Sommeltjes


Bergje

Sommeltjesbergje gezien door Pieter van Cuyck rond 1755.

Bergje afgegraven in 1777, daarin gevonden voorwerpen bewaard door boer.
Tekeningen hiervan in 1779 gemaakt door Pieter Van Cuyck, boek gedrukt in 1780 (platen en deel van de tekst overgenomen in boek ‘Texel, land en volk in de loop der eeuwen’ door J.A. van der Vlis, anders had niemand er nog iets van geweten).

1789 Willem V bezocht Texel in de zomer van 1789, de boer die hem op 3 augustus de spullen liet zien kan Simon Breeker zelf zijn geweest (het was op het land van Simon Breeker, en die leefde nog in dat jaar).
1799 gezien door Taco Scheltema en echtgenote (dus niet met Willem mee)
1852 Volgens catalogus ‘eenige oudheden’ aangekocht door RMO Leiden
1921 Voorlopige lijst der Nederlandsche monumenten, deel V Noordholland “eenige Romeinsche bronzen voorwerpen in RMO”
1930 Diverse voorwerpen zijn thans veilig geborgen in het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden.
1935 Op navraag Van der Vlis volgens RMO “verloren gegaan”
1975/77 getoond aan Mirjam Maas en familie
2006 volgens schrijver van ‘Mysteries in Noord-Holland’ te zien in het Oudheidkundig Museum in Leiden
2006 via catalogus te vinden in RMO en aan Saskia Roselaar getoond: een riemverdeler. Waar is de rest gebleven?

Beschrijving van eenige oudheden door Pieter van Cuyck
Naar fascimile
Eer ik de beschryving der hierboven gemelde Oudheden aanvange, dunkt het my niet oneigen, een verslag te geeven van de Plaats, alwaar zy gevonden zyn.
Dezelve was omtrent 300 stappen, buiten een Dorp, de Waal geheeten, aan de Noordzyde van het Eiland Texel. Dit Dorp ligt op een hoogen grond, en is omringd van zeer goede Bouw- en Weilanden. Het Plaatsje zelve bestaat in een straat, die geplaveid en ter wederzyden met Huizen betimmerd is. Het Kerkje, dat voorheen maar eene Kapel schijnt geweest te zyn, is klein, zeer oud, en ten deele van Duyfsteen opgemetzeld.
By myne eerste kennisneming van het Eiland Texel, nu meer dan 20 jaaren geleden, viel myn oog reeds op een rond Bergje, aan de Oostzyde van het gemelde Dorp, ter rechter zyde van den weg, die daar van daan naar het Dorp Oostereind loopt. Ik heb dit Bergje toen al, en zedert altoos, uit hoofde van deszelfs gedaante, gehouden voor een Tumulus, of eene oude Begraafplaats; te meer, daar het my niet natuurlyk toe scheen, dat ‘er, om eenige andere reden, aan de zyde van een grooten weg, in het midden van vlakke Landen, zulk een gevormde Heuvel zou gekomen zyn.
Deeze Heuvel had diestyds het maakzel van een Byenkorf; maar, volgens narichten van oude Luiden, zou dezelve voorheen wel de helft grooter in den omtrek, en veel hooger, geweest zyn: ook zou men eertyds, (maar hoe lang geleden wist men niet), verscheide graauwe Aarden Potten, met dikke Ooren, gevonden hebben. Dan zulks komt my juist niet aannemelyk voor; vermits ik niet heb kunnen merken dat ‘er ooit aan dien Heuvel geraakt was; dewyl zy haare volmaakt ronde gestalte, tot op deeze laatste gebeurtenis toe, ongeschonden behouden had. Egter is het niet onmogelyk, dat ‘er omtrent in den grond zulke Potten gestaan hebben.
Doch wat hier ook van zy, ik bevond althans den Heuvel ter lengte van 136 Rhynlandsche voeten in den omtrek; en ter hoogte van 14 voeten. Na dit voorafgaande berigt, zal ik nu vervolgens melden, wat men in deezen Heuvel ontdekt heeft.
De Knegt naamlyk van Symon de Breeker spitte, op den 20sten November des jaars 1777, op het Land van deezen Boer, met oogmerk, om den dus lang onaangeroerden grond van dien Heuvel, over het Weiland, te spreiden. Naauwlyks tot anderhalven voet van den top of de kruin gekomen zynde, vond hy reeds een Metaalen Ketel, met een Dekzel geslooten.

Emmer

By het openen van dezelve stoof ‘er asch uit; en op de verdere naspooring ontdekte men ’er verscheiden byzondere stukken in, vermengd met Houtskool, en iets als uitgebrande steen, of als Puymsteen. De daar vermengde Stukken waren als volgt:
Twee Bitten van Paarden; een zoogenaamd Poortbit, en een ander met eene kinketting; twee Spooren; eene Handbyl; eene zogenaamde Noordsbyl; een Dissel; het Yzer van eene Werpspiets; een Mes; eene Ketting van een zonderling Maakzel, om aan 3 ooren te hegten; en van boven met een scherpen Haak voorzien, om dezelve ergens aan te hangen, en een Wetsteentje, om de fijn snee aan het Staal te geeven.
Hier by bevonden zig ook nog eenige verciersels van Metaal, op Plaat II by de letters A B C enz afgebeeld. Van die met letter C aangeweezen was ‘er een paar; en zoo ook van de Gespen, die naar myne gissing, tot een Paardentuig behoord zullen hebben.

Inhoud

Onder de laatst aangeduide Stukken waren de vreemdste twee metaalen Lepels, zoo wel gebleeven, dat ze, door de Boerin geschuurd zynde, als nieuw scheenen. De eene Lepel was vol kleine gaatjes, daar niet meer dan de punt eener Spelde door kon op die wyze als in de afbeelding te zien is; en beiden slooten zy zo net in een, dat men, de steelen op elkander passende, gedagt zoude hebben, dat het maar één Lepel was: onder op de steelen stond ADRAXIVS F.

Lepel

Wat den Ketel zelven betreft, die was voor een groot gedeelte vergaan, en met gaten, zo als men hier nevens ziet. Dezelve had 3 yzeren ringen, aan een yzeren band vast, en 3 pooten. Het Dekzel had ook een yzeren rand, en 2 metaalen Handvatzels. In de holte van binnen stond met zeer kleine Lettertjes, MATVTIO F. Voorts vindt men de nette maat van alle deeze stukken op de Plaat zelve aangetekend.
Na dat my een berigt van deeze ontdekking ter ooren gekomen was, ging ik in de maand Juny 1779, deze merkwaardigheden bezigtigen. Ik vond toen alles, wat ‘er nog van voor handen was, onder elkander in eene Mande; uitgezonderd de Lepels, die door de Boerin geschuurd, en in haare kast opgesloten waren. De Handbyl was al weg, zoo ook de Bitten en Spooren; of ze waren zodanig gebroken, dat men ‘er geen vorm aan geeven konde. Het denkbeeld van ’t Gemeen, het welk, als ’t wat onder den grond vindt, zig gewoonlijk verbeeldt, dat het Goud of Zilver moet zyn, had de ontdekkers deeze oude overblyfsels doen schenden, om te zien wat ‘er van ware. Uit dien hoofde heb ik ze niet anders, dan zo gebreklyk kunnen tekenen, als ze hier in de nevensgaande Afbeeldingen gezien worden. Maar een Landman, Wilkes genaamd [Jan Cornelisz Wilkes (± 1730- xx) getrouwd met Trijntje Jacobs Graaf], welke, voor iemand van zynen staat, meer dan gemeene kundigheden, en een goed oordeel had, verhaalde my, dat hy juist op dien tyd, toen dit alles gevonden wierd, met zyn Wagen aldaar voorby was gekomen; en dat het toen altemaal gaaf, doch roestig, by elkander had gelegen.
De benaaminge van wiek of wyk, welke de Boeren aan dit Bergje geeven, zegt in dit geval niets, om dat ze meest alle Hoogten dus heeten. Aanmerkenswaardiger is het, dat deeze Heuvel, inzonderheid, gemeenlyk Sommeltjes Berg genaamd wierd; het welk ’t denkbeeld, dat deeze hoogte eene oude Begraafplaats geweest is, schijnt te bevestigen. ‘Sommeltje’, naamlyk, is een oud woord der Landluiden hier ter plaatze, en zegt zoveel als Spooken, of Geesten: ook was men hier, wanneer de Kinderen stout waren, gewoon dezelven bang te maaken, door hun, als dreigende, te zeggen: “de Sommeltjes zullen by u uit het Bergje komen.”
Wat nu aangaat het einde, waar toe deeze Meubelen en Vercierzelen gediend, en aan wien ze toebehoord hebben, zulks is niet gemaklyk na te gaan. Zeker is het ondertusschen, dat de Romeinen hier een vasten Zetel gehad hebben. De Penningen, in het begin dezer Eeuwe alhier gevonden, waar van ik ‘er eenigen met het Borststuk van Tiberius, Caligula en Vespasiaan bestempeld, gezien, en getekend heb; en zo ook de naam Burg, welke de voornaamste plaats op Texel draagt, bevestigen dit gevoelen.
Daarbenevens weet men dat de Romeinen, met hunne Vlooten, den Rhyn afkomende, door de vaart van Drusus, in het Vlie, langs de buitenzyde van Ter Schelling en de volgende Eilanden naar de Eems voeren: des zy Texel wel gekend zullen hebben, dewyl het verre het grootste en beste deezer Eilanden is. Ter deezer oorzake denkt men in dit geval gereedlyk aan de Romeinen; en men helt ‘er te ligter toe over, als men ’t oog slaat op de Romeinsche Letters en Naamen, op de zo genoemde Lepels; dan het zou egter ook wel kunnen weezen, dat ze aan een Inwooner deezer streeken, welke onder hen gediend had, (zo als bekend is dat zy deeden), hadden toebehoord.

‘Ter ophelderinge deezer Oudheden’ beschreef Pieter van Cuyck soortgelijke vondsten beschreven in diverse boeken. In 1727 waren bij Monte Pulciano net zulke lepels gevonden. ‘De Schryver houdt ze voor twee Lek- of Zijgvaten, daar de Ouden zig van bedienden, om hunne Wyn te zuiveren. By de Romeinen was ’t meer of min noodzaaklyk de wynen door te laaten zypelen; zo wel om dat ze die lang bewaarden, waardoor ze dik wierden; als om dat zy ‘er Kruiden, Bloemen, Specerijen, enz. in mengden. De gemeene Luiden bedienden zich van een Zak, om ’er hunnen drank door te laaten loopen.’
Het andere kleine vercierzel, op Plaat V lett. B, is mogelyk, en zelfs zeer waarschynlyk, een van die vercierzelen, welken de Ouden Phalera noemden. Men hegtte dezelven op het Hoofdstel der Paarden, en schonk ze aan Soldaaten, (of Ruiters), om hen te beloonen, voor eenig braaf bedryf. Dit vercierzel kon aan den Ruiter eigen zyn, dog men kan het ook zeer wel op het Paard toepassen.
Dit alles nagaande is het my ten hoogste waarschynlyk, dat dit ons Bergje aan de Waal de Begraafplaats zal zyn, van een Inwooner deezer Streeke, zie aan de Romeinen bekend was. Naastdenklyk zal men hem, of liever zyne Asch, alhier begraven hebben, met zyne voornaamste gereedschappen en vercierzelen. Een gebruik, dat, gelyk bekend is, reeds in de vroegste Oudheid, by veele Noordsche Volkeren plaats had.

Waar was het bergje?
In die tijd was de afstand van de kerk tot het laatste huis van het dorp 250 meter. Het dorp is nu veel groter. 300 stappen van 75 cm maakt 225 meter vanaf dat laatste huis over de Heerenweg naar Oosterend, dan kom je net voorbij de moderne rotonde. Daar lag in 1832 rechts het Achterste Schapenland. Er is precies daar kort geleden een grote schuur neergezet, wat nader onderzoek ter plaatse onmogelijk maakt.
De tegenwoordige weg door en vanaf het dorp volgt vrijwel geheel het oude tracé van de Heerenweg, die pas in 1858 is verhard.

Locatie


Romeinse burcht?
Een paar Romeinse munten maakt nog geen vesting. Er zijn inmiddels veel meer munten en allerlei andere spulletjes gevonden, die waarschijnlijk meegenomen zijn door Texelaars die in Romeinse dienst geweest waren. Van Cuyck wees al op deze mogelijkheid.
De grens van het Romeinse Rijk was de Rijn, die toen bij Katwijk in zee stroomde, het meest noordelijke fort aan de kust was Velsen (verlaten in de eerste eeuw). Maar zeker kenden de Romeinen Texel en er zijn ook vast wel Romeinen langs het eiland gevaren of er aan land gekomen.

Prins Willem V van Oranje op Texel in 1789
In de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken (bld. 1034 en 1035) werd verslag gedaan van het bezoek dat Willem V aan Texel deed in Augustus 1789:
Maandag den 3 dezer maand Augustus kwam den Heere Prinse van Oranje in de haven alhier binnen. [Na een drukke ochtend met rijtoer, toespraken] reedt Zyne Hoogheid naar het Eierland, gevolgd van eenige andere rytuigen. Aldaar waren mede twee eerpoorten opgericht, en eene goede maaltyd in gereedheid gebragt. Na ’t eindigen van dezelve reedt Zyne Hoogheid naar het Dorp de Waal, en bezag aldaar, op ’t Land van Simon Breker, verscheiden oudheden. Vervolgens werd de weg naar ’t Oosterend genomen.
Simon Breker stierf in 1790, dus kan hij de spullen zelf aan de Prins vertoond hebben en alle details verteld hebben die wij graag zouden willen weten.
Op 1 januari 1795 vertrok stadhouder Willem V naar Engeland, daarna kwam de bezetting van Nederland door de Fransen (de gedachte van Flip Woltering dat Willem de voorwerpen had gekocht/gekregen en dat de Fransen later de Sommeltjesspullen hadden ingepikt en meegenomen is niet vreemd, maar zo is het niet gegaan, want in 1799 waren ze nog op Texel).

Reisjournaal van ‘de vrouw’ van Taco Scheltema, 12 en 13 juli 1799
Wy namen ons logement op het Dorp Het oude Schild genaamd, in het Moriaanshoofd; na ons wat ververscht te hebben, namen wy ons avondmaal en gingen ter ruste, met het oogmerk om de volgende dag het eyland rond te reyden.

Eerst reden wy [met een boerewagen] na het Dorp de Koog genaamt. Eer wy egter dit Dorp genadert waren, passeerden wy een ander, de Burgt genaamt, terwyl dit Dorp zyn naam ontleend van de Burgt, welke er eertyds was; allerzekerst is dit eyland (misschien in dien tyd tot het vasteland behoorende) van de Romeynen bezogt geweest. De kerk van den Burgt ligt nog op een heuvel omringt met een sloot, welke terdier tyd een breede gragt schynt geweest te zyn; en op die heuvel heeft zekerlyk die eygentlyk gezegde Romeinsche burgt gestaan, die vervolgens zyn naam aan het geheele vlek gegeven heeft; ook zyn er in het begin van deeze eeuw aldaar eenige Romeynsche munten gevonden van Augustus Germanicus en andere.

Van het dorp de Koog reden wy na het Dorp de Waal genaamt en van weynig belang.
Daaromstreeks leyden wy by een boer een bezoek af, welke nog bezitter was van eenige oudheden door hem gehaalt uyt een tumulus oft gratft heuvel, welke op zyn landeryen lag, en daar hy dien hoop aarde over zyn land wilden laten arbeiden, ontdekt. De man was er nog byzonder mede in zyn schik, en liet er zig al veel op voorstaan, dat hy zulke oudheden had, waarom hy dan ook langsaam aan ons verzoek voldeet, om haar te laten zien. Eyndelyk stapte hy een trap op en kwam kort daarna by ons met zyn schat, welke bestond uyt een hout bak vol, op het eerste gezicht met oud yzer, nader beziende vond ik er nog de bodem, en het Dekzel van de urne, waarin een ketting om speys aan te koken, een lampje, en eenige stukjes van beenderen; de urne scheen, na de overblyfsels, van een ovaal fatsoen, en op het dekzel vond met deze letters, MATVTIO F; verders liet hy ons als een bizondere gunst, een metaale lepel zien, welke daarby gevonden was en nog geheel ongeschonden was; deeze scheen een offerlepel te zyn; zy had een figuur in profil en er slooten er twee in elkander zoo dat de binnenste digt was; zy sloot accuraat in de andere, zoo van steel als bak en de buitenste was zoo kunstig vol kleine gaatjes dat men op een Engelsche instrument fabriek, van de beste werklieden er misschien zoo niet gemaakt zouden bekomen; op de steel van de lepel stond met capitaale letters: ADRAXIVS F.
Na eenige tyd hier vertoefd te hebben vertrokken wy onder een frisse regenbuy.

Hier wordt gezegd ‘oudheden door hem gehaalt uyt een tumulus’, wat zou betekenen dat deze boer degene was die indertijd de opdracht gaf. Simon Breker was in 1799 al 9 jaar dood. De verwarring omtrent de persoon van die boer blijft onopgelost.

Wie was die boer? Waar lag het bergje?
Er is geen veldnaam die aan het Sommeltjesbergje herinnert. De velden aan de Herenweg hadden namen als Koeienweid, Slotkoog, Voorste en Achterste Schapenland, Achterste van Ooitje, Papenkoogje (Veldnamenboek Sectie C kaart 7A).

Eigenaar in 1832 van in aanmerking komende velden was
nr. 207 Pieter Jacobsz Dijksen (1755-1840), boerderij WL 11, De Wael, velden nr. 110 t/m 116 aan de noordkant van de weg en 620 t/m 624 aan de zuidkant. Deze man woonde niet op de boerderij die bij het land hoorde, maar op het Hogereind, naast de familie Groot. Voor 1770 zou er een familie Vlaming op ‘De Wael’ gewoond hebben.
In de tijd van de vondst was de eigenaar van deze gronden Jan Frederiksz Kooijman uit Oosterend, na hem zijn schoonzoon Albert Cornelisz Koning, een ‘vermogend beurtschipper’ die in Den Burg woonde. Albert verkreeg de boerderij en het land door zijn huwelijk met Trijntje Jans Kooiman, in 1778, na de afgraving van het Bergje.
Wie er voorheen op de boerderij woonden kan ik uit mijn gegevens niet achterhalen. De eigenaren woonden geen van allen hier, de huurders zijn niet bekend.

De zuidkant van de weg is de rechterkant richting Oosterend. Uitgebreid bestuderen en meten van de genoemde afstanden op de oude kaarten en van de huidige situatie op Google Earth leidde tot het aanwijzen van de juiste plek op de kaart, net voorbij de Waalder Rotonde, vlak bij een nieuw huis met de naam Ottawa (Oosterenderweg 2), op het vroegere veld nr. 624 het ‘Achterste Schapenland’ van Pieter Dijksen.

Jan Bakker (de muzikant van Oosterenderweg 8) was vroeger boer en werkte op het veld waar ooit het Sommeltjesbergje was geweest. Er stond een schuurtje met daar in de buurt een plek waar het gras bij droogte eerder dood ging. Dan was er een ronde vorm te zien van 12 tot 15 meter doorsnee. Ze hebben het veld eens geploegd en het gras opnieuw ingezaaid, maar de kale plek bleef zichtbaar. Er was geen hoogteverschil.
Waarschijnlijk was de ondergrond van het bergje niet verwijderd, maar alles alleen afgevlakt. De ondergrond moet anders van samenstelling zijn geweest dan het omringende weiland.
De grote nieuwe schuur is precies met een hoek boven op deze ronde plek gebouwd. Jan Bakker had er wel willen graven, maar dat vond de boer niet goed.

Was Symon de Breeker boer of knecht?
Er staat: ‘De Knegt naamlyk [genaamd] van Symon de Breeker’ spitte, op den 20sten November des jaars 1777, op het Land van deezen Boer’. Ik heb dat altijd zo opgevat dat de naam van de knecht Symon de Breeker was. Anderen denken dat de boer zo heette, dat degene die groef, namelijk de knecht was. Zij zetten de komma’s zo dat er staat ‘de Knegt, naamlijk [de knecht] van Symon de Breeker, spitte enz’. Dat kan ook, maar er staat daar geen komma in de tekst van Pieter van Cuyck.
Simon Cornelisz Breker leefde van 1750 tot 1790. Hij was getrouwd met Dirkje Pieters Groot (1752-1772) en woonde met haar, volgens het Boerderijenboek, in De Waal op Hogereind 19. Dat huis was eigendom van haar ouders, Pieters Jansz Groot en Antje Sijbrands Koning. Antje was een zuster van Cornelis Koning, wat eerder genoemde Albert en Dirkje tot neef en nicht maakte, naaste familie dus.
Vader Groot was in 1770 overleden. Nu duurde dat huwelijk van Dirkje en Simon maar kort en de vraag is waar hij daarna bleef. Hij had nog 18 jaar te leven. Misschien was hij knecht of boer op de boerderij waarbij het Sommeltjesland hoorde. Het is wel zeker dat Dirkje niet de boerin was die de lepels schuurde, zoals Van der Galiën schreef- zij was ten tijde van de vondst al 5 jaar dood. Misschien was Symon onderwijl hertrouwd en woonde hij de rest van zijn leven op de boerderij met een nieuwe boerin.
Maar hij kan niet de spullen in 1799 aan het echtpaar Scheltema getoond hebben. In 1789, toen de Prins van Oranje langskwam, leefde hij nog wel.

Een buurman in de tijd van afgraving was Cornelis Cornelisz Mulder, in 1783 hertrouwd met Guurtje Gerrits Hofman ( ouders van mijn betbetovergrootmoeder Jantje Mulder), die hier tot 1810 woonden op Dorpzicht/de Kist.
Zij zullen wel hebben geweten bij wie de oudheden te bezichtigen waren….

Hoe zag het land van Texel er uit in de Romeinse tijd?
Texel was deel van het vasteland, zie kaart. Men kon lopend naar Wieringen, Huisduinen en Vlieland. Misschien was Den Oever al via het water bereikbaar. De noordkant van het Hoge Land van Texel lag aan een zeearm, de Waal had een haven of kade.
Woltering: De afgelopen 10 jaar is op Texel een groot aantal nederzettingen uit de Romeinse Tijd ontdekt. Een enkele vindplaats is door opgravingen nader onderzocht en [dat onderzoek] geeft aanleiding deze nederzettingen te beschouwen als geïsoleerde [boerderijen] of groepjes van enkele boerenbedrijven. Sommige vindplaatsen hebben [vondsten van] Romeinse import opgeleverd. Dit lijkt zich te beperken tot de grotere nederzettingen. Dit zou kunnen wijzen op verschillen in rijkdom onder de Texelse bevolking, hoewel ook andere verklaringen mogelijk zijn. Enkele van die ‘rijke’ woonplaatsen liggen direct ten noordwesten van het Sommeltjesbergje, op de hogere gronden boven de Waal [Bargen]. We kunnen ons voorstellen dat de begraving van hieruit heeft plaatsgehad.

Wat betekend het woord ‘sommeltje’?
Tumulus-tommel-sommel
Daarover schreef Kees de Jager in 1992 een artikeltje in het blad van HV-Texel (24-1992). Hij beredeneerde het verbasteren van het woord ‘tumulus’ via ‘tommelt’ naar ‘sommelt’ en ‘sommeltje’. ’t Zou kunnen.
Kees citeerde dominee Onno Heldring die in 1845 een reis naar Wieringen maakte:
Onze schreden richtten zich eerst naar de Sommeltjeskuil, niet ver van Hypoliteshoef, het middelpunt van het volksbijgeloof. De geesten, die wij elders onder verschillende namen ontmoetten, heten op Wieringen Sommeltjes. Ik heb naar hun karakter veel nasporingen gedaan, maar het is mij niet gelukt om een duidelijke voorstelling te krijgen van wat het volk er van gelooft. Het zijn aardmannetjes, naar ik begreep, 2 of 3,5 voet hoog en als zij er zo lief uitzien als de Wieringertjes over het algemeen, dan zou het zeker aardig zijn eens zulk een gezin rond te zien.
Het zijn diefjes. In goede ernst vertelde men ons tal van hun dieverijen. Ze schijnen veel van koper te houden. Men kan er op rekenen, dat de Sommeltjes een ketel, die buiten is blijven staan, bemachtigen. Voorts ziet men ze nooit, behalve wanneer men in moeilijke omstandigheden verkeert of bij de geboorte van kinderen, zij doen dan dienst voor de ooievaar in Gelderland.
Een kuil waarin zij heetten te wonen, was thans een boerenwonig, in welker nabijheid men ons een plaats aanwees, waar de bestolen eigenaars de ontvreemde voorwerpen terug konden vinden. Aan de zwarte, asachtige moergrond, zoals er geen tweede op dit eiland bekend was, bemerkten wij onmiddellijk, dat wij ons hier wederom op oudheidkundig terrein bevonden. Na enig onderzoek werd dit bevestigd door een aantal Romeinse scherven. Het bijgeloof omtrent geestverschijningen had dus vanzelf de weg gewezen naar een van de oudste, heilige plaatsen van de eerste bewoners en deze waren later door het evangelie van Jezus Christus, bij monde van Hypolitus, of hoe de naam van deze geloofsheld ook mag zijn, verstoord geworden.
Uit deze beschrijving blijkt dat het woord sommeltjes ook hier verbonden werd met een romeins graf waar een soort aardmannetjes, de sommeltjes, woonden. Hieraan werden allerlei minder plezierige eigenschappen toegeschreven. Ook op Texel kwam het geloof in de sommeltjes voor. Het waren vooral voor de kinderen wat angstwekkende, maar toch niet erg gevaarlijke kleine mannetjes. Er was verband met de Sommeltjesberg: daar zouden ze voornamelijk komen.
Graven en kerkhoven waren van oudsher gebieden waar geesten, spoken en dergelijke figuren bij gefantaseerd werden. Het is niet verwonderlijk dat ze zowel op Texel als op Wieringen voorkwamen, deze eilanden hebben nog wel meer gemeen.
Nog eeuwen na de Romeinse tijd waren ze ook een geografische eenheid. Pas nadat het Marsdiep was doorgebroken (na 1170) had men een boot nodig om van het ene naar het andere gebied te komen, voor die tijd kon men er lopend komen.

Wat betekent dat woord?
Verzamelen, sammeln, samle, sammelje, sommele
Theo Timmer: Het Deense woord voor verzamelen nagekeken, het is samle. Samle, je hoort het de ouwe Tesselaars zeggen: sommele. Overigens is het in het duits ook gewoon sammeln natuurlijk. Die Deense vorm is extra aardig, vanwege de daarvandaan afkomstige viking-muntschatten op Wieringen. Over sommeltjes als verzamelaars valt nog van alles te beweren, maar daarover later maar weer. Met groetenis, Theo

In het Fries is het woord voor verzamelen ‘sammelje’. Denen en Friezen waren verwante volkeren, in de Friese en Viking-tijd nog meer dan nu. Kustcultuur, scheepvaart over de Noordzee, onderlinge huwelijken.
In het Sommeltjesbergje woonden de verzamelaartjes!

Sommeliertjesberg?
‘Wat de oorsprong van de naam Sommeltjes is blijft gissen. Mogelijk is de naam een afgeleide van ‘samen’ of ‘gezamenlijk’, en ook is er gedacht aan een verband met wijn. Niet voor niets is het Franse woord voor wijnkenner sommelier (Van Dale: iemand die belast is met de zorg voor de wijnkelder). En er is extra bewijs: in de Sommeltjesberg werd onder meer gereedschap gevonden van iemand die met wijn te maken had, zoals wijnzeven’.[Daartegen valt in te brengen dat de sommeltjes al op het bergje dansten toen de wijnzeef nog onontdekt in de ketel onder de grond begraven lag.]

Van wie?
Een Wieringer buschauffeur die jaren geleden de vrijwilligers van het Wagenmuseum rondreed (verhaal van Ruurd Tönjes) beschuldigde de Texelaars van het stelen van de Sammeltjes: Die zijn van ons!
Texel en Wieringen waren voor 1000 jaar één gebied, met dezelfde cultuur en verhalen.
In de rubriek ‘Uit Texels verleden’ in de Texelse Courant van 8 maart 1930 schreef S.M. van der Galiën over de Sommeltjesberg. Een lezer wees hem erop dat er op Wieringen ‘Sammeltjes’ waren, zou dat niet hetzelfde zijn? Van der Galiën beweerde van niet, beslist niet (hij was blijkbaar onkundig van de geologie van beide eilanden). Het Sommeltjesbergje was oud, en het woord ‘sommeltje’ was een uitsluitend Texels woord. Hij voegde er aan toe “Inmiddels zijn we de geachte inzender ten zeerste erkentelijk voor zijn opmerking, welke ons blijk geeft van meeleven. Het is onze hartelijke wensch, dat er meerderen ons met hun op- of aanmerkingen komen verblijden”.

De plek van de Sammeltjeskuil was vergeten, leek het. Maar in nummer1-2 van jaargang X van het blad Westerheem (van de Archeologische Werkgemeenschap voor Westelijk Nederland AWN) citeerde J.K. de Cock het Aardrijkskundig Woordenboek van J. van der Aa: Sommeltjeskuil, voormalige Boerenhofstede, op het eiland Wieringen, provincie Noord-Holland, 15 minuten N.O. van Hypolitushoef. Ter plaatse, waar deze boerderij gestaan heeft, is vroeger een heidensch kerkhof geweest, waar men nog vele scherven vindt. Welke in de walletjes en omliggende velden gevonden worden.
De tot deze hofstede behoord hebbende gronden, beslaan eene oppervlakte van ongeveer 5 bunder en worden thans in eigendom bezeten door den heer Nan Scheltus en anderen, woonachtig te Wieringen
. Dat was rond 1850.
De Cock reageerde op een stukje van dr. W.J. de Boone in Westerheem II, 1953.
Deze reageerde: Reeds enkele malen is in dit tijdschrift de aandacht gevestigd op de Sommeltjeskuil op Wieringen, in verband met het voormalig Sommeltjesbergje op Texel. Met de gegevens vervat in de laatst notitie die in Westerheem werd gepubliceerd over dit onderwerp, heb ik mij gewend tot de gemeente-sekretaris van Wieringen die ons 10-2-1961 een antwoordschrijven deed toekomen, waarin blijkt dat de plaats van de Sommeltjeskuil inderdaad nog te localiseren is. Aan dit antwoordschrijven zij het volgende ontleend:
In antwoord op Uw bovenvermeld schrijven deel ik U mede, dat de “Sommeltjeskuil” zich volgens verkregen inlichtingen moet hebben bevonden op landerijen, gelegen aan de Gemeenelandsweg te Hippolytushoef. Het land is momenteel in gebruik bij de heer S. Snooij, Gemeenelandsweg 14, te Hippolytushoef.
De heer Snooij noemt men in de volksmond nog “Simon van de zandkuul” Van de zandkuil is momenteel niets meer te zien; wel bevindt zich op dat terrein op grote afstand van de weg nog een oude boerderij
”.
Hiermee is dan tenslotte de oude vindplaats van archeologica toch nog gelocaliseerd. Graag zou men nu nog willen weten uit welke tijd de destijds gevonden resten dateerden, maar misschien vindt men nog eens hier of daar een desbetreffende aantekening verscholen in oude papieren, of wat nog beter zou zijn: enkele van de voorwerpen of scherven!

Men heeft bij de AWN kennelijk gekozen voor de Texelse spelling. Misschien kende men het woord Sammeltjes niet. Dat zullen de Wieringers niet leuk gevonden hebben.

Hoe zagen die Sommeltjes eruit?
Het waren een soort aardmannetjes, die zich voor de mensen verborgen. Ze kwamen overdag niet tevoorschijn, maar wel als het donker was. Dan werden ze wel eens gezien, meest door dronken lieden, die voelden dat ze gevolgd werden op weg van de kroeg naar huis. Wie durfde om te kijken zag ze nooit duidelijk, daar was het te donker voor. De Sommeltjes zeiden nooit iets, ze keken alleen maar. De dronkelap maakte zich dan uit de voeten. Men geloofde hem meestal niet als hij vertelde wat hij had gezien- en dat was meestal maar weinig.
In de knipselmap van Han Alta is een stukje ingeplakt geschreven door ene Jean d’Ile, waarin een ontmoeting tussen dronkeman en sommeltjes wordt beschreven. Hoewel jaar en naam genoemd werd zou het heel goed een later verzonnen verhaal kunnen zijn. Samengevat:
In 1725 was Jan Pieter Gerrits knecht van Klaas Bakker op een hoeve tussen de Waal en Oosterend. Hij was vrijgezel. Het hele jaar spaarde hij zoveel mogelijk geld bij elkaar voor de kermis. Die werd gehouden op de tweede maandag in juni. Jan had veel plezier dat jaar, niet alleen bij de kramen, maar ook later in de Vergulde Kikkert.
Tot de Waal kon hij met anderen meerijden op een driewielde kar, verder moest hij lopen. Luid het Oranjelied zingend ging hij op weg naar huis, langs de Berg. Er was iemand achter hem... Toen hij omkeek stonden daar aan de voet van de Berg drie onooglijke kereltjes, niet langer dan een halve meter, met een kleine romp, een groot hoofd, kleine armpjes en beentjes. Ze keken naar Jan met een grijns op hun gezichten.
Die wist wat het voor wezens waren en wat hij van ze te duchten had…. Sommeltjes! Schreeuwend van angst draaide Jan zich om en rende zo hard hij kon naar de hoeve. Door al dat lawaai waren de boer en boerin wakker geworden en naar buiten gelopen, net op tijd om te zien hoe hun knecht in de paardenstal verdween. Ook zij gingen schielijk weer naar binnen!

Freyr

Kopje van de Noorse god Freyr, gevonden nabij De Waal.
Mogelijk de oorsprong van de legende.


Frey

Beeldje van Freyr.


Wat was dat voor een dode? Flip Woltering in 1983
Mogen we het Sommeltjesbergje nu opvatten als het graf van een Texelse hereboer, of zelfs dat van een dorps- of stamhoofd? Misschien wel, maar we kunnen er niet zeker van zijn. Het feit dat deze begraving in het in de Romeinse Tijd zo dicht bevolkte kustgebied zo op zichzelf staat pleit er eerder ertegen dan ervoor. De ‘rijkdom’ van de grafgift is een betrekkelijke zaak, want Romeinse importgoederen waren op het Noord-Hollandse vasteland [Texel was in de eerste eeuw daar nog deel van], Texel en in het Fries-Groningse kleigebied gemeengoed. Opmerkelijk is dat ze in dit geval, samen met inheemse produkten, zijn meegegeven aan een in een monumentale grafheuvel bijgezette dode. Hierin onderscheidt het Sommeltjesbergje zich van de in deze periode gebruikelijke vondstloze vlakgraven en er moet voor de aparte (arbeidsintensieve, tijdrovende, dure) behandeling die de er begraven dode heeft ondergaan een goede reden zijn geweest. Of deze samenhing met diens maatschappelijke positie, materiële welstand, politiek gezag of met meer incidentele eigenschappen, zoals magisch-religieuze vaardigheden, dood tengevolge van heldhaftig gedrag, door een bepaalde ziekte of onder anderszins bijzondere omstandigheden, valt uit graf en grafgiften niet af te leiden.
Woltering besloot zijn artikel met ‘Van Cuyck acht het ‘ten hoogste waarschynlyk, dat dit ons Bergje aan de Waal de begraafplaats geweest zal zyn, van een Inwooner deezer Streeke, waarvan de asch werd begraven, met zyne voornaamste gereedschappen en vercierzelen’ en in feite kan aan zijn interpretatie weinig worden toegevoegd’.

Het bekken waarover Woltering het had in zijn artikel is het deksel van de ketel, wat gezien de vorm best als kom kan worden gebruikt.

Bronstijdgrafheuvel
Volgens Woltering is het Sommeltjesbergje een uniek geval: vergelijkbare grafheuvels zijn uit ons land niet bekend. Wel is er een bij Den Burg een grafheuvel uit de Bronstijd opgegraven, die in de Romeinse Tijd is opgehoogd en opnieuw als begraafplaats is gebruikt, maar die is al lang geleden afgegraven.
Dat zou bij het Sommeltjesbergje ook het geval geweest kunnen zijn. Van Cuyck schreef: volgens narichten van oude Luiden, zou dezelve voorheen wel de helft grooter in den omtrek, en veel hooger, geweest zyn: ook zou men eertyds, (maar hoe lang geleden wist men niet), verscheide graauwe Aarden Potten, met dikke Ooren, gevonden hebben.
Hij achtte dat onwaarschijnlijk, maar waarom?
Het feit dat de ketel met crematieresten en spullen dicht onder de top van het bergje werd gevonden kan betekenen dat ook hier sprake is van een bestaande heuvel. Over andere vondsten in het Sommeltjesbergje werd niet gerept, maar er zou heel goed veel meer sporen van crematies enz aanwezig geweest kunnen zijn. Andere bijzondere metalen voorwerpen zouden waarschijnlijk wel gemeld zijn. Hoe dan ook zijn er waardevolle aanwijzingen verloren gegaan.
Volgens Van der Galiën duurde het nog tot 1790 voor de hele grafheuvel was weg gegraven. In 1791 was er niets meer zichtbaar dat aan het bestaan ervan herinnerde.
Hij schreef in zijn rubriek ‘Uit Texels Verleden’ in de Texelse Courant: Onze heidensche voorvaderen hadden de gewoonte hun grooten met statie en veel eerbewijzen te begraven, met wapenen en gereedschappen, zodat zij in hun hiernamaals, het Walhalla, niet ledig zouden aankomen en meteen konden gaan jagen. Dit was hun hoogste geluk: in het hiernamaals niet anders doen dan jagen en mede drinken. Veelal wierp men boven het graf dan een heuvel op, om de nagedachtenis van de afgestorvene te eeren. Zulk soort graven vindt men op veel plaatsen in Friesland nog en de Sommeltjesberg was er ook zo een.
Nu wierp men ook vluchtheuvels op tegen overstroomingen en die gedachte moet men bij de Sommeltjesberg ook vasthouden, want dikwerf vereenigde men beide, grafplaats en vluchtheuvel tot een. ‘Wiek’ of ‘Wijk’ noemde men de Sommeltjesberg ook wel.
Kerkhoven bij nacht en ontij, naar het volksgeloof wilde, waren trieste en afschrikwekkende plaatsen, waar allerlei geesten en spoken rondwaarden, op Texel ook sommeltjes. Men dreigde de kinderen: “Pas op, anders nemen de sommeltjes je mee in het bergje”.

Grafheuvels
Het Sommeltjesbergje was niet de enige tumulus op Texel, zelfs niet de laatste. In de Franse tijd stond er nog een midden op de Hoge Berg, zei Gerrit Gerrits. De Fransen hadden in de Franse Tijd plannen om een groot bolwerk boven op de Hoge Berg te bouwen, maar dat is niet nooit gebeurd - Napoleon verloor de macht in Europa voor dit fort gebouwd was. Op de bestektekening stond die tumulus. Bovenaan de kaart staat een bergje getekend, met erbij het woord ‘tertre’. Dat betekent heuvel, het Franse woordenboek gaf als voorbeeld ‘tertre funeraire’, grafheuvel.

Tertre

Onderzoek Woltering. Bronstijdheuvel hergebruikt in Romeinse tijd.
Meer restanten van Bronstijdgrafheuvels zijn gevonden in archeologisch onderzoek van de wijk Den Burg Noordwest.

Herinneringen
Herinnering aan de Sommeltjes werden af en toe opgehaald door de Texelse Courant (serie van S.M. van der Galiën in 1930, serie overdrukken van Pieter van Cuyck in 1934, nog eens een serie in 1942). Daarbij werd het bergje regelmatig genoemd in stukjes over oudheden van vroeger, zoals door C.S. Ponger in 1937 en Van der Vlis in 1954, die er ook een paar bladzijden aan wijdde in zijn boek ‘Texel’. Het verhaal van Pieter van Cuyck zelf blijft ondertussen de allerbeste versie, wie het met eigen woorden navertelde voegde weinig toe.
De Texelse bevolking zou de Sommeltjes zonder Van Cuyck totaal vergeten zijn.

Van der Vlis schreef in zijn boek ‘Texel’ (1949): Een betrouwbaar Texelaar uit De Waal geboortig, vertelde ons, dat ook hij in zijn jeugd ermee geplaagd werd en dat hij jarenlang een zekere vrees moest overwinnen om het land voorbij te gaan, waar eens de Sommeltjesberg had gestaan.

In de Spiegel van de Speelwagen 1955 ging het over archeologische verkenningen en grafheuvels in Westfriesland, waarin zo weing giften waren bijgezet:
Ja, één keer toch zijn er uit een grafheuvel een aantal belangrijke voorwerpen tevoorschijn gekomen en wel in het jaar 1777 uit de zg. Sommeltjesberg op Texel.
W.J. Boone, in een artikel over ‘Oudheidkunde en folklore in Noordholland’ (Westerheem II, 1953) herinnert ons aan deze merkwaardige vondst, die bekend bleef door een beschrijving, welke zekere P. van Cuyck er in 1780 van gaf. In het boek van J.A. van der Vlis over Texel (1949) wordt aan het verhaal van Van Cuyck mede uitvoerig aandacht geschonken. Alle in die Sommeltjesberg gevonden objecten zijn helaas verloren gegaan. Van der Vlis meent, met Van Cuyck, dat het bergje een graf is geweest van een inwoner van de streek, vanwege ‘het feit, dat de Germanen in tegenstelling tot de Romeinen hun doden wapenen meegaven’. Graf, waaraan De Boone de verklaring knoopte, dat er volgens de volksmond een soort aardgeesten of aardmannetjes huisden, die men daar met ‘Sommeltjes’ aanduidde. Verwijzing naar het artikel Heldring over de Wieringse ‘Sammeltjes’.

Ouwe Sinterklaasspel: Sommeltjes willen hun spullen terug 1977
Ter gelegenheid van 200 jaar Sommeltjesspullenopgraving had Ansje Maas-van Leeuwen haar kinderen met Ouwe Sinterklaas aangekleed als sommeltjes en de pop als sommeltjeskind. Ze hadden een kijkdoos bij zich waarin de verdwenen voorwerpen te zien waren (het plaatje had ze uit het boek van Van der Vlis geknipt en het daar na afloop weer in teruggeplakt, er waren toen nog niet zulke mooie kopieermachines als tegenwoordig). De sommeltjes vroegen om hun eigendommen. De jury bestond meest uit onderwijzers die van de hele sommeltjeszaak niets afwisten. Ansje is daar nog steeds erg verontwaardigd over- de prijs ging naar een kind dat als ridder o.i.d. verkleed was en niet naar haar kinderen!

Sammelkes van Wieringen
Dr. Jo Daan in Wieringerland en leven in de taal, 1950
Algemeen bekend waren de sammelkes, de kaboutertjes, die in de Sammelkeskuul woonden. Reeds in 1853 lezen we er over [in de Navorscher]. De kuil was toen reeds geruime tijd verdwenen en in bouwland herschapen. De kuil is in de eerste helft van de 19e eeuw reeds onderzocht en leverde slechts een ring en enkel penningen op.
De sammelkes waren naar hun aard kaboutertjes, die werkten voor de mensen, maar erg belust waren op koper. ’s Nachts haalden ze een ketel van een of andere boerderij om beuling in te koken. Ze brachten hem, voor de mensen opstonden, weer glad geschuurd terug, met twee beulingen er in. Verder dansten ze en floten op kleine fluitjes, die zo lang waren als een vulpen. Deze begroeven ze later en ze zijn ook wel door de mensen opgegraven. Ze rookten uit kleine pijpjes, waarvan er een menigte in de kuil is gevonden.
Deze vriendelijke wezentjes brachten ook de kleine kinderen. Maar tevens werden er kinderen mee bang gemaakt. Vader of moeder zei dan wel: Deer kome de tientone-sammelkes an. Maar dat beschouwde men later als een grapje. Het geloof er aan is ongeveer 70 jaar geleden [1880] uitgestorven.

De Sammelkeskuil lag aan de Gemeenelandsweg

Waar zijn die Sommeltjesspullen gebleven?
In 1799 waren ze nog op Texel in een ‘bak met oud ijzer’.

Catalogus van RMO Leiden: Romeinsche Oudheden, opgegraven in het jaar 1777 uit den Sommeltjesberg en aangekocht op de verkooping eener boekverzameling bij Van den Hoek te Leyden. Zie Cat. Eener boekverzameling enz. meerendeels nagelaten door J.E. Voet van Campen en H.N. Roldanus; Leyden 1852, 9 maart enz. Bld. 127 No. 58

VOORLOPIGE LIJST DER NEDERLANDSCHE MONUMENTEN VAN GESCHIEDENIS EN KUNST, deel V.I de provincie Noordholland, opgemaakt en uitgegeven door afdeling A der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg ingesteld bij Koninklijk Besluit van 10 mei 1918, No. 66 (in boekenkast van Leny Kikkert)
daarin onder Texel op bld. 317:
a. Romeinsche voorwerpen
Eenige Romeinsche bronzen voorwerpen, XVIII d in den sedert geslechten heuvel “Sommeltjesberg” tusschen Oostereind en de Waal gevonden, bevinden zich in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden

In 1930 waren ze in Leiden, dat wil zeggen, Van der Galiën schreef in zijn rubriek dd 10-5-1930: Diverse voorwerpen die bij die opgraving voor de dag gekomen, zijn thans veilig geborgen in het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden.
Er staat niet bij of hij dat persoonlijk heeft gecontroleerd.

Jan van der Vlis deed in Leiden navraag naar de voorwerpen. Dr. J.H. Holwerda schreef hem op 19-2-1935 :
Weledelgeboren Heer,
Ik heb gezocht of de voorwerpen, bij van Cuyck afgebeeld en beschreven ook in het museum aanwezig waren. Wij hebben vroeger wel eens gedacht dat enkele voorwerpen, als komende uit de rivier de Waal geïnventariseerd, van het dorp de Waal op texel kwamen, maar dat vermoeden is niet juist, er bevindt zich hier geen enkel stuk dat met de teekening en beschrijving van Van Cuyck overeenstemt, wel natuurlijk dingen die er eenigszins op gelijken.
Ook blijkt het dat de voorwerpen destijds in eenige verzameling, bijv. In die van de Stadhouder zijn opgenomen, zoodat zij wel zeker verloren zijn.
Hoogachtend, uw dw Holwerda

Nu heeft Holwerda waarschijnlijk niet zelf gezocht in zijn depot. Bij zijn archeologische opgravingen maakte hij ook zelf de handen niet vuil, daar zijn foto’s en getuigenverklaringen van. Deze brief is geen betrouwbare bron wat de afwezigheid van de Sommeltjesspullen betreft.

Van der Vlis schreef op 2-6-1964 in het ‘Jubileumnummer Texel 550 jaar’ stad over de Sommeltjesvondsten: Door nonchalance is alles zoek geraakt, ondanks ijverige nasporingen hebben wij er niets meer van terug kunnen vinden.

Dagje naar Leiden met ome Frans
Frans van Leeuwen nam zijn zus Ansje en haar kinderen Mirjam en Peter Maas mee naar Leiden, in het jaar dat daar maanstenen te zien waren in het Natuurhistorisch Museum (Naturalis), rond 1975/77. Ze bezochten ook het RMO.
De kleine Mirjam (geboren in 1967) vertelde het personeel van het Rijksmuseum van Oudheden dat ze helemaal uit De Waal kwamen en graag de Sommeltjesspullen wilden zien. Ze mochten mee in het depot en kregen daar alles te zien, net zoals in het boek. Merkwaardig en ongelooflijk, maar (de helaas ondertussen gestorven) Frans van Leeuwen zal toch wel gemerkt hebben als er alleen maar wat soortgelijks was vertoond. Hij was tenslotte kunsthistoricus en schilder.
Mirjam wilde alles meteen wel mee terug naar De Waal nemen, maar dat lukte haar niet. Ze lieten hun adres achter, maar hebben er nooit meer iets van gehoord.

Mailen met Theo To:
th.timmer@planet.nl Sent: Monday, January 11, 2010 10:26 PM
Subject: sommeltjes
Goeieavond Theo, Hierbij het Sommeltjes-dossier, groeten, Irene Maas

Dankjewel Irene, een beetje in haast gelezen, maar het heeft wel wat, al die bronnen bij mekaar. Heb jij dat boek van Woltering? Er staat een luchtfoto in nabij De Waal, met een cirkelvorm in de bodem in het land achter Terpstra, die hij uitlegt als een "motte".
Ik miste bij de kleine bronnen onze "Moete ze d'r uut burgemeester", verhaaltje 33 en de voetnoot achterin. Niet van groot gewicht, maar wel een aardige toevoeging over het karakter van sommeltjes. Destijds hoorde ik daarover de bejaarde zussen Eelman (gehuwd met Borgman en Zwaan), opgegroeid aan de Pijpersdijk. Als kind vertelden ze elkaar in de bedstee enge dingen over sommeltjes.
De naam heb ik altijd in verband gebracht met sammeln, verzamelen. In het bergje bewaakten sommeltjes hun schatten. Het scandinavisch heeft een soortgelijk woord. Ik vind dat intrigerend, omdat je de oorsprong misschien bij de vikingen zou kunnen zoeken. Daar heb je veel meer van die natuurwezens dan bij ons. We weten dat zich op Wieringen Noormannen gevestigd hebben, dus ook op Texel, het was één gebied. Dat is minstens een aardige samenloop.
We hebben aan Van der Vlis veel bewustzijn over historie te danken, maar ook in oude Tesselse kranten is over dit soort dingen altijd met regelmaat geschreven. Ik heb de indruk dat Van Cuyks "Beschrijving van enige oudheden" op Texel vroeger meer onder de mensen was dan de oorspronkelijke Brieven over Texel.
Nou ik laat het hier maar even bij, dank voor het bericht en tot kijk. Theo

Dag Theo, ik zal 'moete ze deruut' ook toevoegen!
Er komt nog regelmatig wat bij, zo gaat jouw stukje er ook in, want de sammelen-verklaring is heel redelijk, beter dan sommeliertjesberg vanwege de wijnzeef.
Wellicht woonden er hier op Texel ook Noormannen, gezien de naam de Hal, en daarbij waren Texel en Wieringen één onverdeeld gebied tot tegen 1200.
Lees alles maar eens rustig over die Sommeltjes en bedenk dan een eens verklaring voor het opnemen in de Lijst van Oudheden (1918) van de Sommeltjesspullen in het RMO Leiden, als ze daar volgens de redenatie van registrator Heikki Pauts nooit geweest zijn. Maar waar zijn ze dan? groeten, Irene

De Sommeltjesberg in ‘Moete ze d’r uut burgemeester?’
“Het krioelt er van de sommeltjes”, zeiden de mensen tegen elkaar, als ze het over de geheimzinnige heuvel hadden, die vlak buiten De Waal lag. Iedereen wist dat het bergje bewoond werd door duizenden heel kleine aardmannetjes. Ze waren zo klein, dat ze door de spleten in de wand van de bedstee konden binnenglippen, zonder dat je d’r ooit erg in had.
Ze konden zich onzichtbaar maken, dus je zag ze nooit. Ze deden ook niemand kwaad. Overdag verscholen de sommeltjes zich in de heuvel, waar hun schatten begraven lagen. Pas als het goed donker was, kropen ze naar buiten en zwierven rond in de omgeving van het dorp. Bij heldere maan dansten ze soms boven op het bergje.
(Aantekeningen bij 33 De Sommeltjesberg (Cuyck; Franke; Sinnighe: Van horen zeggen) Het Sommeltjesbergje (‘de wiek’ zeiden de boeren vroeger) was een grafheuvel uit de Romeinse tijd. Hij lag iets buiten De Waal, rechts van de weg naar Oosterend. Symon de Breeker liet de heuvel in november 1777 door zijn knecht afgraven. Er werden gebruiksvoorwerpen en werktuigen in gevonden. Pieter van Cuyck maakte een verslag van die afgraving. De voorwerpen zijn verloren gegaan.
In de 18e eeuw werden ondeugende kinderen uit De Waal met de sommeltjes uit het bergje bang gemaakt. Rond 1860 beweerde een oude vrouw dat ze in haar jeugd de aardmannetjes nog gezien had.
Ook op Wieringen kwamen sommeltjes (of sammeltjes) voor. Ze hadden hun verblijfplaats in de Sammeltjeskuil. Van hen is bekend dat ze uit kleine aarden pijpjes rookten. Ook sponnen en werkten ze voor de mensen. Van de hoeve De Kuil haalden ze ’s nachts een ketel om er beuling (leverworst) in te koken. Vóór de mensen opstonden brachten ze die schoongeschuurd terug, met 2 beulingen erin.)

Mysteries in Noord-Holland, boek over legenden, waargebeurde verhalen en onverklaarbare gebeurtenissen
Bron: S. Franke, Legenden langs de Noordzee, uitg. Thieme, Zutphen, 1934 (bld. 196-197) en verwijzing naar Pieter van Cuyck, heruitgave 1969

Samenvatting en citaten:
Televisieserie over de Sommeltjes in VPRO Villa Achterwerk, gemaakt door Imme Dros en Harrie Geelen. Wie kon vermoeden dat de Sommeltjes echt hebben bestaan!
‘Aardmannetjes zijn natuurwezens die in vele culturen in hun geschiedenis, mythen en volksverhalen voorkomen’. IJsland, Ierland.
‘De lokale bevolking weet het en doet de traditie voortleven, maar de aardmannetjes staan ook vereeuwigd in heel oude boeken’ (Pieter van Cuyck). Sommeltjes.
‘Dit zijn een soort aardmannetjes die in het maanlicht zouden dansen op de Sommeltjesberg, rechts van de weg van Den Burg naar Oosterend. Hoe ze eruit zagen weet niemand. Overdag verscholen ze zich in het bergje en pas als het donker was kropen ze naar buiten en zwierven ze rond in de omgeving van het nabijgelegen dorp. Als ze dreigden ontdekt te worden, konden ze zich onzichtbaar maken of konden ze de gedaante aannemen van allerlei dieren. Maar o wee, als een van de Sommeltjes te laat weer in de Sommeltjesberg was: als de eerste zonnestralen hen raken, veranderen ze in steen. In het bos, aan de Pelikaansweg, staan er een paar.
De bewoners van De Waal wisten te vertellen dat de kleine aardmannetjes door de spleten in de wand van de bedstee konden glippen. Ze deden niemand kwaad, maar als de kinderen kattekwaad uithaalden werd door de ouders dreigend gewaarschuwd: “De Sommeltjes zullen bij u uit het bergje komen”. Ook nu nog weten de ouderen van De Waal dat ze in hun jeugd bang werden gemaakt met de Sommeltjes.
Die heuvel is inmiddels weg: allang afgegraven. Hij lag op het land van Simon de Breeker, die in 1777 de berg liet afgraven en de grond over het land verspreiden. Het bergje bevatte een aantal voorwerpen, waarvan er een aantal uit de Romeinse tijd zou stammen.
Ze deden niemand kwaad, die Sommeltjes, maar ’t was toch griezelig te weten dat ze daarbij duizenden in die geheimzinnige Sommeltjesberg huisden.’

Wat de oorsprong van de naam Sommeltjes is blijft gissen. Mogelijk is de naam een afgeleide van ‘samen’ of ‘gezamenlijk’, en ook is er gedacht aan een verband met wijn. Niet voor niets is het Franse woord voor wijnkenner sommelier (Van Dale: iemand die belast is met de zorg voor de wijnkelder). En er is extra bewijs: in de Sommeltjesberg werd onder meer gereedschap gevonden van iemand die met wijn te maken had, zoals wijnzeven. Dit tastbare bewijs is nog altijd te zien in het Oudheidkundig Museum in Leiden [dit is het oude vooroorlogse verhaal, geen bewijs voor aanwezigheid op heden].

Op Texel zelf is in het Nationaal Park Duinen van Texel door Staatsbosbeheer een Sommeltjespad gemaakt door het bos aan de Pelikaanweg. Langs deze route kunnen allerlei versteende sommeltjes bewonderd worden. Op Texel wordt in de toeristenindustrie dankbaar gebruik gemaakt van de Sommeltjes; in diverse cadeauwinkels zijn Sommeltjesartikelen te koop (bijvoorbeeld kaarsen in de vorm van Sommeltjes).

Mailen met Imme Dros op 27-12-2009 19:27:
Beste Imme,
Vandaag trof ik in een boek van Martijn Adelmund over vreemde verhalen in Noord-Holland een stuk over de Texelse Sommeltjes, waarin ook jouw naam werd genoemd. Vandaar deze mail.
Eigenlijk vallen de Sommeltjes buiten mijn onderzoeksgebied omdat ze achter De Waal zaten en ik de geschiedenis van de Westermient 'doe'. Maar toevallig is een van mijn achternichtjes betrokken in dit verhaal en daarbij ben ik ook wel geïntrigeerd door het geval.
In de hierbijgaande file kan je nalezen wat ik op dit moment van de Sommeltjes weet. Hoewel men bij RMO in Leiden ontkent dat ze de Sommeltjesspullen hebben zijn er toch aanwijzingen dat hun catalogus niet op orde is. Ook in dit boek van Adelmund staat dat die in hun collectie zijn. Weet jij er wat van, zo ja, wat?
Alvast bedankt, Irene Maas


Dag Irene,
Eigenlijk weet ik niets van de Sommeltjes. Een keer met ouwe sunderklaas hebben we bij gebrek aan beter gespeuld als sommeltjes. Er was een Sommeltjesberg bij de Waal en sommeltjes konden alles zijn volgens ons. We trokken wat troep aan en klaar. Veel later heb ik wezentjes (die ik sommeltjes noemde) verzonnen om er een vervolgverhaal mee te maken voor de Pep of zo’n soort blad, kan ook Jippo geweest zijn. Samen met Harrie, die de tekeningen maakte, schreef ik verhalen over twee soorten sommels: bergsommels en veldsommels. Het had niets meer te maken met de sommeltjesberg. Harrie heeft ook nog een animatiefilm gemaakte van die sommeltjes. Pure fantasie. Dus daar zul je weinig aan hebben. Van alles wat er in je bijlage staat wist ik helemaal niets, dat had ik ook niet nodig. Ik vond het een leuk woord: sommeltje. Een beetje zoals rommeldebommel wat een gestommel hoor ik me daar op de zolder. Vandaar.
Succes en hartelijke groeten, IMME

Nog eens- hoe zagen de Sommeltjes er uit?
Imme onderscheidde de bergsommel en de veldsommel. In de verhalen is het uiterlijk van de sommeltjes divers- er zijn er die door spleten in de bedstee kunnen, een soort oer-smurfen. Maar anderen beschrijven ze als kabouter of zelfs dwerg, zoals Jan Gerrits.

Saskia op onderzoek
2006 Conservator Heikki Pauts (geboren in Finland) van het RMO aan Saskia Roselaar, in die tijd als in Leiden aio Romeinse geschiedenis aan het werk :
Het klopt dat er iets van dat vondst nog in de collecties van het RMO zit. Namelijk Z’Z’n van de paardentuigen (?), een bronzen riemverdeler o.i.d. Het inventarisboek van 1852 meldt de volgende:
Romeinsche Oudheden, opgegraven in het jaar 1777 uit den Sommeltjesberg
en aangekocht op de verkooping eener boekverzameling bij Van den Hoek te Leyden. Zie Cat. Eener boekverzameling enz. meerendeels nagelaten door J.E. Voet van Campen en H.N. Roldanus; Leyden 1852, 9 maart enz. Bld. 127 No. 58
T 1. Koperen versiersel, misschien van een paardentoom

Men liet Saskia ook fascimile-uitgaven van de boeken van Pieter van Cuyck zien.
Hoi mam,
Ik heb het ding gezien in het RMO. Het enige wat ze dus hebben is een soort riemverdeler van een paardentuig, wel een mooi gemaakt ding maar niet echt spectaculair. Ze weten bij het RMO niet zeker of het oudheid of middeleeuwen is, waarschijnlijk late oudheid dus. Ze hadden dit uit een verkoping in 1852 gekocht, en de andere dingen uit de Sommeltjesberg zaten daar zeker niet bij. Ik heb gevraagd hoe het zit met bruikleenaanvragen enzo, die regels zijn best streng. Er moet een officieel verzoek gedaan worden aan de directeur van het museum, waarin staat waarom ze het in bruikleen willen, en hoe de tentoonstelling van het wagenmuseum is, dus of de condities daar goed genoeg zijn om het ding verantwoord te conserveren. En ze willen ook weten hoe het met de beveiliging van het museum werkt. Elke 5 jaar wordt dan opnieuw bekeken of het bruikleen wordt verlengd, want eeuwig bruikleen doen ze niet.
Groetjes, Saskia

Mailen met RMO-oud-werknemers
To: l.p.louwe.kooijmans@arch.leidenuniv.nl Subject: sommeltjesspullen


Beste Hr. Louwe Kooijmans,
In een oud nummer van het tijdschrift Holland las ik een interview met u, waarin stond dat u vroeger in het Rijksmuseum voor Oudheden werkte.
Ik heb een vraag waarop u misschien een antwoord weet.
De vrijwilligers van het Cultuurhistorisch Museum (voorheen Agrarisch en Wagenmuseum) in De Waal krijgen regelmatig vragen over de Sommeltjes, naar aanleiding van een fantasiebeeldje dat daar bij de kerk staat. Ze weten niet goed wat daar op te antwoorden.
Nu willen wij daarover een vitrine inrichten, uitgaand van de tekeningen die Pieter van Cuyck ooit gemaakt heeft van de voorwerpen die in 1777 zijn gevonden bij het afgraven van het Sommeltjesbergje, een grafheuvel uit de Romeinse tijd.
Al pratend over dit onderwerp vertelde een nichtje van mij, Mirjam Maas, dat zij meer dan 30 jaar geleden in het RMO is geweest met haar broertje, moeder en oom. Zij heeft daar gevraagd om de Sommeltjesspullen te mogen zien, zoals een onbevangen kind dat kan vragen. Ze werden meegenomen naar het depot, waar ze alle voorwerpen te zien kregen, precies zoals afgebeeld in het boek van J. v.d. Vlis over de geschiedenis van Texel. Nu kan een meisje van 10 jaar zich vergissen, maar de aanwezige oom was de (helaas overleden) kunsthistoricus en schilder Frans van Leeuwen. Die zal toch wel geweten hebben wat hij zag.
Mijn dochter, die bij de Leidse Universiteit werkt (Klassieke Geschiedenis), is vorig jaar wezen kijken in het Museum, waar men haar een riemverdeler kon laten zien, afkomstig uit het Texelse Sommeltjesbergje. De wijnzeef met de naam Adraxius en de andere dingen waren niet meer te traceren.
Nu ben ik op zoek naar iemand die vroeger in het RMO heeft gewerkt en weet waar de Sommeltjesspullen gebleven zijn. Men zal ze niet hebben weggegooid! Wellicht weet u er zelf iets van, of kent u iemand die het zou kunnen weten.
Ik hoop, namens het Cultuurhistorisch Museum, dat u ons kunt helpen met deze vraag,
vriendelijke groet,

Irene Maas
Stuartstraat 105 1815 BR Alkmaar
072-5125423
irenemaas@xs4all.nl

Beste Irene,
Het onderzoek van de Sommeltjesberg en de publicatie van Pieter van Cuyck zijn mij bekend, maar ik weet niet waar de vondsten zijn. De opgraving is uit 1777 en het RMO is in 1818 gesticht. Ik geloof dan ook niet dat de vondsten daar zijn, maar waar dan wel? DE expert voor Texel is Dr. Flip Woltering, tot voor enkele jaren verbonden aan de ROB (nu RACM) in Amersfoort.
Dr Ph J Woltering
Berkenweg 20
3818LB Amersfoort [kaart/route]
Tel: 033 4633589
Probeer hem eens. Hartelijk groet en veel succes, Leendert P. Louwe Kooijmans

Sent: Thursday, April 12, 2007 7:49 PM To: l.p.louwe.kooijmans@arch.leidenuniv.nl
Subject: RE: sommeltjesspullen
Beste Leendert,
Ik zal Flip eens bellen. De algemene gedachte was dat de Sommeltjesvondsten verdwenen waren, maar dat ene voorwerp werd afgelopen winter via de catalogus opgespoord. Daar keken we allemaal van op! Ze waren aangekocht ver na 1818.
Bedankt, Irene

Woltering verklaarde dat alles wat hij over dit onderwerp wist van Louwe Kooijmans kwam. Hij stuurde kopieën van een door hem geschreven artikel over dit onderwerp en een stuk over Romeinse import in Germania van Michael Erdrich uit 2001.

Hierna heb ik er, sinds ik me niet meer met het Cultuurhistorisch Museum in De Waal bezighield, niet meer over nagedacht, tot ik het stuk van mevrouw Tacoma las.
Ik wilde het toch nog eens proberen. Ik belde het RMO en sprak met Heikki Pauts, die zich het bezoek van Saskia nog goed herinnerde. Ik mailde hem het Sommeltjes-dossier.

Verzonden: maandag 4 januari 2010 12:25
Aan: Heikki Pauts Onderwerp: sommeltjes
Beste hr. Pauts,
Naar aanleiding van ons telefoongesprek van vanmorgen stuur ik hierbij het Sommeltjes-dossier. Eigenlijk valt De Waal niet onder mijn studie-gebied, maar nu er een familielid bij betrokken is hoort het er bij.
Op mijn website kunt u zien wat ik nog meer doe.
vriendelijke groet, Irene Maas
www.irenemaas.nl

Maar de spullen bleven onvindbaar.

Geachte mevrouw Maas, beste Irene,
Naar aanleiding van ons gesprek heb ik me nogmaals verdiept in het "Sommeltjesverhaal". Helaas moet ik al snel melden, dat het zonder succes is geweest: naar mijn inzicht zijn o.a. de wijnlepels van MATUTIO en ADRAXIVS echt nooit in het Rijksmuseum van Oudheden geweest.
Om te beginnen heb ik alle Romeinse wijnlepels en -zeven in onze collectie gecontroleerd, en geen enkele heeft zo'n inscriptie. Ook zijn de vondstgegevens van alle exemplaren met zekerheid bekend.
Daarna heb ik onze archief nogmaals grondig doorgezocht. Bij verwerving worden alle objecten in een Inventarisboek ingeschreven, en dat al sinds het begin van het museum in 1818. Het enige object uit de Sommeltjesberg, die in de Inventaris voorkomt, is diezelfde riemverdeler die in 1852 aangekocht is.
Ik heb het idee, dat de informatie over deze "[...] verkooping eener boekverzameling enz., meerendeels nagelaten door J.E. Voet van Campen en W.N. Roldanus [...]" al sinds ca. 1920 constant verkeerd geïnterpreteerd wordt. Het was dus een soort openbare veiling, gebaseerd op een catalogus (prijslijst o.i.d.), waarnaar ook in onze Inventaris verwezen wordt (bl. 127, No. 58, enz.). Het is duidelijk, dat het museum toen dus alleen één object aangekocht heeft, met name die riemverdeler. Als er tussen de boeken en andere spullen van Voet van Campen ook die twee wijnlepels bevonden hadden, dan zou het museum die zéker hebben aangekocht, en ook met trots gemeld in de Inventaris, diverse publicaties, correspondentie enz. enz. Helaas was dit niet het geval, en het bleef bij die ene object, die eigenlijk al kort na de aankoop als "modern" (dus misschien 17de-18de eeuw) gedateerd werd.
De meldingen van "Sommeltjesspullen" uit 1921 en 1930 kan ik ook niet anders dan fictie noemen. Bijvoorbeeld in 1943, tijdens de opgravingen Den Burg, schrijft de toenmalige commandant van het eiland, Korvetten-Kapitän Prof. Dr. K.H. Jacob-Friesen in het Deutsche Zeitung in den Niederländen, over de vondsten van 1777: "[...] Von diesen Funden ist heute leider nichts mehr erhalten; sie sollen nach Leiden gekommen sein, sind dort aber verschollen [...]". Als deze markante objecten rond die tijd echt in Leiden hadden gelegen, hadden de beruchte Nederlandse deelnemers in die opgravingen, conservator F.C. Bursch en zijn assistent W.J. de Boone van het RMO deze feit zeker in verband met nationaal-socialistische propaganda gebruikt. Het klopt, dat enkele objecten uit de collectie van het RMO tijdens de oorlog zoek zijn geraakt, maar daarvan bestaat er een duidelijke lijst. Het waren meestal prehistorische oudheden, die tijdens een tentoonstelling in België in 1944 onder bombardement raakten en niet meer terug te vinden waren.
De meest merkwaardige melding is die van het onaangekondigde bezoek naar de depots in 1975/77. Ik kan me niet anders voorstellen, dan dat er toen inderdaad alleen vergelijkbare objecten getoond werden. Noch in 1975 noch nu heeft het RMO een reden om over Texelse vondsten geheimzinnig te doen. Het gebeurt vaker, dat er over bepaalde oude vondsten niets meer over is dan enkele schaarse meldingen of afbeeldingen in oude publicaties. Tot de tijd dat ze hopelijk ergens nog opduiken, moeten we momenteel dus helaas constateren, dat dit ook met de "Sommeltjesspullen" het geval is.
Ik hoop dat dit voldoende uitleg biedt. Succes met de zoektocht!
Met vriendelijke groeten,
Heikki Pauts
-----------------------------------------------
Dhr. Heikki Pauts
registrator
Rijksmuseum van Oudheden
Postbus 11114, 2301 EC Leiden
T.+31 (0) 71-5163117
F.+31 (0) 71-5149941
Email: h.pauts@rmo.nl.
www.rmo.nl


Beste Heiki,
Bedankt voor de inzet, meer dan dit is niet mogelijk. We hebben in ieder geval alles gedaan wat we kunnen, en waar die spullen nu wel gebleven zijn- wie zal het zeggen...
met vriendelijke groet, Irene

Maar toch ben ik niet tevreden. De vondsten werden ook vermeld in deze lijst
VOORLOPIGE LIJST DER NEDERLANDSCHE MONUMENTEN VAN GESCHIEDENIS EN KUNST, deel V.I de provincie Noordholland, opgemaakt en uitgegeven door afdeling A der Rijkscommissie voor de Monumentenzorg ingesteld bij Koninklijk Besluit van 10 mei 1918, No. 66 (in boekenkast van Leny Kikkert)
daarin onder Texel op bld. 317:
a. Romeinsche voorwerpen
Eenige Romeinsche bronzen voorwerpen, XVIII d in den sedert geslechten heuvel “Sommeltjesberg” tusschen Oostereind en de Waal gevonden, bevinden zich in in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden

Niet meer vergeten
Er is nu een Sommeltjesweg, die evenwijdig aan het Hogereind loopt, van de Bomendiek over het lage deel ten zuiden van het dorp tot aan de Oosterenderweg.

Sommeltjespop

Sommeltjespad

Sommeltjesbeeldje staat bij de kerk van De Waal

Sommeltjesspeeltuin in de Waal

Literatuur
Pieter van Cuyck Beschrijving van eenige oudheden 1780
Reisjournaal van ‘de vrouw’ van Taco Scheltema, 12 en 13 juli 1799, in De Speelwagen 1951
Van der Vlis, Texel, 1949
Knipselmap van Han Alta, stukje van Jean d’Ile
Moete ze d’r uut burgemeester? 43 tesselse volksverhaaltjes, uitg. Het Open Boek, Texel, 1978
Woltering, P.J. 1983. De Sommeltjesberg op Texel: het graf van een hereboer? In: Urnen delven; het opgravingsbedrijf artistiek bekeken. Ed. M. Addink-Samplonius, Dieren
Veldnamenboek, Boerderijenboek, Texelse geslachten
Erdrich Michael, Wirtschaftsbeziehungen zwischen der Germania inferior und dem germanischen Vorland- ein Wunschbild, Walter de Gruyter, Berlin, 2001
Adelmund, Martijn, Mysteries in Noord-Holland, Bruna, 2006
Beeldbank Texel, oude Texelse Couranten, mij gewezen door Leny Kikkert-Bakker, trefwoorden ’Sommeltjes’ en ‘oudheden’
Westerheem, oude jaargangen uit de erfenis van Han Alta.




Home