor moeder, in slaap gezongen worden. Die gezangen te zoeken en te lezen die Alida dagelijks zong, is voor mijnen broeder een zoet genot en juist diezelfde gezangen zeggen hem in zijn tegenwoordigen toestand zooveel tot troost. Geene der kinderen kan nog beseffen wat zij verloren hebben. 5 November 1851 werd zij begraven. [67 vellen geschept papier, waarop aantekeningen over het sterven van Alida, los van het Dagboek. Hr. Meijer heeft een deel daarvan overgenomen, waarvan ik een weer een uittreksel heb gemaakt, maar wel in Huizinga's eigen woorden:] 31 October 1851. Ik zal beproeven het een en ander neder te schrijven over de treurige gebeurtenis dezer laatste dagen, het sterven mijner onvergetelijke lieve vrouw op eergisteravond 29 October te 11 ure. Haar sterfbed, gelijk haar geheel verloopen leven, getuigde daarvan toen zij in een oogenblik der verademing van haar duldelooze smarten niet het meest haar eigen lot beklaagde, maar dat van haar Doctor, die eene zoo zware taak bij haar bed te vervullen [had] en die van ons die haar zoo bitter moesten zien lijden. [Over de bezoeken aan Westzaan en Hoogezand] Zij zelve schijnt steeds een voorgevoel te hebben gehad (misschien dat de leden der familie zich dit ook nog wel uit haar afscheid zelve of voorafgegane gesprekken zullen herinnere) dat zij haar hier beneden niet weder zou ontmoeten. Voor mij althans gaf zij meermalen haar gevoel te kennen en hare verzekerdheid hieromtrent nam toe met den dag. Zij kon op het laatst bijkans niet anders spreken van toekomstige gebeurtenissen dan in de vooronderstelling dat zij ze, na hare op handen zijnde bevalling, niet meer aanschouwen zou. In de laatste maanden harer zwangerschap meende zij dan ook altijd een gevoel bij zichzelve op te merken zooals zij het nog nimmer had ontwaard, een gevoel hetwelk haar deed vreezen voor eenen treurigen afloop. Even welgemoed als ooit tevoren zong zij haar lied of nam deel in gulle scherts en vroolijkheid. Nog op den laatsten avond van haar leven, zelfs toen zij haar einde zoo nabij stelde, was en bleef zij steeds blijmoedig als die van den dood niet wacht dan de verhooging van haar genot van ware vreugde. Hoe menigmaal sprak zij haar hart uit in het zingen van de schoonste verzen (bijzonder bij de wieg van onzen jongsten lieveling, als die in de kamer onder het vertrek waar ik aan mijn studeertafel stond, door haar werd te slapen gelegd). Dan zong zij bijvoorbeeld: "O Dood, zou ik nog voor u beven, enz" "De proeftijd duurt slechts weinige dagen, enz" "Nooit kan 't Geloof te veel verwachten, enz" Zij verdubbelde zoo veel mogelijk hare werkzaamheid. Des morgens was zij altijd de eerste, des avonds de laatste. Als de kinderen allen ter ruste waren, dan kwam, zeide zij, haar beste tijd aan en onvermoeid was zij dan werkzaam tot diep in de nacht, menigmaal tot de vroege morgen om hare wasch te beredden of kleedingstukken te herstellen of andere huiselijke werkzaamheden te verrigten. Altijd vreesde zij dat er nog hier en daar eenig gedeelte van haar taak onafgedaan zou blijven en werkte daartegen zoo veel zij kon. Alles ontving en had zijn vaste plaats, alles werd nedergelegd in de uiterste orde en netheid. Aan sommige zaken heeft zij zelfs briefjes gehecht met de aanwijzing der bestemming waartoe die zaken naar haar oordeel gebruikt moesten worden als zij weg van hier zou weezen. Zoo bereidde zij zich een volkomen rustig sterven, om ook als haar Heer te kunnen zeggen: "Het is volbragt". [Alida had] zwakheid in het hoofd, die haar menigmaal de drukte der kinderen onuitstaanbaar deed wezen, alsof er een hamer in haar hoofd klopte. Bovendien moest zij veel pijn uitstaan aan hare beenen, die sedert hare bevalling van onze Sientje zulke opgezwollen aderen hadden dat zij ter dikte van een pijpsteel boven de oppervlakte van de huid uitkwamen en haar een geweldig jeuken veroorzaakten, terwijl zij in aanhoudende vreeze was, dat zij zouden doorbreken en eene zware ongeneeslijke bloeding zouden uitwerken. De laatste 6 weken van haar leven waren voor haar zeer moeijelijk. Op 16 September kreeg zij zoo hevige pijnen dat zij het uur harer verlossing meende gekomen te zijn, weshalve zij terstond de noodige hulpe zocht. De pijnen bedaarden, maar herhaalden zich ook telkens weder [en werden] met warme havermoutpappen op de buik [gestild]. Tusschenbeide had zij ook nog enkele regt vlugge dagen gehad, zooals 18 October. De niet gemakkelijke zaterdagstaak der moeder vervulde zij aan hare kinderen met groote lust en zonder de anders daaraan gewoonlijk voor haar verbondene sterke vermoeijenis. 1 November 1851. Zaterdag. Laatstleden zaterdag was het mijne lieve vrouw die alle onze kinderen verschoonde, straks moest ik het helaas door eene andere hand zien verrigten! Ach het was toch de zachte moederhand niet! Die ligt daarachter, op de doodsche legerstee onbeweeglijk stijf, op het koude lijk. Laatsleden zondag kwam de Heer Zeper uit Groningen ons hier de groeten brengen van de familie Blaupot en konden wij de avond doorbrengen sprekende over het geliefde land onzer voormalige inwoning, over onze verwanten en vrienden aldaar! Woendag stond zij des morgens op in goeden welstand. Te 11 ure deed zij mij verzoeken te huis te komen. Zij deelde mij mede dat zij nu de onbedrieglijke kenteekenen had dat hare verlossing op handen was. De Doctor was op reis naar Oosterend. Het was half 2 uur toen hij bij ons kwam, hij stelde de tijd [der verlossing] nog niet zeer nabij. Te 3 ure werd zij meer benaauwd, zoodat wij jufvrouw Keyser en de vrouw van Fehres verzochten te komen, die haar bij hare bevalling zouden bijstaan, gelijk ook eenigen tijd daarna de baker Trijntje Griek. Wat de kinderen betreft, Dirk was met Vrendenberg en diens kinderen op een wandeling naar 't Oude Schild. De 4 volgende kinderen lieten wij met een kindermeisje wandelen. Tegen donker gaf mijne vrouw haar bezorgdheid over de kinderen te kennen, doch liet zich geruststellen door de verzekering, dat Jantje Bruin ze wel met zich mede naar huis zou hebben genomen. Schoon hare benaauwdheden vermeerderden had ik op dat tijdstip nog volstrekt geen reden tot zorg. Ook de Doctor gaf niet anders dan geruststellende adviezen. Te 6 ure ongeveer deden zich echter verschijnselen voor die den Doctor meer verontrustten. Het was hetzelfde verschijnsel [stuitligging] dat zich bij de geboorte van Sientje had voorgedaan en vermits die geboorte zeer voorspoedig was, liet zij hierover weinig bekommering blijken. 3 November 1851. Omstreeks 7 uur scheen de innerlijke werking bij haar op te houden. Meermalen gaf zij mij te kennen het vreemde gevoel hetwelk het bovenvermeld verschijnsel bij haar veroorzaakte, alsmede hare vrees dat het kind daarbij schade zou lijden. Nu de Doctor zag dat de groote zaak niets vorderde en oordeelde dat de verkeerde positie der vrucht daarvan de oorzaak was, achtte hij eene versie te moeten beproeven. Hij deed wat hij vermogt, maar vruchteloos. De smarten die dit veroorzaakte waren zoo duldeloos, dat zij, die tot dusverre bij elke hevige vlaag van pijnen zich ten sterkste had ingespannen om de kinderen die zich in de voorkamer bevonden niets te verraden van wat hier achter voorviel, nu alles vergetende, lucht moest geven aan de uiting harer vreeslijke smarten. Ach het ging ons door merg en been, en nu moesten wij ook nog van den Doctor hooren dat hij tevergeefs had gearbeid, daar de verbazende contractie der inwendige deelen hem alle kracht verlamde. Zoo geweldig had de geledene smart haar aangetast dat zij meende dat het einde haars levens was gekomen. Zij had koude aan beenen, handen en voorhoofd, waartegen geen dekking scheen te baten. Ik ontwaarde die koude met ontzetting, dat kon wel waarlijk sterven zijn, zoo dacht ik, terwijl ik hare hand in de mijne klemde en zochte te verwarmen, en deze gedachte bragt mij in radelooze angst. Heete kruiken werden haar aangelegd, die weinig schenen te baten. De Doctor zocht haar gerust te stellen met te zeggen dat die koude het gevolg was van hare zenuwachtigheid. Zij bleef zeer bedaard. Zij bedankte jufvrouw Keyser en Grietje Fehres en ook den Doctor en wendde zich toen tot mij "En nu, mijn lieve man, ik dank u voor alles". [Roerende afscheidswoorden en kussen] Ik begon nu te gelooven dat deeze ure de laatste van haar leven zou kunnen zijn. [De Doctor probeert nog een keer het kind te keeren, tevergeefs] Klaagde zij over haar duldelooze smarten? "Ach", zeide zij, "wat heb ik met u te doen, met u allen die zulk een lijden aan mij moet aanschouwen en wat beklaag ik den Doctor die zulk een moeijelijke taak aan mij hebt te volbrengen". Den Doctor intusschen zijn arbeid vruchteloos ziende, zeide dat hij geen ander raad wist dan den Heer Stolp te roepen, opdat deze als nog frisch man zijnde mogt trachten de keering te volbrengen. Er was periculum in mora. Stolp kwam terstond en na eenig beraad tusschen de beide Heeren en overleg met mijne vrouw, die zeide "Nu Doctors, gij moet weten wat u te doen staat, gij moet uw pligt doen!", werd zij in de vereischte positie gesteld. Ik ging zelf op het bed en hield haar en steunde het hoofd, terwijl zij bij herhaling de Doctors tot het moedig volbrengen van hunne pligt aanspoorde. En nu werd dan in betrekkelijk korten tijd de handeling volbragt waaraan ik nooit anders dan met een kille huivering die merg en gebeente doortrekt, zal kunnen gedenken. "Gij zijt verlost, jufvrouw", was nu het woord van den Heer Stolp. "En zulks dan toch nog zonder instrumenten", hernam zij met eenigen ophef. Zij had altijd voor de aanwending van deze eene geweldigen schrik gehad. Nu wed zij zoo snel mogelijk in de voor haar passende stelling teruggebragt en gewonden, waarbij zij weder zeer over koude klaagde. Zij legde zich rustig neder. Wij deden al het mogelijke om haar met warme kruiken te verwarmen. Zij dronk een glas wijn, door Doctor Stolp haar gegeven en groette hem bij het henengaan. De kruiken hielpen niet. Zij werd onrustig en hoewel de Doctor haar telkens vermaande om toch vooral stil te liggen [kon zij dat niet]. De Doctor spoedde zich nu naar huis om een geneesmiddel te halen. Zij werd verwilderend benaauwd, de Doctor kwam aansnellen en gaf haar een drank en eischte zuurdeegpappen sterk van mosterd, die vervolgens aan het hoofd aanleggende. Ook de Burgemeester was intusschen gekomen en vond haar in deze deerniswaardige toestand. Haar toestand verergerde meer en meer. [Huizinga radeloos] Daar was geen hoop op leven meer, ik zag de vlotte ziel gereed het ligchaam te ontvaren en ik kon haar niet tegenhouden! IJselijke machteloosheid. De vreselijke storm die wij daar zagen woeden zou eindigen, maar niet dan met het leven van mijn Eenige. Hare bewegingen werden minder, haar angstgeschrei en zuchten flaauwer. Zij wendde het hoofd van ons af naar den wand. Mijne liefste ademde niet meer, zij was gestorven. [Samenvattend: stuitligging, omkeren mislukt, kind dood, moeder dood]. Ik sprong op en riep het luide allen toe: "Het is gedaan, mijn Alida is dood, ik heb haar verloren, verloren voor altijd!" 11 November 1851. Brief aan Westzaan : Nog duren de blijken van belangstelling voort. Alle dagen worden de kinderen uitgevraagd om mij maar verligting te verschaffen. Dit moet evenwel eenmaal weer eindigen en daarom heb ik reeds vandaag de kinderen te huis gehouden. Samuel en Grietje zijn weer geheel hersteld van de mazelen en doen weder geheel met de anderen mede. Mijne meid houdt zich voortreffelijk. Geen moeite is haar te groot, zij doet alles wat zij kan. Ik heb alle redenen zeer met haar te vrede te zijn. Dagboek: 1 November 1851. Zoo was dan mijn lot beslist. Daar stond ik als verlaten echtgenoot bij het doodsbed mijner geliefde! Hoe ik dat uur van 11 tot 12 uur ben doorgekomen is mij onmogelijk te zeggen. Toen kwam Dominee Vrendenberg, die men berigt had gezonden. Hoe dreigde ik als te verstikken in mijn smartgevoel toen ik de buurvrouwen hoorde binnenkomen om het lijk te bezorgen! Eindelijk was deze hare taak volbragt en ik zag mijne Alida weder, daar liggende op haar stroobed en doodspeluw! Het was mijne Alida niet meer. Op haar verstijfd gelaat [openbaarde] zich de vreeslijke werking der laatste smartvolle uren in de misvorming harer zoo liefelijke trekken. Groot was de troost der hartelijke deelneming die mij door de Burgemeester en vrouw en Vrendenberg werd geboden. Onder andere namen zij op zich om aan mijne verwanten te schrijven en de wijze werd besproken hoe dat zou geschieden. [Huizinga kon niet slapen] [Hij herkent Alida niet meer] Ik kon nog minder in die [lichaams]vormen haar beeld ontdekken en hoe dikwijls ik dien dag en alle dagen daarna met deelnemende bezoekers daartoe wederkeerde, hoe dikwijls ik op alle wijzen poogde nogtans eenige van hare zoo beminnelijke trekken weder te zien, het mogt nimmer gelukken. Het beeld mijner Alida was weg en ik vind het ook in mijnen geest en smart nog niet weder. 9 November 1851. [Over Alida wordt veel goeds verteld] Zij had veel over voor de armen. Zij heeft het kind nog gezoogd van de knegt van de Burgemeester, Willem Bakker en Jantje [Lely], Roomsch-catholijk, ook het kind van Grietje Keyser tijdens ziekte. 11 November 1850. Inteekening voor het beschieten en verven van de zolder der Gereformeerde Kerk. J.L. Kikkert had voor 100 gulden ingeteekend. 13 November 1851. [Samuel heeft de mazelen, Grietje ook, Dirk heeft hoofdpijn, Katrina vomeert, Sientje heeft de koorts, Menno is het ziekst]. Nutsvergadering. 13 november 1851. Marijtje roemde Alida (met als voorbeeld Cornelis Schuil van Oosterend die in de schuur hout hakte en vergeten was binnen te halen voor de koffij op 22 october ). 23 November 1851. [Kinderen weer beter. Hebben weinig gevoel voor de dood van de moeder]. 3 December 1851. Brief aan Westzaan: Ik maak er nog geen plan op om mijne huiselijke omstandigheden te veranderen door het nemen van een huishoudster. Mij dunkt het is het beste zoo lang ik Marijtje houden kan nog zoo door te leven. De nieuwe Gemeenteraad hier heeft van hare werkzaamheid blijk gegeven door het tractement van de Burgemeester van 1000 op 800 gulden te stellen, dat van de Secretaris van 900 op 600, dat van de Gemeenteontvanger van 600 op 400. Bok was over zijne vermindering zeer ontevreden. 6 December 1851. [Met Marijtje merken met inkt van ondergoed der kinderen. Sinterklaas alleen voorbereiden]. Jannetje Bruin komt hier alle dagen om op de kinderen te passen, en 's avonds gaat zij naar huis. 9 December 1851. Departementsvergadering. 11 December 1851. [Dirk Gerrits Bakker en Pieter Bakker op bezoek. Die waren nu zeer vriendelijk voor Huizinga, die betreurde dat zijn vrouw die verandering van gezindheid jegens hem niet meer had kunnen beleven]. 19 December 1851. Bij Dominee Vrendenberg met 3 kinderen. Haas. Vrendenberg en Doctor Scheurleer over W. Bok. Vrendenberg is het niet eens met Scheurleer die de tegenstrevers van Bok "judassen' noemt. Hij zegt dat Bok de notaris Kikkert heeft uitgekleed. Bok had alles gedaan om de jonge Kikkert van Texel weg te houden en zijn huwelijk tegen te houden. 22 December 1851. Brief: Gisteravond na kerktijd zou ik bij den Heer Bok den avond doorbrengen (ook een boterham eten wat anders nog maar een enkel maal had plaats gehad, of nu voor 't eerst). 22/25 December 1851. Brief aan Westzaan: Kleine ongesteldheden komen bij kinderen niet zelden voor, doch zijn op zichzelf niet verontrustend. Evenwel vereischen zij dan meerdere oppassing en ik verheug mij dat Marijtje, ook al moest zij soms hare nachtrust daaraan opofferen, evenwel niet moede wordt ook na eenen drukken dag, dit offer aan hen te brengen. Ik kan niet genoeg dankbaar zijn, dat de Goddelijke Voorzienigheid het zoodanig bestuurd heeft, dat ik een zoo goede meid heb , want er kan niet anders van gezegd worden dat zij haar taak, die niet gemakkelijk is, met getrouwen ijver vervult. Zij zorgt behoorlijk voor de kinderen met wasschen, reinigen enz, houdt goed toezigt op hunne kleeding, houdt eene goede orde in hare werkzaamheden, gaat 's avonds niet eer naar bed voordat het noodige werk af is, al zou het ook 2 uur of later in den nacht worden, legt 's avonds alle de kleederen voor de kinderen voor den volgenden dag klaar, maakt de boterhammen gereed enz. Met de zindelijkheid en de spaarzaamheid gaat het ook goed. Dat alles neemt niet evenwel weg, dat ik altijd mijne lieve vrouw met hare trouwe zorg voor alles blijf vermissen. Hoe veel deed zij niet dat nu door anderen gedaan moet worden! Doch als ik op vele anderen zie in soortgelijke omstandigheden, hoevele voorregten heb ik dan nog! Grietje gaat nu eens in de week een namiddag en avond bij Grietje Keyser te naaijen en heeft daar veel pleizier in. Zij levert voor haar doen ook reeds zeer goed werk. Gij schrijft dat gij overal hartelijke deelneming vindt in mijn lot. Dit is ook hier het geval. Zoo velen ik spreek of waarvan ik hoor betuigen hunne deelneming en vele toonen die. Vrendenberg houdt zich daarin ook voortreffelijk (zoo wel als de Burgemeester en Bok). Zij schijnen nogal eens een haas present te krijgen. Tweemaal ben ik daar op althans bij hen te eten geweest (wat mij als blijk van belangstelling aangenaam was schoon ik anders altijd liefst te huis bij mijne kindertjes ben). De familie Bok is thans zeer neerslagtig om de gemeene behandeling, die den Heer Bok heeft ondervonden van de nieuwe Gemeenteraad, die hem na bijkans 25 jaren getrouwe dienst echter niet weer als secretaris van 't eiland heeft ingekozen, waardoor hij zich een vermindering van inkomsten van ongeveer 1000 gulden moet getroosten. Overigens wensch ik geene eigenlijk gezegde huishoudster te hebben die dan eenigermate als jufvrouw zoude ageren. Eene geschikte meid met een meisje, zooals ik het thans heb, komt mij verreweg verkieslijker voor. Ik heb anders reeds van meerdere kanten voorstellen omtrent eene huishoudster ontvangen. Dirk en Samuel kwamen vanavond zeer vergenoegd te huis. Zij waren bij Dominee Vrendenberg geweest om kastanjes te eten. Voor de 3 meisjes is het een groot genot om des zondagmiddags eens te wandelen, jufvrouw Burgemeester heeft ze ook gaarne eens bij zich. Als ik den tijd af en toe heb, zit ik nog al dikwijls op zulk een stillen avond neder en schrijf mijne gedachten op als sprekende tot mijn geliefde, wier geest ik mij voorstel als in mijne nabijheid te verkeeren, dat geeft mij dan ook een weemoedig genoegen. 29 december 1851. Broer van Marijtje, nu 18 jaar, heeft moeder met 14 jaar verloren. Kon haar zich niet meer herinneren. |