|
Reyer Witte (van Jan Pietje) schreef
herinneringen en gedichten in een schrift, net
als veel andere Texelaars van zijn tijd.
Sommige teksten heeft hijzelf verzonnen,
andere overgeschreven, weer andere met eigen
woorden naverteld.
Bij het kopieren zijn een aantal regels
weggevallen, ook waren de onderste regels niet
allemaal meer leesbaar.
In mijn archief heb ik een afschrift van Reijers
gedichten, gedateerd jan. 1963, ondertekend door
‘C.M. Bakker Diek 21 Den Hoorn’. Deze kopie heb
ik uit de verzameling van Jannie Bakker van
Diek. Soms zijn die teksten wat uitgebreider dan
die van Reijer, dat heb ik dan tussen [[xx]]
toegevoegd. Maar de overschrijver heeft ook heel
wat weggelaten.
De door C.M. Bakker verbeterde spelling heb ik
niet gevolgd, alleen hier en daar tussen [xx]
wat verduidelijking toegevoegd.
Jan Jansz Witte, zoon van Jan Pietje, broer van
Reijer, was getrouwd met Martje Tijs Bakker van
Spyk. Zij waren kinderloos, zodat hun
eigendommen bij de familie Bakker en tenslotte
achter]nicht Jannie terecht konden komen.
Dit scrift behoord aan my zolang ik heb het leve
Reyer is myn naam al by de doop gegeven
Witte is myn naam van de vaderlyke stam
Tessel is de plaats waar ik ter wereld kwam
Komt vry in myn kantoor Doo snuffelt alle hoeken
Maar handen uit de kast en ogen uit de boeken
Die in zyn Jeugd Het pad der deugd Heeft in
geslagen Wacht wel ge moet zyn ouwe dagen
Het geloof is het symbool waar alles om draait
De hoop wort door het geloof van zelf opgelaait
De lievde is het middelpunt anders blyft alle
kou
En tenslotte is nodig het noordzakelyk berou
Is men oud van dagen
Zoodat alles je komt plagen
En het geloof hebje bewaard
Dan blyft men gelaten en bedaard
Maak u niet angstig bezorgde mens
En doe niet teveel aan ydelle wens
En doe niet teveel aan poletiek
Want dan worje gek of ziek
[[vertrouw op God geheel je leven
Hij zal wat nuttig is geven]]
De levensgeschiedenis van Grootvader Jan en
Grootmoeder Griet, de grootouders van Vader Jan
Piet
Het was ongeveer 1780 toen trouwde zy en hun
nakomelingschap werd machtig
[Grietje Dirks Zym (1737-xx) trouwde in 1763 met
Jan Fransz Witte (1735-1803) zoon van Frans
Watté en Pietertje Sieuwerts]
[kinderen Frans, Dirk, Pieter, Neeltje, Antje en
Gerbregt]
Jan Witte en Grietje Zym
Ik beschryf met veel geestens drift
Dit mooie dikke schrift
En neem ik het voor lief
Zoo als famillie Arghief
Het was noch in de Franse tyd
Zoo als my vader my heeft gezyd
Toen leefde aan de Hooren
Een echtpaar voor elkaar geboren
Het was grootvader Jan en Grootmoe Griet
De grootouwders van vader Jan Piet
En zoo hy my heeft gezyd
Was Grootvader van Franse Nasieonaletyd [dat was
in feite diens vader Frans Watté]
Hy had van vechten gouw de brui
En dook hier onder by gegoede lui
Het was ongeveer zeventien tachtig
Toen trouwd zy, en hun nakomelingschap was
machtig
En als ik ze alle kreeg te gast
Dan kwam Leiden zeker wel in last
De eerste aartsvaderen Dirk Frans en Piet
De drie zone van Grootva Jan en Grootmoeder
Griet
Zoo kwam Piet van Jan en Jan van Piet
Het nakome ling schap van Jan en Griet
En Dirk van Jan en Jan van Dirk
Zoo ging dat alles in zyn wirk
En Frans van Jan en Jan van Frans
En verder een hele kinder krans
Zoo kwam dan de Wittes stam
Zoo als ik van myn vader zaliger ver nam
Nu krygen wy eerst Piet van Jan (En Jan van
Piet)
de ouwste zoone van Jan en Griet
Zoo had dan Groot vader Piet [1770-1821 x
Dieuwertje Dirks Dijt]
De ouwste zoon van Jan en Griet [derde zoon Jan,
1810-1905]
Een zoon die noemde zy Jan Piet
En een Dirk een Antje, Keetje en Griet
[kinderen van Piet en Dieuwertje: Jan, Jan,
Martha, Jan, Dirk, Dirk, Grietje, Cornelia]
En vader Jan de ouste man
Daar spreekt nu noch een ieder van
Die naam is hier nochg popielaar
Ge stirk door een hele kinderschaar
[Kinderen van Jan Piet en Guurtje Zijm: Pieter
Jan Piet en Antje Metselaar: Ysbrand, Dirk,
Antje, Ysbrand, Cornelis, Jan, Dieuwertje, Jan,
Jacob, Dieuwertje
Jan Piet en Antje Huisman: Marretje
Jan Piet en Neeltje Dyt: Antje, Reyer, Marie,
Tryntje, Antje, Reyer en Dieuwertje]
Zoo kwam weer Piet van Jan en Jan van Piet
En verders strekt die stamboom niet
Want Pieters Jan die ging vroeg dood [1881]
Ja dat woog wel zwaar als lood
Hy was verloofd aan Jannie Veger
Maar hy ging dood en niemand kreger
Nu is er noch een Kees te Piet
En wie kent hier ons Keesie niet
En verder zal ik dit maar niet beschryven
Anders kwam het schrift wel vol onder die
bedryve
Nu krygen wy een broeder Dirk
In zyn leve was hy flink en stirk
Maar een ziekte van een week
Bracht het sterk gestel van streek [1840-1887]
Het was een slechte tyd maar het mogt niet
hinderen
Voor de God vrezende die stort de genaden over
zyn kinderen
Nu krygen wy eers zuster Antje
Men zegt het was een by de handje
Zy was verloofd aan Cornelis Zym
Maar der kwam een aar geheim
De dood kwam en wel onverwacht [1841-1864]
Een ziekte van een dag en nacht
Het vierkant stond als lucht kasteel
Maar wat was hier het sobere deel
Nu krygen wy een broeder Yzbrand [1842-1883]
In zyn jonge tyd een sterke klant
Maar door wild lopen achter een schet
Dat kluisterde hem vroeg aan een ziekbed
Zy hadden 4 zone en 2 meiden
Maar er kwamen ook slechte tyden
Maar zy trokken naar Zuidhaffel heene
En kregen beter land onder de beene
Zy hadden stank aan dronken Naatje
En zeyde bruid wie slaatje
Nu krygen wy noch een broeder Keesie [1844-1871]
Dat was noch niet zoon lekker beesie
Hy was zo vlug als een pias
En de grootste man die stond hy ras
Nu krygen wy ons broeder Jan [1849-1928]
Eeen goeye en ryke man
Hy liet de famielie honderdveertig duizend na
En noch niet genoeg o boe o ba
Nu krygen wy broeder Japie [1852-1925]
In zyn leve een vrolyk knapie
Hy hield van rymen dansen zingen
En lachten om alle gekke dingen
Nu krygen wy een zuster Duw verloofd aan Jan van
Giel [1855-1877]
Maar er kwam een ander gehym God ysde hunne Ziel
Nu krygen wy zuster Marrie [1868-1936]
Zy was getrouwd met Hyn Smits Corrie
5 zoonen en 2 Meide
Maar ook de dood kwam tussenbeide
Nu krygen wy zuster Treyntje [1870-1893]
Zy was verloofd aan Piet van Steintje
Maar ook de dood kwam Tussen byen
En zo staan ze op de kyen
Nu krygen we zuster Antje [1872-1962]
Altyd nag een by de handje
Zy is 75 jaar en
In haar winkeltje staat ze voor een ieder klaar
Nu krygen we Benjamin of Reyer [1874-1961]
Reyer maak je broek wat weyer
Maak je broek niet al te wyd
Dat i van je gat af glyd
Wy zetten im ans wel voort klavier
Want hy hout van gekheyd en pluzier
Hy is 65 jaar jonger als zyn vader
En beschryven hem hier wel nader
Hy is 73 jaren ouwd
En noch altyd ongetrouwd
Nu gaane we weer na bove
En ik kanje wat belove
De nakomelingen van tante Griet [1816-1857]
Het was Jan en Deuw en An en Piet
By ouwdere mense wel bekent
In weze en in temperrement
De na komeling schap is Henderik en Henderik van
Piet
En wie kent Henderik van Reijer niet
Nu was er noch een tante Ceetje [1820-1843]
Nakomelingen had zy een beetje
Zy was de moeder van Tys Maartens Zym
En de nakomelingen is voor my een gehym
Nu krygen wy ome Dirk [1814-1898]
Zyn nakomeling schap is stirk
Hy had een Piet hy had een Jan
Hy had een Dieuw en had in An
Had ook noch een stamhouder Keesie
En Megiel een lekker beesie [Miggeltje1856-1924]
En om dat Megieltje eens te verklappe
Hy hield van alderly molle grappe
Hy woonde op laast op Waaghals onder de Rozendyk
En als je alleen woont krygje altyd glyk
Maar nu van dat Reyertje gesproke
Dat gesprek heb ik eve onder broke
Dat Reyertje hoefde niet na school
Want dat was maar apekool
Hy moest de schape maar gaan telle
Na de Wartjes en de Butten Welle
En toen ik 9 was kocht de ouw baas
Voor zyn jongste zoontje een Boereplaas
Het was Hoorn en Burg toen wel bekent
Daar was ik dagelyks prezent
Ik moest zoo zie al by de knechte
Of zy niet waare aan het vechte
Daalder Peper Schaatsenberg
En ons Jochie vond het heus niet erg
Om daar dagelyks heen te lope
Want hy wouw graag een hasie stroope
Een Aasie of in eentje [eendje]
Zoo voor zyn zuster Leentje
Ook Daalder en by Peper
Die lusten graag hazepeper
Het was een Grote Wildernis
Het land mekeerde allegaar mis [mest]
En kwam de tyd van Kievits yer
Nou dan was het feest voor Reyer
En dan de tyd van boogjes hangen
Daar kon ik egt naar verlangen
Ik verdiende dan heel wat cente
In de herfst en in de lente
Toen 1887 was gekomen
Kwam Jan van Dirk als knecht by oome
Met 20 Maart was hy prezend
Hy had myn toebracht een Alend
[[maar hij had nog geen vrouw wat een ellende]]
Wy moesten zelf eten kooken
In het stookhok wat kon het roken
Tekening Nieuwe schuur stookhok Hoorn en Burg
Wy liepen daar vele keren heen
Tot dat vader 78 jaar was naar ik meen
Maar nu van Jan van Dirk eens gesproken
Dat heb ik glussies onderbroeken
Toen kwam de lieve Mei
Toen kwam zyn vrouwtje vrolyk bly
Het was Antje by de handje
En was niet bang van een stantje
Maar in 1888
toen werd de Chaos al te machtig
Toen werd de hele boel verkocht
Ik weet niet meer wat het toen op brogt
Maar het was een habe kras
De boere plaats viel onder de hamer ras
Jan Bruintje kocht de Boereplaas
En sloopten hem heelle maal helaas
Klaas Troest die kocht de nieuwe schuur
Met de huiskoog ik weet niet hoe duur
Zoo ging de helle boel aan kant
Het was meer als 20 bunder land
En ook Hermanshoef Vredelust Zandvrucht
Voor Notaris Westeberg een hele klucht
Dat zoo kwom, dan in de Texelsche Corant
Veelmeer als honderd bunde land
En ten slotte wert het by gelyd
En kwam het in zyn geheel
Het zat in ’t minderjarigen deel
Broeder Jan die kocht toen Vreden lust
Met een mooie xxx was in lust
Hy kocht toen ook het Ketenland
Dat kon wel worden of gebrand
Aris van Bouwe kocht Hermans hoef
Die sneed ze lelyk of de loef
Syb de makelaar Zandvrugt en de vyfhonder
Voor een habbe Kras wat ging het bedonder
En Jan die kocht de rooye boe
Met 4 H land Daar voor koop je geen koe
Johannis Eelman het hoekstuk de prys kan ik niet
noemen
Maar op de prys kan ik niet roeme
C R keyzer die kocht het stukkie in Ongeren
Maar in droge zommers liepen de schapen dood te
hongere
Keesie Bakker Jz de Wortjes
De hogen en de lagen hortjes
De buten wellen kocht Japie Pieter Pouweles
Kikker
Voor een habbe kras wat een likker
Nu verspringen wy naar buiten dyk en Westen
Dat was van het Moederlyk Erfdeel maar dan het
lesten
De Eze kocht Jan Pieterse Smit
Die had geld geleend van Jan Piet Wit
Zoo was er ook noch een Antje bure land
Dat kocht Pieter Maas zoo uit de hand
Die Bang gemaakte crediteuren
Kwamen vaak by ons aan de deur te zeuren
Hyn van de dove kocht Niesjens plaasie
Als erfgenaam van oom Piele Basie
Nu gaan wy weer na tuenes land
Dat kocht Kees Kuip niet uit de hand
En dan gaan wy na Janne land
Dat licht by de Koog onder de kant
Dan gaan we na de Walvis tuin
Die lecht in de Koog over de school wat schuin
Dan gaane wy na de Kooyeweid
Die raakte wy ook nachg kwyt
Nu na het Schoutte Duinker land [Arie Schouten
Duinker]
Dat lyd by Jan Spigt van Ant
En nauw 3 woningen in de Burg
Het was voor de bewoners een hele zorg
4 wonige bleven over met de bakkery
En Martje Kuib en Antje Jop waze bly
Het Grooten stuk Klaas Luisensland
En noch wat ander land dat ging niet van de hand
En het luissensland en zonder dorpie
Daar speel ik noch op myn harpie
Er is nu noch 11 bunder land
Dat is noch in famielie hand
Wat kon het toch raar lopen
Dat vreemde het zo gou gaan kopen
Jan Tz Zym kocht Blandeberg
De prys was huiz niet erg
Maar voor hun nag veel te duur
Er kwam geen koren in de schuur
Zoo gaat het als je te veel hooi hebt op de vork
Dan moet je zyn wel erg stork
Nu noch eens het Leve van vader Jan Piet
Van zyn vreugden en verdriet
Hy hield zeker van de vrouwen
Want reets 4 maal ging hy trouwen
Zoo ging het ook met al zyn kindere
Ze gingen staadig aan weer mindere
Behalve dan de laaste spruit
Die kwam geheel de deur niet uit
Die leeft noch als een ouwe vryer
Een elk ken hem hier wel dat is Reyer
Die zette we eve voor t klavier
Want dat is me wel een lekker dier
En zal op stuk van zaken
Maar een lietje van hem maken
En dan is er nag zoon ouwe Reyer
Zoon ouwe vryer zon kale snyer
Ik moet van hem raport op maken
Maar dat zyn zaken die niemant raken
Hy kan wat rymen en wat dichten
T Zou plicht xxx lachende xx
Maar om een liet te combeneeren
Dat moet je leren Het mag nimand deren
Zoo prakkezeren in de haast
En dan zoon ouwe Tryntje ze heeft wel een centje
Een peperrementje
Maar is een lastig temperrementje
Die ouwe Tryntje peperrementje
Ik moet van haar raport op maken
Maar dat zyn zaken die niemand raken
Zy is oud van dagen zy loopt te klagen
Die ouwe Tryntje van hier naast
Maar om liedjes te doen combeneren
Dat laat ik voor de Groten Heeren
Daar voor gun ik my geen tyd
En heb daar voor ook geen belyd
Maar om myn levensloop te crediseren
Dan moet ik wel eens praktezeren
Toen ik 6 jaar was benne wy na de Burg gaan
[1880]
En met 21 jaar weer daar van daan [1901]
Toen 3 jaar na Welgelegen [1904]
Toen hebben we een niewd huis gekregen
Toen ik 33 was heb ik het laten verbouwden
En daar ben ik nog wat aan ’t sjouwen
Ik kan niet leven van de rente
Want daar voor heb ik niet genoeg cente
Het leven is verschrikkelyk duur
En vang je daar voor niet genoeg huur
Ik vang een wynig pensioen
En heb nu niet zoo veel te doen
En zit zoo onder die bedryve
Maar wat gekhydjes te schryven
Wy schryven 16 Feberaari
De leewurik zingt als een kanarie
En het is maar keer op keer
Alle dagen maar mooy weer
Nu komen der gouw kivits eier
Dat is weer een kans voor Reyer
Dan komt gouw de koekkoek op het spel
Hoe ouwd is toch die voogel wel
Ik kon hem zeventig jaar leden al
En had met hem een groten lol
Hy schold op my en ik op hem
Soms met verheffing noch van stem
Toch kan het my echt bekoren
Als ik myn ouwe vriend eens weer mag horen
Want die boze magerre Hein
Die kon wel tussen byden zyn
Meschien als het voorjaar komt in ’t land
Leest men meschien in de tessels Crant
Ik maak u bekent dat die ouwe vent
Gister nacht is overleden
Van tra la la van Tra la la la trala van tra la
la la laain
God heeft zyn ziel wy hebben zyn land
Hy rusten dan in vreden
Of by voorbeeld tod onze grote spyt
Zyn wy ons vracht boer kwyt
Dat treft ons in ons hart en ziel
Want wie draait nou dat ouwde wiel
En later op de graf zerk
Hier rust in deze duistere zerk
Onze vriend die trouw was in de kerk
Tod dat het eewig licht
Hem schyne in het ge zicht
Ook weet ik noch een anderre spreuk
Byvoorbeeld
Hier rust de Heer Hovaar, uut zuinig hyd verliet
hy het leven
Hy stierf de laatst dag van t jaar
Om de anderre daag geen fooi te geven
Drie maal rechts in ave rechs
Ik weet ook noch een anderre vers
Tod kyk tod kyk myn dierbare vrind
Of jullie het mooy of lelyk vind
Ik ga voor gy komt my na
En zoo zingen wy van tra tra la
Van tra la la la van trala van trala la
Van via laba laain
Ook kan het nog wel anders zijn
Nog veel dagen in zonneschijn
Meschien een rustiggen ouwe dag
Dat ik nach wel een jaartje leve mach
Maar eenmaal komt de tyd
dat wy de wereld gaan verlaten
Na korte of lange stryd
als St Peeteres soldaten
Te komen met groot verlof
Zyn we fyn of zyn we grof
Maar nu eens weer van voor of aan
Hier kunne vele letters staan
En als het dan niet anders kan
Dan beginje maar weer van voor of an
Ook kan ik deze tyd beschilderren
Een toestand die schynt te verwilderren
Het blaadje schynt ook om ge draait
Het is de Jeugd die koning kraait
De ouwe lui die zyn te knuts
Ze houwen niet van zoon ge pruts
Maar ze zullen gou be dare
Want ze dobbere op debare
Ik zeg maar eerbied voor de ouwerdom
Die ouwe toestand komt licht weerom
De tochtigger Jare weet ik nach goed
Ik heb ze nach helder in t gemoet
Het land was toen haast niets meer waard
Maar sommigen speelde een goeye kaart
Die toen maar een paar cente hod
In zuinighyd en vlyt zoo opgepot
Die kon zyn ygen ryk gaan kopen
Het kon wel heel bizonde lopen
Het was de nasleep van de Frans duitse knokparty
Daar leden onder zy en wy
In de negentien honderd werd het wat beter
Maar het ging nach by de mieliemeter
Negentig op een en negentig winter van stavost
Drieenegentig een droge zomer wat een los
Toen begon het stadigaan wat te ryzen
Maart zwaarst je zou er onder vergryzen
In toen kwam stadigjes de tyd voor my
Je weet wel de tyd van vryerie
En toen ik achtien jare was
Toen was ik noch al vit en kras
Toen hadden wy vastenavontpret
En hadden de bloemmetjes buiten gezet
Als je achtien was moetje verbelen
Dan mochtje mee Kamedie spelen
En je mocht met een Meisje comfereren
Krek zoo als die Groten Heren
Dan was het in het Zwaantje feest
En we speelde dan geducht de Beest
Maar later ging tod ons ver driet
Dat feestje weer geheel te niet
De geestelykhyd was zoo sikuur
En nam alle stukkies voor Cenzuur
Zooo ging het stadig weer te niet
En was de pret uit met mien Griet
In als byzonder zyn wort hier bewaard
Het was 1840- 20 maart
Toen vader zaliger moest verhuize naar
Hermanshoef
Toen was het ook al schoppe troef
Het vroor toen noch zoo alle dagen
Dat de aardappels bevroze op de wagen
En het was nog erg glad
Je viel haast op je gat
Een paard viel op zyn bek
En kreeg een bloed piek wat stond het gek
En voor de kinder was het te koud op de wagen
Die moesten lopen of je moest ze dragen
Vader zaliger verkogt aan 13 boere hooi
Hy had het eerste vakke hooi wat ging het mooi
Toen kwam er ook wat beter tyd
Tod 1880 zoo als men zyd
Toen ging het land 2/3 naar beneden
Zoo ging het toe en hoe heden
Van 1880 tod 1900 was het mileize [malaise]
Maar toen begon het iets te reyze
Met 1914 Augustus begon de oorloch
En bleef goet koop het eerste jaar nog
Toen begon het stadig wat te reyze
En in 16 hadde we hoge pryze
In 22 was de hooioogst niet te milt
En het vee ging niet zoo wild
De paarde ware erg goed koop
Jonge paarde slachten ze by de hoop
Het land dat was toen tamelyk duur
Geen stukkie dat er was te huur
Later werd het vee weer duur
Er kwam ook weer hooi in de schuur
In 25 heb ik het tilstukkie verkocht
Wat me 2200 gulden op brocht
Toen kocht ik het meentje
En verdiende zoo wel een steentje
De dertiger jare ware slecht
Voor de Boer en voor de Knecht
Maar toen kwam er alderly toeslag
Op de melk en de schapen ook nag
En had je minstens 20 schapen
Dan kon je honderd gulden rapen
Ik had er 20 in getal
Dat was voor my een mooy geval
Het kerke schaap werd mee geteld
Dat scheelde honderd guldens gulden geld
In 40 kwam de oorlog hier
Dat was ook geen echt pluzier
Toen werden de schapen 200 gulden
Dat was tod delging vande schulden
Toen hadden wy veel gel en wynig eten
En veel mense hebben gevangen zeten
En nu hebben wy een tyd
Van werelts geluk en zalig hyd
Onderneme crediet overbruging geld
Dat wortje zoo maar voor geteld
En dan komt daar by ook nag
Flink wat kinderretoeslag
Ouwderdomspensioen
Niks meer te doen
Toeslach op de melk
Goet voor elk
En nu geve de haagse Heren
Toe slach op het land draaneren
Voor de huize bou renteloos voorschot
Zoo is het voor elk wat
En noch is het niet goet
Wat vader Staat ook doet
Maar is het weer een gewoon gevol
De besten stuurlui staan aan wol
De eene noemt de ander mol
En om an sorge nu om te xxx
Moet ik wel eens achter me ooren kriebbellen
En als het dan niet anders kan
Dan beginje maar weer van voren aan
Toen ik negen jaar was kocht die ouwe baas
Voor zyn jongste zoon een boere plaas
Het was Hoorn en Burg toen wel bekent
Daar ware wy dagelyks prezend
Zoo door de Westen door de Hemmer na de buiten
dyk
Zoo gingen wy na het land te kyk
Dan kwam al gou het land de Tip
Daar ware wy zoo in een wip
Dan kwam al gou het dykstuk rechts
En dan eens kyken by de knechts
En op de plaas een koppie met een stik
Dat was een zalig ogenblik
En dan ging het zoo langs paden
xxxxx
Dan ging het zoo op zeewyk aan
Een grote plaats maar half vergaan
Die hoorden toen aan K Langeveld- Kras
Die vroeger van zyn schoonvader was
Daar woonde Kees Pieper en zyn vriend de lyk vru
[[zijn vriendelijke vrouw]]
Die zette altyd een koppie gou
Dan verder ging het tot over de weg
Een best stuk land wat ik je zeg
Dan ging het zoo na betjes land
Daar stak ik de katte dorens in brand
Dan ging het na de vergeve hoek
Daar kon ik om bonzelinge te zoek
Dan ging het langs de prins henderik sluis
En langs het waterweggie weer naar huis
En dan wat rusten en wat eten
En dan wat slapen en het was vergeten
En dan de volgende dag weer over de Hooge berg
Dat vond ik ook niet erg
Nu heb ik 28 blade vol geschreven
Maar enkel over dit tydelyk leven
En nu wil ik onder die bedryven
Het geestelyk leve eens beschryven
Zoo van een zeventig jaren leden
Toen was het ook geen Hemeltje hier benede
Je wert gewoonweg nog bespot
Alsje ging naar het huis van God
Maar waar zyn nu die grifvermeerde
Die ons vroeger de gek aan scheerde
Waar zyn ze nu die goed gebekte
Ze zyn verdeeld in 200 sekte
Zy leve nog zoo in ons midden
En wy moeten alle dagen voor hen bidden
Dat het worden geheel en al
Een st Peeteris schapen stal
Alles een st Peeteris kerk
Ja want die is hegt en sterk
En vroeger stond het kerkbe stuur
Geheel en al zoo onder Cenzuur
En als je zoo werd verraden
Dan vielje wel in ongenaden
De kerk dienst beurde soms in de nacht
Maar eve goed was het van kracht
Maar dat is vele jare leden
En dank zy nu de tyd van hede
Ik les een gedicht van Huib de Rymellaar
Het is van Jaar een schrikkel jaar
Dus Heren vrygezellen wat u te wachten staat
Nu Amor t vrouwen legioen ten stryden trekken
laat
Ik ben het met Huib ook eens dat geen gillen
Als de vrouwe eens kiest wie ze hebben wille
De vry gezelle zyn zoo voor het grypen
Maarje moet de flink inder arm knype
en dan zyn die schugterren knapen
xxxxx
En nu zal ik onder die bedryven
De stamme Israels eens beschryven
En dat de verderf Engellen hun voor de zonne
schyn
Hun geen kwaad zal doen die getekent zyn
Uit de stam Peters 36 getekende
Ik weet of ik goet rekende
Uit de stam Dirk 51 getekend
Uit de stam Yzebrand 36 getekend
Uit de stam Jakob 36 getekende
Uit de stam Marie 31 getekende
Ui destam Antje 17 getekende
Uit de stam Benjamin 0 getekende
Zoo is prezend de vierde generasie
Het wort een heele Admestrasie
En haast allemaal Witte
Ik denk dat er over hondert jaar heel wat zitten
Ik schy er met de stamme israel maar uit
Want ik verdien daarmee geen duit
Nu is er weer een nacht verstreken
En heb het anders weer bekeken
En als je als Ezel wort geboren
Dan hebje hele groten ooren
Maar om een vers te deklameren
Dat kan je metje ooren niet prakkezeren
En dan van Ezel tot declamaat
Meschien als leken Apostolaat
Voor ieder efgenaam een zeden spreuk
Dat vind ik ook nag wel eens leuk
Dan kunne ze geeste lyke goederre erve
Die door roest of mat niet gaan bederve
En dan een borrel en in sigaar
Voor vriende en famiellie schaar
Dat is meer waard als geld en goet
Als t aan de vrede afbreuk doet
Dan stygen de wolken van genot ten Hemel
En geen krakeel en geen gezemel
Nu van Ezel weer tot dichter
Of leken Apostolaat of geest verlichter
Of noch beroemt als declamaat
In verze maken ook paraat
En om al die gekke Franse woorde
Die ik in leve hoorde
Om die hier eve vast te leggen
Ja dat wil ook zoo wel wat zeggen
Dichter, declamaat, leke Apostolaat
Me schien als st Peterres Hylsoldaat
Als nestor in de geestelyk werke
Een voorbeeld geve inde kerke
Maar geeste lyke spreuken zyn in verschillende
Het licht er aan wie ze verwekte
Voorb. Zoek een Meisje wie durft het niet nog
aan
Om met zoon knappe vent als ik naar het stadhuis
te gaan
Of doe het goede en laat het kwaad
Want als de dood komt is t te laat
[[zo heb je geestiger en geestelijke spreuken
maar je moet je voorhoofd er voor kreuken
bijvoorbeeld; gelukkig is de mens die leeft
en God tot zijn beschermer heeft
Als curiositeit en bijzonderheid
En voor waarheid is gezeid
At vroeger de ossen kalven konden
Ik heb het werkelijk niet verzonnen
Maar ik zeg het zo wat half
Maar Kees Os ken Adam Kalf
En is men dan heel ouwd van dagen
Zo dat vele gebreken komen plagen
Dan is het werelds leven haast bekeken
Maar het geestelijk leven staat in teken]]
[hier blijkt dat Jannie heel wat heeft
overgeslagen, want dit vers staat een stuk
verder]
Maarje moet je voorhoofd er voor kreuken
By voorbeeld gelukkig is de mens die leeft
En God tod zyn beschermer heeft
Of de boerdery mach niet veel geve
Maar een mens zyn zin is een mens zyn leve
Of ik wil graag hale en plokken
Maar ik gaan altyd vergokke
Onverschillig wat wy doenne
De rozen bloein niet op onze schoenne
Vegetarier ben ik t is onbegonne
Ik heb geen vlees ik heb geen bonne
De beste stuurlui staan aan wal
Nee stren dat is heus geen lol
De Heren van de CCD
Die weten der haast geen raad meer mee
Ze worden zee ziek van die treur gezangen
Je hoeft er heus niet naar te verlangen
Xxxx
Een liedje dat ik neem voor lief
Dat is toch niet zoo boos van aard
Dat moet hier blyve steets bewaard
Toen ik een vlugge jongeling was
Trouwde ik een ouwde vrouw
Maar slechts 14 dagen die da dagen
Toen had ik weer berouw
Ik ging al na het kerkhof heen
En bat de lieve dood o lieve dood van Naarden
Nie Na Naarden verlos my uit de nood
Toen ging ik naar myn woning heen
En het ouwdje was niet meer
Kouwd warre hare wangen
Wie wa wangen zy lag op stroo terneer
Zy lag op stroo ter neer
Zy lag op stroo ter neer
Nu fluks al na het kerkhof heen
Het graf was gou gemaakt
Wild sprak ik zacht haar dragen
Drie dra dragen op dat zy niet ontwaakt
Op dat zy niet ontwaakt
Nu ging ik weer naar myn woning heen
Eertys het oord van rouw
En na slechts 14 dagen die da dagen
Had ik weer een jonge vrouw (bis)
Dat jonge vrouwtje dat ik had
Die sloeg my keer op keer en bad o dood van
naarden
Nie na Naarden geef my myn ouwtje weer
Maar weer geef my myn ouwtje
Maar weer geef my myn ouwtje maar weer
Dit is komedie spel en poppespel
Je begrypt me zeker wel
Als curiosietyd en byzonder hyd
En voor waarhyd is gezyd
Dat vroeger de ossen kalve konne
Ik heb t wezelyk niet verzonne
Maar ik zeg het zoo wat half
Maar Kees Os ken Adam Kalf
Het is vant jaar een schrikkel jaar een dag meer
in de vost
Een dag te meer al in de vost tod over maart en
lost
Ik zal het maar eens wagen
De pastooor maar eens te vragen
Of wy er een of mager nemen
Hystaat tog al voor lastig problemen
By voorbeeld zwarte zaterdag
Dan vragen wy ge woon ge lag
Ge lag ge lag ge lag gelag
Op zwarte zaterdag
En is men dan heel ouwd van dagen
Zoo dat velen gebreken komen plagen
Dan is het werels leve haast be keken
Maar het geestelyk leve staat in teken
Dan blyft nach over Nl het geloof
Daarvoor mag men nooit zyn doof
Dan volgt ook de hoop de liefde en berouw
En is men in het geestelyk leve niet loow
Dan kanje nog gelukkig leve
Al zienje alje vriende en vriendinne sneve
En als je dan de behoeftigen geeft
Dan weetje ook waar voor je leeft
Dan kanje hebben een gelukkegen oude dag
Wat of je ook over komen mag
En vind het ook heel erg wys
Want je goeye werke gaan mee op rys
Hoe velen mensen willen het niet zien
Maar het is gebrek aan geloof meschien
Tod myn spyt kan ik ze dat niet geve
En toch is het symbool van het aarste leve
En anders is het leve pover
En op het laatst hebje niks meer over
Als waardeloos in dit tydelyk leve
Aldus in dit Archief beschreve
Ik ken een spreuk dat is hy geloofd het wel
Maar dan is het anders soo als ik ver onder stel
Dan wil men er niet tegen Critiseren
Omdat men tag niets kan beweren
En ongelovig zal men vragen
Ik ondek het wel haast alle dagen
Of ik wel iets bewyze kan
Ja wis en zeker myn goeye man
Het geloof datis gelyk de zon
Het staat noch vast in zyn bron
Neem een exsemplaar aan die zoo sekte
Waar zyn nu die goet gebekte
En het Katoliekkisme is als de zon
Dat draait presies nog in zyn bron
En de gebeurtenissen van alle dagen
Daar wil ik verder niet van gewagen
Want dan moet ik oordeel velle
Of soms gehyme gaan vertelle
En ik wil niet persoonlyk weze
Maar ik geef een spreuk hier te leze
Al loopt men weg zoo in een draf
Niemant ontgaat een rechtvaardig straf
En lyd het dan maar met geduld
Het is uitboeting der zonde schuld
Maa ik doe hier sterk aan Apostolaat
En op zyn zelf is het niet zoo kwaad
Maar ik acht het tog nog maar sekuur
Het geve onder geestelyk sensuur
Want in olle gevolle ben ik een leek
En wil niet brengen de boel van streek
Ik kan noch een spreuk en t is waar
Het is handel na myn woorde maar
Met myn werk neem dat maar niet zoo sterk
Al kan ik schryve als een klerk
Nou noch wat een spreuk is het niet
Maar zeker is het wel geschied
My vroeg eens een Bybel geleerde
Ja wel een voor aan staand Grefvermeerde
Waar om de geestelyke niet gaan trouw?
Ja vriend dat moetje zoo be schouwen
Dat zalle wel gehyme weze
Ja zecht hy in de Bybel staat er niets van te
leze
Ja myn vriend een bybbel heb ik nooit gezien
Maar ik denk toch dat ik het weet meschien
Een domenee preekte lang uit eens voor de arme
En zyn vrouwtje ging zich erg ontbarme
Zy was toen wel wat erg rojaal
En gooyde een tientje op de schaal
Maar Domene zecht ik preek voor het publiek
En deerby zy we niet zoo riek
Om maar een tientje weg te geve
Zeg vrouw kanje me are Jas eens geve
Ik ga het zonder drale dadelykhale
Maar man die heb ik geve aan een man
Die het best gebruuken kan
Dat heb u tog gezecht aanders ben je niet
oprecht
En Dommine die was van streek
Met zyn mooye arme preek
Een pastoor vroeg eens aan een domme jonge Of hy
heelegaar niets wist
Wel ja zei onze vrunt ik weet een nesje met yer
der in dat is beslist
Een pastoor had eens een sullige kengt
Maar overigens was hy wel op recht
Hy moest om wat vet en om wat mager
Naar slager davit moet je wten
Maar hyhad zyn geld vergeten
En slager davit wou niet poffen
Nou daar kunje ook by boffen
En pastoor die preekte over Davit wod zy Davit
Dat je geen vlees kunt krygen voor je betaalt
Loopt deze weg naar Leyden
Vroeg eens een Domine
Aan een hengelaar pramont en free
Maar onze hemgelaar was niet gediend
Van zoon vraag zoo onbeziend
En hy sprak op warse toon vent ik heb tok
Waar van ons Domine eve schrok
En hy zy weetje dat ik de weg naar Hel of Hemel
Aan jou domkop leren kan
Jy weet hier niet eens de weg myn goeye man
Een klyne vader hat een grote knaap
Maar dat was een grote aap
En de vader sprak verlegen als je niet ophouwt
met die grappen
Dan zal ikje door je Grootvader eens flink op
laten knappen
Dan zal hy haar laten waaien en jouw de nek
omdraain
Een die nogal zuinig was die vont een waakhond
wat kras
Hy ging maar zelf blaffen en waken om de dieven
bang te maken
Een Dokter had een trouwe knecht
Hy was vlytig en op recht
En hy wert al out van jare
En ging met een ryk Mevroutje paren
Maar Jan die bleef een trouwe knecht
Hy moest doen wat het Mevrouwtje zecht
En Jan die zat als in een kouwtje
Met zyn ryk santippere vrouwtje
En eens toen vroeg zyn Dokter Jan
Hoe gaat het wel myn beste man?
Best hoor Dokter heel goet
Ja zecht Dokter ik hoor dat jy al het werk doet
Ja zecht Jan het is zuiver waar
En ik vint het wel wat vreeslyk naar
Jan zecht Dokter myn goeye kammeraad
Ik weet een hele goeye raad
Je bedenkt maar eens wat molle grappen
Dan zillen wy dat zakie wel eens op knappen
Als mevrouw weer tuis komt van de kriek
Dan ben jy eens erg ziek
En dan moeten ze my Dokter halen
En ik schryf dan zonder dralen
En ik zal het dan direcht wel weten
Rust warmte en lekker eten
Nou zoo gezyd en zoo ge daan
Jan kon op zyn benen niet meer staan
En Jan die bleef een heeltyd ziek
En uit was met Mevrouw de Kriek
Een Heertje wouw een Meisje vragen
Maar durfden het niet alleendig wagen
Hy nam daarom zyn dienst knecht mee
Maar Jan zyn kecht die was zoo vree
Hy vroeg het Meisje tot zyn bruid
En Meneer werd lekker uit ge fluit
By het kamp vuur in de perrerrie
Zingt een kooi booi zacht zyn liet
Kou bou hy weet het tog
Dromen is maar bedrog
By het kamp vuur in de perrerrie
Zingt de kooibooi zacht zyn liet
Dromen is maar be drog
een Allarm gewog
In het kamp vuur in de perrerrie
Zingt de kooi booi zagt zyn liet
Overal waarre ze kermis houden
Hebben de Boeren de schoonste pret
Overal gaan zy het gouwste trouwen
Overal is hun zin gezet
Meise wil een Boertje trouwen
Met een paar houten klompjes aan
Daar zalgy het meest van houwen
Die kan dansen op de baan
Boer waarom ben jy de besten
Boer waarom kraait uwen haan
Boer komt dat van t Melk drinken
Of heb je dat niet gedaan
Het is pasen de stryt is volbracht
Het leed is geleden
De stryd is gestreden
De Hemel staat open
De Hel is bezwore
Satans prooi is verlore
De lofliederen fooin de Lente ontwaakt
De schepping die is weer mooi en volmaakt
Ik ben vereze en nog ben ik byn Alelua
Gy hebt op my uw hand ge ligt Alelua
Wonderbaar is uw kennis Alelua Alia Alelua
Eere zy de vader inzo ik be vereze enzo
O God die op deze dag door de overwinning
Van uw eenig geboren zoon over de dood
De poorten des Hemels hebt ontsloten wil
De goeden begeerte die ge ons in stort
Door uw ingeving ook by blyven
Door de zelfde en zo samen
En de proffesien werden vervuld
Er ontstond aarbeveng en te mult
Een Engel daalde uit de Hemel neer
En bevestigde de Cristen Leer
En de wachters vreedse met grote vreze
Want Jezus de Gallileër was verreze
En de Engel sprak tot de vrouwen
Vreest niet wil vertrouwen
En de Engel sprak heel lief en wilt niet vreze
Want wien gy zoekt hy is verreze
D Dag der Dagen waarde proften van gewagen
Die in tydelyke en geestelyke zaken
Die ook de natuur weer doet ontwaken
Jubbelt en zingt o Adams kint
De Heer heeft ons Altyd bemint
Hy gaf voor ons zyn eennigt kind
Dat door hem bove natuurlyk wert bemint
O lente o lent ontluiking der bloeme
Die uit de gestorve aarde komt doemen
Gelyk de verrezene in glorie en pragt
Gelyk de masias door Abraham verwagt
Kom laat ons nu Jubbelen t is lente t is licht
En nu vrolyk den oogen ten hemel gericht
De vogellen zingen de roze ontsringen
De netuur of de schepping heeft wonderre dingen
O lente o schepping die ontwaakt
De vogeltjes zingen het kikkertje kwaakt
De duiven die roekken
Gaan palmtakjes zoekken
Als cymbool voor de vreden
Zoo wel vroegger als heden
Het kuiken staat op als cybool der verryssenis
Dat stel ik me voor of heb ik het mis
Maar de schepping ont waak dat is
O lente o lente geeft ons weer moet
Gy verjongt onze geest en prikkelt het bloed
Ik kom u bezingen o wondere dingen
De kivitte scherme de lammere sring
De koein die loein de kinderen stoein
Het Eentje zit rustig zyn yeren te broein
Verkansiegangers in kleuren en geuren
En zingen waar om zullen wy treuren
Het is lente het is lente zie alles ont waakt
En wy zingen de schepping is volmaakt
Et is lente het is lente zie alles ontwaakt
En wy zingen de schepping is volmaakt
Resarrectie Hy is verreze
O dag van vreugde o dag der dagen
Die volle duister weg deed vagen
Gy spant de Kroon in eewigyt
Die door profeten wirt voor zyd
Gy zyt noch steeds het virmement
Waar op het geloof zoo is ge ent
Gy blyft de dag in eewighyt
Wien xx profeeten wert voor zyd
Een jong kipje moest zyn ytje leggen
Maar wist niet hoe hy zyn leg moest zegge
Hy riep toen ik was zoo benout
Ik was zoo benout ik was zoo benout
En nomer 2 die riep ik ben bly dat ik er of ben
Ik ben bly dat ik er of ben dat er of ben
N 3 kwam op het spel
En wat zy die dan wel
Ik dagt do k dood ging ik dagt dok dood ging
Ik dagt dok dood ging dak dood ging dak dood
ging
Mariia Magdalena en de anderre Maria en Slilome
Die ware aan s Here graf gekomen
Toen de zon juist was op ge gaan
En zagen daar een Jongeling staan
Een jongeling wit als scharlaken
En verkondigde hun worderre zake
Zy zagen toen alras
Dat de steen af ge wenteld was
En terrechter zyden zat een Jongeling wit als
scharlaken
Die het graf scheen te bewaken
Hy sprak zacht en wel met vreze
Want die gy zoekt hy os verreze
Hy is verreze hy is hier niet
Hy is hier wel maar gy ziet hem niet
Hy gaat u voor naar Gallielea
En wy zingen Alelua Alua
Door de profeten al zoo lang voor zegt
Door satans macht nog nooit weerlecht
De aarde sidderde en het werd stil
O God doet zoo hy het hebben wil
Dit is de dag door Cristes gemaakt
Dit is de dag onyndig volmaakt
O dag der bevryding o dag der verblyding
Die het mensdom schonk een verblydende tyding
Tweede paasdag
In dien tyd ware twe van Jezus leerlingen op weg
naar Emmous zestig stadieën van Jeruzalem
gelegen, En zy spraken met elkander over deze
gebeurtenissen en terwyl zy samen spraken, En
van gedagte wisselde naderden Jezus zelf en ging
met hun mede, Dog hun oogen waren verhinderd hem
te erkennen
Hy nu zyde tot hen, wat is dit voor een gesprek
dat ge onderweg met elkander voert en met zoon
verdriettig uitelyk? De eene wiens naam was
Cleopas antwoorde en zyde tot hem zyt gy dan de
eennigen vreemde ling in Jeruzalem die niet
heeft vernomen wat hier dezer dagen is geburt in
Jeruzalem? En hy zyde hun wat dan? Wat geburt is
met Jezus de Nazareër een man die als profeet is
op ge staan machtig in werk en woord voor God en
geheel het volk.
En hoe onze opper priester en overste hem ter
kruissiging hebben over gelevert en Hem
gekruisigt hebben Wy echter hoopte dat Hy het
was die isrel zou verlossen Maar met dat al is
het heden de derde dag sint dit alles gebewd is
Bovendien hebben eenigen vroouwen uit onze kring
ons in ontsteltenis gebracht Ze ware in de
vroegte aan het graf ge komen meer zyn lichaam
vonde zy niet een verschyning van engellen
gezien hadden, en zyden dat hy leeft
En eenigen onzer gezellen gingen naar het graf
en bevonden het juist zoo de vrouwen ge zegt
hadden Maar hem zagen zy niet, En hy zyden tad
hun
O onverstandiggen en tragen van hart in uw
geloof Moest dan de Cristes dit alles niet lyden
en zoo zyn Heerlykhyd in gaan? En beginnede by
Moezes en Al de Profeten verklaarde hy hun alles
wat van alle schriften over hem voorspeld was,
En zy naderden het dorp waar zy heen gingen
En hy hield zig of hy verde wilde gaan en ze
drongen bej hem aan en zyden Blyf by ons, Want
het gaat tegen de avont en de dag is reets
gevordert. En ging binne om by hun te blyven. En
terwyl hej met hun aan tafel was Nam hy het
brood En sprak het dank gebet brak het en rykte
het hun over Toen gingen hunne oogen open en zy
erkende hem aan het breken des broods En hy
verdween uit hun ge zicht
En ze zyden tot elkander brande niet onze harte
toen wy met hem spraken op de weg en ons over de
schriften verklaarde? En op het zelfde oogen
blik stonden zy op En gingen terug naar
Jeruzelem Vergadert de Heer zyden dezen is
waarlyk op gestaan en aan Siemon verschenen En
zy verhaalden wat op de weg gebeurd was En hoe
zy hem aan het breken des broods erkent hadden
Credo
Een Engeldes Heren daalden van den Hemel neder
en zyden tod de vrouwen Die gy zoekt is waarlyk
verreze Gelyk hy gezegt heeft Alelua
Januwarie sneew bombarie
Februari de leeuwerik zingt als een knari
Maart roert zyn staart
Appril doet wat hy wil
Mei is bly
Juni is warm
Juli is water arm
Agustes is lang niet fris
September de R in de maandag oktober de zomer
weg gaant
November het vorken ge keeld
Dezember kersmis in beeld
Meneer uiltermeur en Piet van Delten
Die danste op hun hogen stelten
Ze sprongen over Sjaantje heen
Nou dat vont ze toch gemeen
Een jongeling moest voor de veerschaar van
Barmhartighyd
Maar voor hy zyn les had opge zyd
Was de pastoor of Kabbelaan zoo eve weggegaan
En hy had toen eve tyd en gelegenhyt
Om het gouwe arloosie te jatte
Om de eerwaarde eens te be datte
En hy sprak toen stotterent en hygent
Ik heb me wederrechtelyk iets toe ge ygent
En mach ik dat u maar geve
Wel nee dat moetje de rechtmaatigen ygenaar
terug geve
Maar tot Piet zyn grootst ver driet
De rechtmaatigen ygenaar die wil het niet
Dit is t diplo van een brief, die hier bewaart
wort in Argief.-
De vriendelyke groett van Reyer kale snyer ouwe
vryer boere armoet leyer
Maar baas reyer hat diep vries yer voor zyn
Sjaantje mee gebracht
Om een wonder molle donder tegen de muur te
gooin met veel kracht
Want moet je hore het struuf om de oore
Zej ware om xx zy broeke zakke
29 Maart 48 paas maandag
De koe die heeft een kalf gebracht een Keuj
En ik heb wel een optimiste Bleij
En ik reken zoo met een jaar of Acht
Dan heb ik er hondert van dat geslacht
Over een jaar 5 over 2 jaar acht
Over drie jaar 13 wat in vracht
Over 4 jaar 21 over 5 jaar 34 over 6 jaar 55
over 7 jaar 89 wat gaat het prachtig
En over 8 jaar er nach 55 bij o wat ben ik bleij
We zalle de keuj paasmaandag heten
En dan moetje ook nag weten
Dat hij gebore is op het lant
Ja dat mocht wel in de Corant
Het was een zomerse dag van maart
En wort als bizonderhied be waart
De koe die loopt bij dag op t land
Want het hooi is schoon aan kant
Ik weet een middel heel probaat
Wat niet het lichaam maar de ziel aan gaat
Om het vloeken of te leren
En zig heelen al daar van te keren
Ik wil de klyne vloeken hier bescryve
Want van de grote wens ik vry te bliyven
Ik roeg het de Eewaarde Heren
En hij zijden dat moetje leren
Maar als verligting in myn drome
Heb ik mei nu voor ge nomen
Telkesn een dubbeltje aan de armete geve
Aldus wort het hier zoo beschreve
Voor medicijne voor het geestelyk leve
Daar kan men ook wel geld voor geve
Lichamelyke medicyne heb ik nooit geproeft
Ik ze trouwens noot be hoeft
Maar een geestelyk denke, dats zonder kyve
Kan zonder voetsel niet in t leve blyve
Een man wil by zyn vrouwtje lief
Niet altyd goet op passe
Zoodat zij tot haar bitter grief
Hem de ore flink moet wasse
Maar toe zegt hy kom vrouwtje lief og
T zal beter gaan be daar nu tog
Maar toe zegt hy kom vrouwtje og
Het zal beter gaan
Be daar nu tog
Een pastoor kwam eens in een gezin
Waar veel ruzie was plaats van min
En hy sprak man jy bent de Kracht doe wat je kan
En neem dan eens een ander plan
Je moet je kruis zoo alle dagen
In oot moet demoet en geduldig dragen
Ik kom een volgende week eens weer
En zalme verheugen zeer
Als je je kruis zoo alle dagen
In oot moet en demoet heeft gedragen
En toen boer Teunis de eerwaarde aan zag komen
Toen had hij vrouwlief op zyn schoderren ge
nomen
Een boer had eens een schaap vermist en nam een
pen ter hand
Om een advertensie te plaatsen in de Corant
En moest prakkuzeren En vrouwlief zou dittet
[zijn]
Vermist een schaap- die hem vint
In t schij ter (zij de vrouw) zal beloont
worden- met een toutje om zyn nek zy de vrouw
Wie mist mest niet dit is een spreuk
En om dit eens te schrijve dat vind ik leuk
Wie niet mist mist wel
Raat nu maar hoe het weze zel
Het doelt natuurlyk op het land
Wy zyn hier in de boere stand
En ik maak my sterk aan te nemen
Dat wij nach staanne voor problemen
Twede zondag na pasen
Les uit Epistel st Peteres brief, neemt dit voor
lief
Evangelie volgens de H Johannes
Ik ben de goeden herder Spreekt God van mijnen
schapen al
Om te hoeden eer zy verder dwalen van myn
schapen stal
Voor myn schapen zal ik geve
Myn kracht myn tyd myn leve
En zyn ook nag Anderren apen
Die niet voor deze schape stal
En ik zal niet rustig slapen
Voor het is een schapen stal
Ook deze wil ik leiden en te noemen de mein
En zal dan eene Herder en eene schaapstal zyn
12 April de helft van de schap ge lamt
Vier ooin geen ram
1 met twee en twee met een lam
Er is er ook een met twaalf
Dat is het desieppellen
Maar dat is niet een schapie dat was toch wel
wat mol
Dat is moeder fokzeug neem daar het
vermeeningvuldigen syver van
Grietje koopje voor een cent voor Pietje geef er
twee
Voor Jan geefje er vier dat is een prachtig dier
Voor Klaartje geefje acht dat is een hele vracht
Voor slilons geefje 16 dat is een lust om te
zien
Voor davit 24 voor Sammie 78 voor Job 96-188
voor trien
Voor levie 376-752 voor pieter 5,04 voor van
emme 30,08
Voor Jakop 60-16 voor door 122 voor Koor
Grietje 1 Pietje 2 Jan 3 Klaartje 4 davit 5
Sammie 6 Trien 7 Levie 8 Piet 9 Van emme 10
Jakob 11 Koor 12
Nu 2 cent per koestgeld 1 cent per stuk per
reezico
1/4 cent per uur verpleges kosten per uur
dat is toch zeker niet duur
de twede dag was er een dood ziker gestikt
in oorlogs brood een schade van 122
nu zijnder nach elf dat spreek van zelf
12 apr de kikkertjes zingen hun lente lied
men hoorde ze vele maande niet
tereer aan de schepper het refrein
wat kan dat tog wel anders zyn
ik heb een melk koe en twee melk meiden
ja het zyne goeye teide
sjaantje melk hem smorg. Paas-maandag op de dag
nou die jonge dame die krijgt een goet gelach
15 Ap. Een big dood trien
nu zijn der nocht tien
10 klyne biggetjes die war in de row
zij moesten met Catryntje- gezamenlyk op sjou
de begraavenis van Triene suiker buik
vrouw suikerbuik die heeft hem by zyn pruik
10 klyn biggetjes die speelden in de regen
en als er nu nach een verzuipt zyne der nog
negen
negen klyne biggetjes die speelde by de gracht
en als er nu nag een verzuipt dan benne der noch
acht
ach klyne biggetjes die hebbe schik in t leve
en als er nag een dood gaat dan zyn der nog 7
15 Ap. Een lam of geval Nu moet ik veger weze
dat is huis geen makkelyk taak dat is wel erg
peze
maar ik heb het 60 jaar al by de hand
dat mag wel in de Crant
toen was ik ygen baas en Boer
en stont soms voor een heksetoer
nu zal ik nach wat vertelle wacht nog eve
avonture van myn jonge leve
ik moest noodzakelyk voer gaan hale
en ik met noch zoon man spande zonder drale
een onbetengeld paard fluks voor de kar
toenging het op de Burg aan
dat vonde we huis niet erg bar
maar wat ging het slech me bestellen
maar naar huis toe ging het goet
en toen hy tuis kwam was hy zoet
Ik heb myn epistel over het vloeken onderbroken
Van dat vloeken eensge sproken
Als ik zoo myn woord moet houwen
Nou dan raak ik wel ver kouwen
En wort dan door de tyd noch arm
Maar kraai viktorie en Allarm
Want als ieder mijn voorbeeld zoo gaat volligen
Dan worde de arme ryk en de ryke arm
Ik heb nu weer een neew plan
Sjaantje gaat naar Amsterdam
En ik dochte als zij een big mee nam
En ik bescryf het hier wat nader
En ze zegt dan moeder vader
Ik heb een alder liefste schat
En het is nu huis geen pop meer
Ze schreeuwt ik weet niet wat
De schoonmaak is in land
Schryft Huib de lezer in de Crant
En dwaas al vinde de manne het dwaas
De vrouwtjes spelen baas
Want ze zyn niet zoo verlegen
En gaan je de deur uit vegen
En anders moetje druk aan het werk
Jy bent een man en jy bent sterk
En jy moet dan zonde drale
Direkt een paar gang water halen
En breng dan eve gou wat houd
Anders blijft het eten koud
En geef dan eve gou wat geld
Want daar ben ik op gesteld
Wij moetten nieuwe matte een paar zylen
Een nieuw bezem en wat dwyle
En zoo zitje in de kou met zoon lief shantipper
vrouw
Ja je bent wel te beklage want het is maar alle
dage
Geld Houd Water en als ik praat dan huw jy je
niet
Dus here vryge zelle weet wat je te wachte staat
Nu Amor het vrouwe legioen te stryden trekke
En kijk maar uit met de snuit
Maar neem geen shantipper vrouwtje
Want dan zitje wel voor goet
Als in een vogelle koutje
Maar God sprak in het paredys
En we weten die is onejndig weis
Het is zeker en gewis
Niet goed dat een mens aleenig is
Want dan zitje met de ge bakke pere
Dus neem een exgenoot dames en heren
In de vroege morgen
Zit ik met een hoofd vol zorgen
En als ik me niet vergis
Dan loopt deze toestand mis
Wij vare Ja wij vare
Op veel te hoge bodde
Als strak Jan pet geen geld meer het
Verliest ook de nering man zijn vet
En voor de Boer wort het een toer
Om te blijve domme boer
Voor de rentenier is het nu slegt
Die kan beter zijn boere knegt
Maar de tijd die komt heel gou
Datje het geld niet schut uit je mouw
En dan zeg ik je menheer
Komt het renteniertje weer in eer
Ik weet noch wat ouwe mensen zijden
Alle tijden hebben weer tijden
Het water dat komt hoog en laag
Maar de konjuktuur dat is de vraag
Maar ik heet dat maar al ben ik geen wijze
Een echte hoog Conjuktuur melijze
Een rentenier en een ver pachter
Is armer als een schapen wachter
Ik weet noch wat, zij wat ik zeg is waar
Een rentenier en verpagter zijn gelyk een
bedelaar
Je moet mooy vragen om het te krijgen
En verder wil ik hier maar van zwijgen
Nu is het blaadje omgekeerd
En heb weer wat anders praktezeerd
Nu komt de ouwe knol
Eens dapper weer van stal
En ik doel hier op de Pachtwet
Die maakt de gront verpachter ook niet vet
Ze sturen van die grote Heren
Om een anders mans land te doen taxseren
Maar ik geef de verzekering mijn Here
Datje van nie el tod 300 moet taxseren
Is het land voor 100 % vet
Dan houje op een bunder 1 koe 1 kalf en in schet
Die brengen gemakkelijk 700 op
Dan moet er 200 voor de boer
En 200 voor noodzakelijke kosten en voer
Dat noem ik lang niet pover
Want 300 hou je over
Daar naast daar zit een schape boer
Dat wort voor hem een hele toer
Mat 5 schapen is een bunder besteld
En hij ontvang krap 200 gulden geld
100 gulden is voor de boer
75 voor voer en kwaaie kosten
de rest voor grond en polder lasten
dus komje op een verkoop waarde
Van nie el tod 5000 mijn waarde
19 Ap Een droevig ongeval met dodelijke afloop
W T Bakker met holle van zijn paard
Met zijn hoofd tegen de boom
Waakt mijne vriende op dat gij zyt beryt
Want wy beschikke niet over tyd
De dood komt als een dief in de nacht
Vaak als men hem niet ver wacht
Voor de recht vaaren geen be zwaar
Die is toch immers altyd klaar
Dus vriende neem aan mij een exsempel
Wij staan soms voor st Peteres drempel
De rechtvaardiggen zal geen kwaat gebeuren
Al geet er ieder mens om treuren
Hoe spoedig kan de mems van deze aard verdwijnen
Een oogenblik voor myn dood zag ik de zon nog
schijnen
Hoe spoedig kan de mens tog sneven
Een oogenblik voor myn dood stond ik in t volle
leven
Maar t is des Here wil dat ik zoo plots moet
sterve
Ik ga steets vooruit om de hemel reets te erve
Mijn ligchaam is zwaar verminkt
Maar de geest zal nimmer sterven
Al moet ik dan dit aards gedoe
Zoo plotselinge derve
Om na een werkzaam leve een plotselinge dood
Tot aan de Jongste dag te ruste in xxx
Mijn schrift is bijna vol ge klat het loopt
schier op en ent
En wat zulle de lezers zeg nou al van zoon ouwe
vent
Het was beter dat hy anders deet byvoorbeeld in
testement
Want hier mee verdient hy toch geen halve rooie
cent
Want hy is al oud van dage tog het loop gouw op
in ent
Maar om het hem te zeggen toch een prachtig
kompelment
Maar hij looopt op zyn laatste koeyeweid het is
gou op een ent
Maar ik zeg de grootste erfgenaam dat is gewis
die vent
Die het voor een beetje kopen kan voor acht
knikkers en een cent
Het is een zwynde rij dat is al lang bekent
Ze wijze het gewoonweg toe liefst aan een ryke
vent
Jan pet komt soms iet in aanmerking dat is
genoeg bekent
Ik gun het liefst een arme man die zyn brood er
op ver diene kan
Ik laat een paar regels over noch en wil hem
melde dan
Hoe sommige lande aan zoon bizondere naam komen
Bijvoorbeeld hier woonde vroeger Jan van
Schafferaad
En die was soms vreselijk kwaad
Hij pakte de mense vaak bij de neus
Dat was voor waar zyn grootste leus
En zette het mes prat op hun strod
Maar nooit maakte hy er een kapot
En Jan zit nu al lang gevange
Bij Peeter Pauwelis in de tange
Hij is zoo dood en als een pier
En het land heet noch de borre bier
Zoo ken ik een Jan Willekes land
Dat staat met een vroegge ygenaar
Dus het is neit Jan Wil kus
Maar Jan Willekes land
Zoo ken ik een Jan Reijs land
Ik of het met een vroeggere yegenaar staat in
verband
Xxxx
Of scrift van een brief aan famielie xxx
Ik vind hier een soeber stuk papier
Maar heb daar in toch veel pluzier
En ben daar maar op aan t schryve gaan
Er kunne nach vele lettere op staan
Ik gevoel mij als een weduwnaar
Dat leven is toch ook raar
Zoo van weg gelopen vrouwen
Maar dan ben je ook verkouwen
Het is een rotzooi vanbelang
Een fatsoendelik mens dat wort hier bang
Maar Huip de rijmelaar schryft in de Crant
Als de schoonmaak is int land
Dan staat alles aan de kant
En ieder man heeft het land
En ze vonden het allegaar dwaas
Maar de vrouwtjes spelen baas
En ze zyn niet zoo verlege
En gaanje ras de deur uit vegen
Of ze zeggen haal gou water
En als ik praat dan hou je snater
En geef dan eve gou wat geld
Anders kryg je bar ge scheld
We moetten niewe matten niewe zylen
Een niewe bezem en wat dwylen
En dan nach een niew fulles blik
Dan ben ik weer in men schik
Ja er zyn veel shantippers vrouwen
Maar je moet er maar van houwen
Xxxxx
Gedenk o Dames Heren
Dat gij stof zyd En tod stof zul weder keren
Maar er vold niet aan te kyven
De ziel zal eewig blijve
Dat staat met Groten lettetteren ge schreve
Wil daarom dan altyd braaf gaan leve
En hebt ge dan met God kontakt
Dat is zoo iets wat u an pakt
Ik wil er langer niet van zwygen
Maar vraagt en vraagt en gy zuld ver krygen
De ondervinding leerd het iederdag
Al gaat het altyd niet op slag
Maar men moet geen ydelle dingen vragen
Die God nimmer kunne hagen
Maar vertou op God geheel uw leve
Hij zal wat nuttig is u geve
En blyf dan braaf tot aan de dood
Dan rus ge zocht in Abrams schoot
Een is een, Eene God aleen, En eene zalig maker
geloven wy
Twee is twee, twee stenen taffelen
Eene God alleen, En eene Zaligmaker gelove wij
Drie is drie pater Jarigen [patriarchen], Abram
Izak en Jacop
Twee stene taffelen, eene God alleen
Zoo gaane wij na Gallile om vrolyk te zyn
Vijf nonnetjes des Here, Die we moete ere
Vier Evengelisten die de weg welwisten
Drie pater Jarigen Abram Izak en Jacob
Twee stenen taffelen eene God alleen
Zoo gane wy na Gallile om vrolyk te zyn
Zes is zes, zes kruike wijn zo gane wy na
Gallile om vrolyk t zyn
Zeven is zeven zeven sakrement
Zes kruiken wijn zo gaane wy na Galli lee om
vrolyk te zyn
Acht is acht zalig heden zeve sakremente zes
kruiken wyn
Zo gane wy na Galli le om vrolyk te zyn
Negen is negen negen Koren der Engellen
Acht zaligheden zeven sacramenten zes kruiken
wyn
Xxxx
Tien is tien tien geboden des Here
Die we moeten eeren
Negen Koren der Engellen, acht zaligheden
Zeven sacra mente, zes kruiken wyn
Zoo gane wy na Galile om vrolyk te zyn
Vyf nonnetjes des Heren die we moeten eere
Vier evengelisten, die de weg wel wiste
Drie pater Jarigen Abram Izak en Jakop
Tweestene taffelen een God alleen
En eene zaligmaker geloven wy
Elf is elf duizend Maagden
Die de heer behaagden
Tien ge boden des Heren die we moeten eere
Negen koren de Engellen Enzv
Twaalf de tw is mij niet be kent
Het liet was zeker voor het Apostel rezement
Van de tyden van de stenne taffelen
Toen aten Mozes en Aron waffelen
En van Arons vaderen
Die konne ook liederen vergaderen
Zy konne zingen en ook dichten
En kende ook hun dure plichten
Voor het invullen van het inkomste biljet
Heb ik niet ge noeg op het inkomen gelet
Maar mijn inkomen is wel tamelyk hoog
Maar mijn uitgaaf noch hoger
De inkomst bron licht heel vaak droog
En wort altijd noch maar droger
Ik vang wat ouwder doms pensioen
En heb nu niet zoo veel te doen
Ik ben ook niet zoo erg sterk
Maar zoek een baantje noch als klerk
Van een hondert of acht kan ik niet meer leve
En zoek een baantje noch hier neve
De fiskes is ook weer actief
En Liefting is ook weer erg lief
Hij kleed de mense netjes uit
Op laatst hebje geen rooye duit
Maar ik zou nu by me iygen zegen
Het land dat blijft er toch wel leggen
Dus ook wel werk zou ik zegen
De eene doet dat met de pen
De ande met de graaf
Een ander die goet rekene ken
Die is vaak vel niet te braaf
Maar die het makkelyk verdiene kenne
xxxxxx
|
|