HUIZINGA over Texel en misdaad


22 mei 1849. Des namiddags in den tuin Pieter Kalf en broer Dirk uit Frederiksoord. Men herkent in hem, nu na 2 jaar, den bedeljongen niet meer.
Dirk Kalf ging naar zee:
12 January 1854. Dirk Kalf des avonds hier, pas terug gekomen van eene reis naar Java met Kapitein Veenstra.
Grietje: Dond: 12 Januarij 1854. Gister avond is D. Kalf van de reis naar Surabaya aangekomen, en zooeven is hij bij ons geweest, hij heeft ons verteld dat hij geene beste reis gehad heeft, maar dat hij stijve vinger had, want hij had zijn vinger tusschen een ijzeren blok en eene ketting, die er door dat blok ging, vast gehouden.

12 april 1858. S. Keijser verhaalt hoe hij is gevaren met het regtsgeding te Alkmaar daarover dat zijne knegts zijn gekocht hout van ’t strand naar de boereplaats gereden hebben. Zij zijn veroordeeld. Hij had niets geen vertrouwen op die regtbank, die was allerellendigst te samen gesteld.

27 mei 1859. De zoon van Maarten Daalder nu in hechtenis wegens moordaanslag op G.P. Burger.
2 juny 1859. Gesprek over de moordaanslag van Klaas Daalder.

18 augustus 1859. Bij Simon Daalder, hem verwezen naar den Heer Voigt die een rekest voor hem wilde schrijven om hem te bevrijden van de 14 dagen gevangenisstraf waartoe hij veroordeeld was op de valse beschuldiging van konijnen strikken.

17 juny 1863. Bok verhaalde hoe Willem Koning eenig hout aan den dijk gekocht hebbende door den Brigadier daarvoor aangeklaagd en te Alkmaar veroordeeld was tot 14 dagen cellulaire gevangenisstraf, niettegenstaande hij vooraf de Burgemeester van alles berigt had gegeven, ook dat men hem een balk had willen verkoopen die hij had afgewezen als zijnde koopmanswaar. Hij had op raad van Bok geappelleerd naar Amsterdam, en nu was het vonnis veranderd in 25 gulden boete. Bok had daaroe een stuk van de Burgemeester ingeleverd verklarende dat men gewoon was het drijfhout dat het opbrengen niet waard was aan de vinders af te staan, en eene verklaring van gunstige bekendheid van Willem Koning. Reijer P.Keijser kon bij het spreeken over de onbillijkheid van die aanklagt en veroordeling zijne drift bijkans niet bedwingen.

20 Augustus 1865. Sijbrand Pietersz Keijser moet den 29e naar Alkmaar over de tuindieverij van 3 jongens (van Dirk Roeper) als getuige.

15 july 1868. Ensing was gister te Alkmaar geweest om voor de Regtbank te getuigen in zake van Pietje Kooiman (kindermoord), hij was te laat gekomen aan ’t spoor. De zitting eerst eenige uren later gehouden.

9 february 1869. Geert Kikkert was jongstleden zaterdag naar Alkmaar weggebragt wegens openbare mishandeling van zijne vrouw, nadat hij op ’t ontvangen van zijn geld voor ’t voorzingen in onze Gemeente zich eerst aan de Jenever te goed had gedaan.

1 october 1871. Ik veel gesprek met Sijbrand Koning over het rampzalig uiteinde van Pieter Koning, ter zee gevonden, vermoedelijk door Jaap den Brander (Boon) gedood. Het Geregt van Alkmaar doet onderzoek, voorafgegaan door dat van Ensing.
[In het boek “Texel van 1900 tot nu (d.i. 1993)” staat: Jawik “de Brander” Boon uit de Koete (Ameland) zou ooit in de naar hem genoemde Koetebuurt gewoond hebben. Hij “verloor” eens een passagier, die meevoer op zijn boot. Het lijk werd later gevonden, maar had geen portefeuille meer …..]

29 september 1872. Van de week was hier Pieter Koning met een adres aan de Koning om voor de zoons van Vrendenberg de 5-jarige Tuchthuisstraf in 2 jaar cellulair veranderd te krijgen. Het zou getekend worden door zoo veel mogelijk ingezetenen van Texel. Een gelijk verzoek was door de advocaat Nieuwenhuis en door de familie ingediend.

29 november 1873. Vele gestolen goederen bij Engelina Keesman ontdekt, deze daarom gevat en naar Alkmaar opgezonden.

17 april 1874. Ik naar P. Kuiper (Waal) het voorschrift gebragt voor een adres aan de Koning tot verkorting van de straftijd van Simon Boon, die cellulair te Rotterdam gevangen zit.

14 february 1875. Jan Mantje was verleden week wegens vechterij in dronkenschap veroordeeld tot 13 dagen gevangenis en 60 gulden boete [eigenlijk moest hij voor Sijbrand Koning, die ziek was, invallen in de Kerkeraad].

17 november 1875. Zondagnacht is inbraak gepleegd in ‘t huis door Wuis en Trijntje Jans Keijser bewoond. Er is spek en eenig goud ter waarde van 160 gulden geroofd, wat teruggevonden is bij Klaas Kalis, die daarom naar Alkmaar is getransporteerd. De zaak beurde eerst veel onrust.

23 mei 1877. Willem Koppen was vandaag van Amsterdam teruggekeerd waar hij als getuige van de regtbank was geweest tegen Jakob Puiman (Japie ken niet) wegens het wegnemen van een leidziel. Zes getuigen ontvangen ieder twaalf gulden reiskostenvergoeding.

28 november 1877. Brief van dominee Sepp uit Leiden vragende naar de familie van een zekeren Knol die daar in de militaire gevangenis zit.


Jawik den Brander

1 october 1871. Ik veel gesprek met Sijbrand Koning over het rampzalig uiteinde van Pieter Koning, ter zee gevonden, vermoedelijk door Jaap den Brander (Boon) gedood. Het Geregt van Alkmaar doet onderzoek, voorafgegaan door dat van Ensing.
[In het boek “Texel van 1900 tot nu (d.i. 1993)” staat: Jawik “de Brander” Boon uit de Koete (Ameland) zou ooit in de naar hem genoemde Koetebuurt gewoond hebben. Hij “verloor” eens een passagier, die meevoer op zijn boot. Het lijk werd later gevonden, maar had geen portefeuille meer …..]

3 july 1878. Jaap de Brander (Boon) had zijne 70-jarigen broeder, van wien hij meent te kunnen erven, op koffij met koek getracteerd die scheen vergiftigd te zijn want de oude man was terstond kwalijk geworden en gestorven. Daar Loman en Ensing op reis zijn moest nu de wethouder Simon Keijser die zaak onderzoeken met Stiggelbout, die echter uitwendig geene vergiftiging kan constateren. Tot opening van het ligchaam moest eerst een geregtelijk bevel gegeven worden. Daarom wordt morgen de Officier van Justitie verwacht.

7 july 1878. Men schijnt geen reden gevonden te hebben om Jaap den Brander te arresteren toen het Geregt uit Alkmaar hier was met 2 doctoren, schoon deze vergiftiging constateerden.


Klaas Kalis

17 november 1875. Zondagnacht is inbraak gepleegd in ‘t huis door Wuis en Trijntje Jans Keijser bewoond. Er is spek en eenig goud ter waarde van 160 gulden geroofd, wat teruggevonden is bij Klaas Kalis, die daarom naar Alkmaar is getransporteerd. De zaak beurde eerst veel onrust.

4 april 1879. Des avonds ging ik de kist betalen en bleef wat bij hem praten over de Bewaarschool die nu al 80 kinderen telt, over de verkwisting van het zeevolk waarvan hij treffende voorbeelden verhaalt.
Over Klaas Kalis die dezer dagen nog in de meest berooide toestand verkeerde, zoo dat men aanleiding zocht om de zwendelaar naar het bedelaarsgesticht op te zenden, maar hoe Pieter Koning zich toen zijn lot had aangetrokken en nog al het mogelijke wilde beproeven om hem voor de maatschappij te behouden. Hij had hem bij zich doen komen, hem zijn verkeerdheid onder het oog gebragt, de beste beloften van hem verkregen zoo hij Koning hem wilde helpen. Deze had zich toen bevlijtigd om hem in het Gesticht te plaatsen wat niet gelukt was. Hij moest ook uitwendig gereinigd worden, vergeefs zocht Koning mannen die tegen betaling van f.1,- dit wilden doen, toen had hij het zelf gedaan, met alle middelen van voorzorg. Zijn oude plunje in de grond gestopt, andere zuivere kleding hem verschaft en hem naar het Oude Schild naar zijne garnalenkookerij aan het werk gezonden. Aan de Oudeschilders had hij uitdrukkelijk verbooden om de man door spotterijen te kwetsen en zijn werk alzoo te verijdelen. Koning wilde de man op een zeestoomboot plaatsen van Rotterdam naar New York, maar dan moest hij nog wat beter uitgerust zijn. Huizinga zal wat kleeding verschaffen.

5 april 1879. Pieter Koning vanmiddag hier. Hij deed het verhaal over Klaas Kalis en wilde gaarne wat kleedingstukken voor hem hebben, die ik dan ook vanavond zond.


Hendrik Cornelisz Roeper

17 maart 1852. Cornelis H. Roeper hier. Hij wenscht in het Gasthuis te Amsterdam opgenomen en behandeld te worden. Ik zou daarover met de Burgemeester spreken [dit kost 50 cents per dag].

28 maart 1852. Pronk even hier over Cornelis Roeper die naar ‘t Amsterdamsche Gasthuis gaat.

2 augustus 1852. Cornelis Hendriksz Roeper een brief aan Professor Tilanus medegegeven.

4 augustus 1852. Antje Pieters Breker verhaalt hoe haar schoonzoon Cornelis Roeper als een ontaard mensch kan woeden tegenzijn zoontje Pieter.

14 november 1855. Intusschen liet de Burgemeester nog berigten dat Hendrik, de zoon van Cornelis Hendriksz Roeper, morgen naar Frederiksoord zou gaan en of ik hem nog spreken wilde. Doch daar ik hem laatstleden zaterdag namiddag reeds zeer ernstig had toegesproken en ik nu geen tijd had, deed ik dit niet.
Deze knaap, 14 jaren oud, was reeds dikwijls van zijn ouders weggeloopen, is een meester in liegen en later ook in stelen. Onlangs was hij bij Jan Jansz Roeper van de Veen onder Vermaningstijd ingebroken met zijn kleine broer Pieter van 12 jaar en had daar behalve eetwaar, 5 rijksdaalders weggenomen uit het kabinet. Sedert had men hem door intermediair van de Burgemeester uit de Haarlemmermeer teuggehaald. Zaterdag l.l. kwam de vader met de beide knapen hier (op raad van de Burgemeester) toen hij ze van de haven had gehaald.
Ik heb toen al het mogelijke gedaan om een diep berouw bij hen op te wekken en met hen om vergiffenis gebeden. Zij waren daarbij wel zeer bewogen, maar er was reden voor. Gaarne gebruikten zij vervolgens hier een middagmaal. Dingsdags waren zij op catechisatie.

28 april 1870. Des avonds brief geschreven aan Jantje Cornelis Roeper (en Arend Heerschap) te Paterson in Noord Amerika, waarheen zij in 1867 vertrokken is. Zij gevoelde zich zeer gelukkig, wilde dat haar moeder overkwam. Zij had 75 gulden disponibel tot afkorting van hare schuld van 100 gulden bij de Gemeente. Ik schreef dat zij die per wissel aan Veenstra zou overmaken.

26 augustus 1870. Hendrik C.Roeper hier, ontslagen wegens ziekte uit de gevangenis te Leeuwarden waar hij 4 en een half jaar gezeten had. Hij wil gaarne 25 gulden van de Gemeente voor uitrusting, om dienst te nemen op een schip te Amsterdam, Hamburg of Londen. Ik adresseer hem aan Veenstra.
28 augustus 1870. De Kerkeraad beluit (Burger Diakens) om aan Hendrik Roeper een rood hembd en broek te geven, en Veenstra enzovoort, willen voor zichzelf wel iets bijdragen. Veenstra zendt mij daar voor 2,50 gulden, Jacob Roeper 2,50 gulden, 1 gulden van D.de Boer, Pieter Roeper 75 cents, Dominee Vrendenberg 50 cents, e.a. Totaal 8,25 gulden, en nog 1 gulden van Pieter Boon, na veel praten (hij wilde echter tot zulke zaken gaarne medewerken en ik mogt vrij terugkomen, maar hij twijfelde of ’t goed besteed zou zijn), 5 gulden van Sijbrand Jans Keijser, Neeltje Bakker, Jacob Kooiman, Joh. Keijser. Ik bragt deze 6 gulden aan de belanghebbende moeder en sprak hem nog eens vermanend toe.
’s Avonds 2,50 gulden van Dominee Bakker en 50 cents van Pronk die ik de dan reeeds vertrokkene naar ’t Oude Schild nazond (het werd mij echter den volgenden dag terugbezorgd daar hij al vertrokken was).

8 January 1871. Bij Jan Bruin en Trijntje Burger, voor 17 dagen bevallen van een zoon Jakob. Hier ongeveer een uur vertoefd. De man vaart bij schipper Dekker, aldaar Aagje Smit en de moeder van Bruin, eene zuster van Geertje Dekker. Gesprek over Hendrik Roeper, onlangs weer op Texel geweest. Hij schijnt in Amsterdam te zullen trouwen [Hendrik is een zoon van Geertje Dekker].

4 Mei 1872. [Huizinga bezocht in de gevangenis te Leeuwarden Hendrik Cornelisz Roeper door bemiddeling van Doctor Plet] die Geneesheer in de Gevangenis was te dezer stede. Al de menschlievende bemoeijingen om gevangenen te verlossen en verbeterd aan de Maatschappij terug te geven leden meest schipbreuk. Zij moesten (volgens hem was dit het beste middel) naar eenig overzeesch gewest gezonden worden, waar zij niemand schade konden doen en door arbeid in hun onderhoud konden voorzien. Hij verhaalt veel van zijne ondervindingen. Wij spraken over Hendrik Roeper en maakten afspraak dat ik hem heden 11 uur in de gevangenis zou opzoeken.
Ik vond daar Doctor Plet in zijne Apotheek. Hij liet Hendrik Roeper binnen komen. Bleek en mager zag hij er uit. Hij kon door zijn Asthma eerst niet spreken, later ging het. Hij herkende mij, maar zonder bewijs van opgewekte aandoeningen. Ik vroeg hem of hij zich 3 Augustus 1870 nog herinnerde. Ja. Ik herinnerde hem zijn toen beledene goede gezindheid en voornemens, vroeg hem hoe hij toch deze weer zoo spoedig vergeten had, zoodat ik hem thans hier moest wederzien? Hij zeide dat het niet anders kon. Hij had nog een huur gehad op een schip, maar de kaptein had hem weggejaagd wijl hij zieken genoeg had. Toen was hij weer aan de dwaal geraakt.
Te Amsterdam was hij door eene heer nog bestolen, zoo schoot er voor hem dan niets meer over dan het verblijf hier. Ik sprak van hoop op betere dagen. Hij achtte ze onmogelijk. Hij had niets meer te hopen, nu niet meer. Ernstig stelde ik hem voor dat hij zich verbeteren kon en moest. Nog 4 jaar moest hij hier blijven. Dat zijne moeder naar Amerika vertrokken was wist hij uit een brief van zijne tante of een harer kinderen. Toen de Doctor mij herinnerde dat het tijd was, eindigde ik met zoo ernstig dwingende woorden mogelijk. Vroeg of hij nog iets aan iemand te zeggen had, wat hij met “neen” beantwoordde en ging weer heen zoo als hij gekomen was.

3 augustus 1872. Brief van Arend Heerschap en Jantje Roeper dat haar moeder Geertje Dekker overleden is te Amerika.

3 september 1872. Des avonds brief geschreven aan Pieter Cornelisz Roeper te Hillegom, het overlijden zijner moeder, mij door zijn zuster berigt.

14 september 1872. Aan den Heer Ambtenaar van de Burgerlijke Stand te Amsterdam:
Onder terugzending uwer missive den 11 dezer N 25, waarbij wordt gevraagd om een getuigschrift van werkelijke woonplaats aan te vragen ten behoeve van H. de Roeper, heb ik de eer te berigten dat genoemde H. de Roeper zich niet in deze gemeente bevindt. Genoemde persoon was bij de Volkstelling in 1859 reeds niet meer in deze gemeente, maar bevond zich toen waarschijnlijk in ZM Zeedienst, is later wegens diefstal veroordeeld tot 7 jaren tuchthuisstraf, daar uit ontslagen wegens ziekte, en vervolgens weder ten gevolge diefstal, in regters handen vervallen en bevindt zich thans waarschijnlijk in een der gevangenissen.

9 January 1877. Des namiddags begrafenis van Jan Daalder, 18 jaar oud, na ettelijke maanden sukkelen aan keelteering, in het Gesticht overleden. Alle de kinderen van Jan Daalder met hemzelve tegenwoordig, ook Cornelis Eelman. Hij verhaalde mij dat vandaag ook Hendrik Cornelisz Roeper, eer door mij in het Tuchthuis van Leeuwarden bezocht, in het Gesticht was opgenomen. Hij had reeds eenigen weeken in Meerenberg dienstbaar geweest.

17 april 1877. Des middags wordt ik verzocht om in het Gesticht Cornelis Schagen, zeer ziek zijnde, eens toe te spreken, gelijk ik doe. Aldaar lag ook Hendrik Cornelis Roeper, hevig lijdende aan asthma. De moeder verhaalt van zijn voetreis (zonder geld) van Alkmaar naar den Helder in een stormigen, regenachtigen nacht, van paal tot paal zich voortslepende en zijne hevigen dorst van de koorts zoekende te lesschen door uit zijn schoen geschept water te drinken. In 2 dagen geen eten gehad. Hijzelf natuurlijk geheel druipnat. Het was de eerste maal dat ik hem wederzag na de ontmoeting in het Tuchthuis te Leeuwarden. Ik kon echter ditmaal niet met hem spreken.


Terug naar de vorige bladzij