Het graf Nr. 15 van Aaltje, Grietje en Jacoba


Burg op Texel, 3 November 1851
Tot mijn diepe droefheid ben ik in de treurige verpligting Uedele mede te deelen, dat het den Almagtigen behaagd heeft, mijn teeder geliefde huisvrouw Alida Meihuizen, in de leeftijd van 34 jaren, den 29 October j.l. ’s avonds 11 ure tot zich in te roepen en deze aarde met, zoo in gelovig vertrouwen, eene betere wereld te doen verwisselen.
Zij overleed een Uur na den afloop eener hoogst moeijlijke verlossing van een dood geboren kind, mij na eene zeer gelukkige Echt van 13 Jaren, als vader van 6 nog jonge kinderen, in een toestand van diepe droefheid achterlatende, die zich beter laat beseffen dan beschrijven.
Overtuigd van Uwe hartelijke deelneming beveel ik mij ernstig in Uwe gebeden en smeek de Algoeden dat hij U nog langen tijd voor zoodanige bittere beproevingen bewaren moge, terwijl ik mij noem JAKOB HUIZINGA DZN

Samuel Zondag den 2 November 1851. Gistermorgen was het voor ons een aandoenlijken morgen. Vader bragt ik, Grietje en Dirk nog eens bij het lijk van moeder, daar knielde vader en bad toen met ons tot onze hemelsche Vader dat wij de lievde van onze moeder altijd mogten behouden. En toen vroeg vader ons allen af, of wij dit wilden, of wij zoo lievdrijk onder elkaar der wilden leeven als moeder ons door les en voorbeeld heeft geleerd en dit hebben wij toen allen met een kus aan vader beloofd.

5 November 1851 werd zij begraven.

Samuel Vrijdag 14 November 1851. Strakjes is docter Scheurleer hier geweest. Menno is de heele nacht onrustig geweest, maar toch zoo erg niet als gisternacht. Wij zijn nog altijd zeer bedroefd over moeder, maar wij kunnen het nog wel vergeten. Maar vader herinert het ons dikwijls. En dan begint vader zelve ook te schrijen, dan zegt vader ook dat als wij zoo leevden als moeder geleevd dat wij dan in de hemel kwamen.–

3 January 1852. Brief aan Westzaan: Ik had dezen morgen een zwaren gang te doen ter begrafenis van een kind van een zuster der gemeente hier aan den Burg. Het was de eerste keer sedert 5 November dat ik weder datzelfde pad betrad.

12 April 1852. Ik op dezen gedenkdag van mijne 14-jarige echtverbindtenis aan mijne onvergetelijke Alida voor het eerst weder haar graf betreden (des avonds 9 uur) en daar voor God mijn verbond vernieuwd. Veel met de kinderen over moeder gesproken.

3 November 1852. Heden een jaar geleden was het de begrafenisdag van mijne lieve vrouw van haar overgebleven stof.

11 April 1853. Des voormiddags te 11 ure begrafenis van Mevrouw Tideman geboren Nagel ten huize van den Heer Bok. Bok zelf deed bij de kist een aanspraak. Vervolgens sprak Dominee Tideman een zeer treffend woord (ik stond op het graf van mijn geliefde Alida).

3 February 1861. Des morgens kwart na 2 Grietje overleden. Ach ‘t getal mijner dierbaren was met een verminderd hier op aarde, met een vermeerderd daarboven.

7 February 1861. Begrafenis van Grietje. Het koude gure weder was geheel in overeenstemming met onze gemoedsgesteldheid. Met aandoening wierp ik, staande aan de open grafkuil, nog eens mijne blikken op de ontbloote kist van mijne dierbare vrouw, die ik daar voor ruim 9 jaren had zien nederlaten en wees die aan mijne kinderen, om die nu voortaan nooit weder te zien. Weldra was ook de kist met het overschot mijner lieve Grietje onder de aarde bedolven.
Afgemat van droefheid en vermoeijenis begaven wij ons deze avonds ter ruste.

15 July 1874. Kwart voor 1 ‘s nachts ontwaakte ik omdat ik Menno in de kamer hoorde. Hij zeide dat Koos niet goed was en dat hij om [dokter] Ensing ging. Ik vond ook Katrina op de been. Koos zat op, door Dirk ondersteund en jammerde over een steeds toenemende benauwdheid, die haar tegen half 2 had doen ontwaken en die nu zoo erg werd, dat zij daarin dreigde te smoren. “Ik ben doodsbenauwd, ach mijn arme kinderen!”, waren de kreten die zij slaakte.
Menno kwam weldra met Ensing terug, te 2 uur. Hij beproefde een aderlating, maar kon geen bloed krijgen als later aan ‘t been, maar reeds lag zij roerloos daar, ach het bleek weldra, dat alle pogingen om de levensgeesten weer op te wekken met ammonia enz ijdel waren. Zij was gestorven. Hartverscheurend tooneel, dat ik mijn arme Dirk daar moest zien jammeren op ‘t lijk zijner vrouw.

16 July 1874. Met de middagpost de gedrukte Rouwbrieven ontvangen. Wij aan ‘t adressen schrijven 150 rouwbrieven, met medehulp van Koekebakker die toen kwam. Inmiddels bezoeken. Getelegrapheerd naar Groningen aan Albert Tonkens dat de begrafenis zaterdag voormiddags plaats moet hebben, lijstje van 12 dragers opgemaakt, des avonds de kist gehaald, het lijk gekist dat reeds veel ontbinding toont.

18 July 1874. Komen vader en Albert Tonkens, genoodigden, enz. Tegen 11 uur komen de enkele genoodigden, Ensing en vrouw en Vrendenberg en vrouw. Toen de dragers binnen kwamen sprak ik een woord tot Dirk, vader Tonkens, enz.
Daarop had de droevige gang naar het kerkhof plaats en stond ik weder aan het geopende graf Nr. 15 onder onbeschrijflijke herinneringen en aandoeningen bij het zien van mijn zoon, die daar nu stond als ik op 15 November 1851. Koekebakker en Sina waren des morgens ook gekomen en vertrokken weder (met de vigilante).

1 Augustus 1875. Zondag. Ik gepreekt aan den Burg. Dirk en Samuel bij mij ter kerk, en Dolfina en Fenna, wat mij van Dirk vooral zeer aangenaam was omdat ik sprak over de vraag hoe de Christen staat aan het graf zijner dierbaren. Volgens gewoonte evenwel hoorde ik niets van een goeden indruk door dit woord gemaakt.

28 April 1879. Bij Jan Bruin om te spreeken over de aanschaf van een grafzerk op het graf mijner onvergetelijke. Hij zou 30 gulden of hoger moeten kosten, behalve het ingriffen der letters à 10 of 15 cents per letter. Hij zou mij nader berigten.

9 Mei 1879. Bij Jan Bruin gesproken over de grafzerk.

16 Mei 1879. Bij Klaas Geus over grafzerken, deze op het kerkhof bezien. Hij zou mij over de prijs berigten.

4 Juny 1879. Jan Bruin is van Amsterdam terug en heeft de barometer, die nu goed heet te wezen teruggebragt. Ook de grafzerk had hij aan boord.

11 Juny 1879. Eergister bragt ik mijn stembiljet naar ‘t Raadhuis met den naam van de Bruijn Kops als lid voor de Tweede Kamer en bezocht daarna het kerkhof, waar nu eene zerk is gelegd op het graf van mijne onvergetelijke. Ik riep mij daar de oogenblikken voor de geest die ik daar vroeger in diepe droefheid had doorgebragt.

5 Augustus 1879. Laatste verhuisdag. Ik bezocht ten laatste nog eens het kerkhof Nr. 15 en stond daar in diepe en ernstige gepeinsen. De vrouw van Klaas Geus kwam bij mij en sprak mede op meewarige toon.

Grafsteen


Terug naar de vorige bladzij