De Vergeven Hoek.


Rozendijk van west naar oost: Vergeven Hoek

Vergeten kaart
Kort nadat ik mijn artikel over de Rozendijk voor de Hoornder had ingeleverd zocht ik in mijn Bos-mappen naar feiten omtrent het ossenploegen op de Westermient, naar aanleiding van de orginele ossenploeg die in het Wagenmuseum wordt bewaard.
De volgende morgen werd ik wakker met de gedachte dat ik tijdens dat zoeken terloops iets had gelezen, namelijk iets over ‘de kwekerij bij de woning van de opzichter’. Ik had iets gemist en moest nu beslist meteen die aantekeningen nog eens opzoeken en nagaan bij welke woning deze kwekerij gelegen was.

Uiteindelijk vond ik dat in het boek van Meeuwissen en Wagtmans. Zij citeerden een
stukje uit de Texelse Courant van 18-3-1899 waarin stond:
Dicht bij de woning van den opzichter, den heer N. Min, bevindt zich het uitgestrekte veld waarop de boompjes en zaden zijn uitgepoot en gezaaid. Met smaak zijn de verschillende bedden aangelegd.
Verschillende varieteiten van het geslacht Pinus (den), Alba (spar) en Larix vormen de
hoofdvormen. De eerste aangelegde bedden vertonen reeds boompjes van enige
decimeters hoogte. Deze zijn reeds geschikt om uitgepoot te worden, met dit werk heeft
men dan ook reeds een aanvang gemaakt. Een brede weg, zeer gemakkelijk aangelegd
van de opzichterswoning tot aan de Fonteinsnol, is aan beide zijden voorzien van drie
rijen dier altijd groene naaldbomen
.
In hun boek was een kaartje van Min opgenomen, dat ik beslist eerder wel eens gezien moet hebben, maar nooit goed had bekeken en waarvan ik het bestaan niet had onthouden. Hij had getekend hoe de situatie was in ongeveer 1897 en een ruwe schets van zijn plannen met de rest van de ontginning en bebossing. De details van de inrichting van huis en kwekerij zijn heel duidelijk aangegeven.

Huizen bij Okusnol
Het huis bij de Okusnol werd in 1844 bewoond door Cornelis Koorn. Dominee Huizinga kwam er op bezoek en later ook bij broer Frans Koorn. Maar dat was niet hetzelfde huis als op de Domeinkaart van 1873 staat. Daarop ziet men een huis getekend tegen de duinen aan, net als op de schets van Min, terwijl het huis van Koorn meer in het land stond, ook nog op de kaart van 1859.
Bij het huis aan de duinrand staat op die Domeinkaart van 1873 met potlood geschreven: ‘Hoe nu te handelen met deze beide opstallen waarvan een in steen gedeeltelijk?’ Uit andere potloodaantekeningen op die kaart kan men opmaken dat men van plan was de Mientgronden te verkopen, zo omstreeks 1883. Daar is nooit iets van gekomen.

Het huisje aan de weg is door Min betrokken in 1895. Hij was toen nog geen ‘Boschwachter’, maar ‘Opzichter in dienst van de Heidemaatschappij’. Het huis is na de verhuizing van de familie Min naar de nieuwgebouwde boswachterwoning van de Westermient (waar nu het ‘Woutershuus’ staat) later nog heel lang als Staats-arbeiderswoning gebruikt.

De kwekerijen
Uit diverse bronnen had ik opgemaakt dat de kwekerijen aan de Okusweg pas in de jaren na 1930 aangelegd waren. Nu begreep ik dat dit niet gold voor de Vergeven Hoek.
Dit hield in dat de tekst in het Veldnamenboek anders gezien moet worden. Er staat:
De Vergeven Hoek 1980: Hier was de oudste kwekerij ten behoeve van de aanplant van dennen ± 1905. Het zaaigoed kwam van de ‘Overkant’. Gebruikte soorten waren hoofdzakelijk Corsicaanse den en Oostenrijkse den, de grove den werd beperkt aangeplant.
Het zaad werd vermengd met giftig meniepoeder om schade door vogels tegen te gaan, vandaar de naam ‘de Vergeven Hoek’. Informatie: J. Huisman, Den Burg.

In het krantenstukje van 1899 staat de aanleg van de zandweg van de Fonteinsnol naar de Opzichterswoning op het Okushokkie beschreven. Het is de vraag of er eerder al een echte weg was. Het dichtstbijzijnde huis onder de kant was de keet van Dirk Boon bij de Fonteinsnol, waar nu het donkere sparrenbos tegenover ‘Bos en Duin’ staat, daarna was de Worsteltent het volgende huis. Wel was er een zandpad onderlangs de duinrand, maar het zal er niet druk geweest zijn.

In het Opstandslegger (1940-1958) stond:
In 1896 diep gespit en tot kweekerij aangelegd. 1940: Steeds als kweekerij geëxploiteerd, totdat het in 1936 werd beplant met diverse houtsoorten, nadat het 50 c.m. diep was gespit en waar noodig bemest was met compost. Het O-gedeelte is beplant met 1/2 5j. beuk en 1/2 4j. z.eik, afstand 80 x 80 c.m. Langs de W. grens van het overige ged. werd een berkensingel geplant, terwijl de rest werd opgeplant met linde, afstand 2 x 2 m.nal. 500 Tilia vulgaris, 50 T. parvifolia cordata, 50 krimlinden, 50 zilverlinden, 50 T. platyphillos. Dit terrein werd opgevuld met besdragende heesters zooals Pr. serotina, P. myrobalana, Ribes alpinum, hazelaar, Evonimus Europaeus, Symphoricarpus racemosus, Symphor orbiculata, Cornus siberica en enkel Salix rosmarinifolia.
1950. Vrijgesteld en gedund.
Het was dus eerst een veldje, daarna boomkwekerij en tenslotte een perceel loofbos, in tegenstelling tot wat er in het Boerderijenboek staat.

Bij het nieuwe boswachtershuis werd een nieuwe kwekerij aangelegd, aan de Kwekerijweg. Er was toen de Oudste Kwekerij aan de Vergeven Hoek, de Nieuwe Kwekerij en het Oude of Kleine Kwekerijtje in de Bocht (tegenover Piet en Käthy Kok). Er was inmiddels weinig aanvoer van jonge bomen naar Texel meer nodig, men kweekte nu zelf genoeg jonge bomen voor het eigen bos.

Veenmollenplaag
In zijn Journaal van 1900 schrijft Boschwachter Min over een grote veenmollenplaag in de kwekerij de Vergeven Hoek: “Boswachter Min spreekt van aantasting door veenmollen van jonge plantjes in de oude kwekerij (op de vergeven hoek). Deze insekten vraten van de worteltjes van de jonge plantjes, waardoor deze afstierven.” (Meeuwissen & Wagtmans 1982). Zij vervolgen: Ieder jaar ging men omstreeks juli de nesten van deze dieren zoeken en verbranden. Jaarlijks maakt Min melding van zo’n 400-500 gevonden nesten (1 nest bevat ± 200 eieren)”. Dat is echter onjuist, in 1901 schrijft Min niet over veenmollen. Helaas is er maar één Journaal en één Brievenboek bewaard gebleven. Wat wij ons nu afvragen heeft daar ongetwijfeld in gestaan.
Het totale aantal uitgehaalde nesten in 1900 was 238, wat ook blijkt uit een brief van Min ‘Aan Den Heer Ambtenaar van het Staatsboschbeheer, d.d. 22 juli 1900 no. 84’: “Als een bewijs hoeveel veenmollen er in de oudste kweekerij zijn kan dienen dat wij meer dan 200 nesten met eieren en jongen hebben uitgehaald, en nog steeds vinden wij nesten”.
Min schreef in zijn Journaal: 25 Juli 1900 De groote kweekerij is nu geheel schoon gekomen en kan nu met nog eenmaal wieden toe. In ’t geheel hier 238 nesten van veenmollen (Grylotalpa vulgaris) gevonden”.

Toch heeft deze plaag zich waarschijnlijk nog eens herhaald. Veenmollen zijn namelijk in later tijd uitsluitend aangetroffen rond het Kleine Kwekerijtje, tegenover het huis van Kok aan de Rozendijk, ook een oude bosarbeiderswoning. Dat gebeurde bijvoorbeeld rond 1935, bij het graven van de vijver bij het zomerhuis de Marel van de familie Drijver.

De vergiftiging van het terrein met loodmenie is een wel zeer drastische maatregel. Tegen veenmollen was echter alles geoorloofd, want die dieren kunnen enorme schade aanrichten. Men kende ze op Texel niet en dat wilde Min graag zo houden.
Met vogels ging Min heel anders om, hij schreef over’vogelwoningen’, waarmee hij geen nestkastjes bedoelde, maar kippenhokken. Men mag aannemen dat hij tijdens de gifmengerij geen vogels in het behandelde veld liet rondlopen!

Oudere naam
Toch is het zeker dat de naam van de Vergeven Hoek niets te maken heeft met de loodmeniebehandeling van Min.

1773 Correspondentie tussen schout Cornelis Binckhorst en Gecommitteerde Raden naar aanleiding van een verzoek van Maarten Dekker (alias Kat, herbergier te Den Hoorn, initiatiefnemer en medebedijker van de Kattenpolder of Hoorn en Burg) om de valleien van de Westerduinen en zuidelijker in pacht te mogen ontvangen. De Schout voegde een lijst bij met namen van de vlakken in de duinen van de Kuil tot het slag naar zee in het verlengde van de Bakkenweg [Westerslag]. Daaronder was de ‘Vergeven Hoek’.

Op de Pachterskaart van 1842-1853 staat het veld met die naam aangegeven. Wellicht heeft het te maken met de aanwezigheid van ‘botgras’, de gevaarlijke leverbotslakken, die veel voorkwamen in natte graslanden. Schapen kregen er ‘ongans’ (leverbotziekte) van, waar ze aan doodgingen.
Er kan ook een andere, nu onbekende, reden zijn geweest om de westelijke hoek van het veld deze naam te geven. Het was volgens de kaart van 1842-53 omheind door P. Kikkert. Kennelijk was het land niet te slecht om het te pachten en er iets mee te doen.

Op de Nieuwe Kwekerij bij de nieuwe Boswachterswoning aan de Rozendijk werd in de eerste jaren alleen Oostenrijkse dennen gezet, omdat andere soorten teveel van de wind te lijden zouden hebben. In de Oude Kwekerij op de Vergeven Hoek werd de rest geplaatst, samen met loofhout als es, beuk, eik en els.
Het terrein is nu beplant met loofhout. Of er nu nog veenmollen voorkomen is niet bekend, er woont daar in de buurt immers niemand die ze zou kunnen opmerken. Ook rond het Kleine Kwekerijtje worden ze bijna nooit meer gevonden.

Hoewel mijn eerste bewering dat er in enkele regels wel 3 fouten stonden veel te kort door de bocht was, klopte het verhaal toch niet helemaal. Men kan niet voorzichtig genoeg zijn, niet alleen met overgeleverde verhalen, maar ook niet met keurig gepubliceerde en zeer redelijk overkomende secundaire bronnen!

Terug naar de vorige bladzij