Oranje bandeloosheid op Texel

Mijn gelefde broder ik en weit nu neit neuwes mar de Prinsgesijnde dreifen hir dagliks grote kurren
Dat schreef Hendrik Maas in 1787 aan zijn familie in Limburg.
In de geschiedenisboeken staat over die kuren het een en ander geschreven. De ene partij maakte de andere het leven zuur en bij wisseling van de macht deed men het terug. Een verstandig mens bemoeide zich er niet mee, maar dat was niet gemakkelijk.

Prinsgezinden draaien dol, 1785-1788
in Varensgasten en ander volk, Jan T. Bremer en Henk Schoorl, Pirola 1987
[de tekst is hier en daar een beetje veranderd, om herhalingen te voorkomen]

Toen in 1785 het vermolmde stadhouderlijk regime van Willem V in zijn voeger kraakte, de stadhouder de wijk naar Gelderland nam, waar hij zich onder de landadel en prinsgezinde regenten veilig voelde, sloeg een golf van patriottisch enthousiasme over Holland. Nu zou er een eind komen aan de benauwende bevoogding door een kleine toplaag van rijke regenten.
Het was vooral de middenklasse van kooplui, neringdoenden, fabrikanten en de boeren die zelf zeggenschap wilden hebben in de polderbesturen, maar ook katholieken en doopsgezinden, die altijd ten achterwaren gesteld. Onder het stadhouderlijk regime was alle politieke macht geconcentreerd in handen van een rijke bovenlaag van regenten, die er steeds op bedacht was de touwtjes in handen te houden.
Ook op Texel waren weldenkende lieden, die naar verbeteringen en opheffing van tenachterstellingen uitzagen, als Sijbrand Pietersz Keijser (1767-1835), Martinus Langeveld [die kwam pas in 1796 voor het eerst op Texel], plaatsvervangend Schout Gerrit Buyskes, secretaris Van Steenbergen en anderen. Later gezegd zou worden dat Van Steenbergen in de ‘Vergulde Kikkert’ waar zij vergaderden, steeds de grootste mond opzette. Maar die bewering kwam van de tegenstanders.

Misstanden
Er waren misstanden. Er werd geklaagd dat schot Binkhorst, telg uit een aanzienlijk Hoorns regentengeslacht, zich nooit op het eiland liet zien. Geen wonder, want al vanaf 1779 zat hij in Beverwijk opgesloten in het asiel van dokter Johannes van Rossum [gekkenhuis] ‘wegens voortdurende indispositie’, waar hij ellenlange klaagbrieven schreef aan Gecommitteerde Raden, dat hij met ‘veel luyden, waaronder zinneloosen’ moest verkeren. Ondertussen zou hij tot 1795, toen de Bataafse Republiek werd gesticht, officieel in functie blijven.
Sinds 1779 nam Mr. Reinbach zijn functie waar, na 1786 was Mr. Gerrit Buyskes substituut-schout en baljuw van het Eierland. Met de komst van schout Buyskes werd in Den Burg een sociëteit opgericht, waar de misstanden op het Eiland werden besproken. De leden richtten verzoekschriften aan de Regenten van Texel om maatregelen te treffen, die het verval van de dorpen moesten tegengaan. De leden wilden meer doen voor de weduwen en wezen, het schoolwezen verbeteren en de Burggracht laten uitbaggeren. Dat was een open riool vol afval geworden.

Oranjefeest loopt uit de hand
Hoewel de patriotten terecht kritiek hadden op het regentenbewind, wantrouwden de kleine luiden in Oosterend en Oudeschild, emotioneel oranjegezind als zij waren, de hervormingsplannen van de patriottische kliek in Den Burg.
Toen op 13 september 1787 Pruisische troepen Willem V weer aan het bewind brachten en de Staten gedwongen werden hem in al zijn functies te herstellen, was het voorlopig gedaan met de hervormingsplannen. Een aantal vooraanstaande patriotten nam de wijk naar Frankrijk.
Op Texel deed het gerucht de ronde dat schout Buyskes ook gevlucht zou zijn, maar dat was niet het geval. Hij verbleef met medeweten van Gecommitteerde Raden met verlof in Kampen.
De teugkeer van Willem V in Den Haag was op veel plaatsen aanleiding tot een uitbundig Oranjefeest. Op Texel liep dit volledig uit de hand. Een volksoploop van wel 400 raddraaiers gooide bij secretaris Van Steenbergen de ruiten in. Ook Leendert den Berger, de opziener van ’s Lands Werken op Texel en te Helder kreeg er weet van. Toen hij op 5 oktober van Hoorn thuiskwam, hoorde hij van zijn vrouw dat 4 lui uit Oudeschild de vorige dag aan zijn huis Brakenstein waren gekomen en hadden gezegd dat zij op bevel van hun kapitein de vlaggen kwamen halen om op de Schans te zetten. Zij had gezegd dat ze van die zaken niets af wist, waarop ze terugkwamen met de kapitein en de sleutels van de Schans eisten. Zij antwoordde: “Ik laat de vlaggen al opsetten”.
Men vroeg toen om het buskruit en de kardoezen. Zij vond dat geen vrouwenzaken. Daarop trok de aangroeiende bende naar de Schans, waar zij de bediende dwongen het magazijn te openen en de laadgereedschappen voor het kanon af te geven. Daar de sleutel van de kruitkelder niet voorhanden was, braken zij die open en stalen kruit ‘waarmede door deese woeste hoop het canon geladen en afgevuurd is geworden’.
De vlag moest dag en nacht blijven waaien.
Toen Leendert den Berger de schade inspecteerde, waren talloze ruiten kapot, 32 kardoezen met kruit verschoten, laadgereedschappen weg of stuk, gebroken door ‘het gemeen van het dorp het Oude Schildt’. Den Berger vroeg Gecommitteerde Raden dan ook dringend tegen deze ongebondenheid op te treden, die werd ‘aangeblaasen door qualijk geïntentioneerde lieden, onder pretext van vreugdebedrijven voor het huys van Oranje’. Het was een dringende zaak, dat ‘een ieder zijn zaken in veiligheid en ’s Lands goederen ongemolesteerd kunnen bewaard blijven’.

Gecommitteerde Raden gelasten een onderzoek
Mr. Gerrit Buyskes kreeg op 25 oktober opdracht naar Texel te gaan en onderzoek in te stellen naar ‘zekere oproerigheid’ maar de schout aarzelde.
Toen de baldadigheden meer en meer uit de hand liepen en zogenaamde patriotten geld werd afgeperst, werd het ook Burgemeesters en Regenten van Texel te gortig. Op 20 december 1787 schreven zij aan Gecommitteerde Raden, dat de gewelddadigheden en dieverijen op het eiland onrustbarend toenamen. De gevolgen van 4 maanden afwezigheid van de schout waren allerbedroevendst. De Texelse Regenten smeekten om eindelijk de burgerlijke veiligheid op het eiland te herstellen.
Dat Van Steenbergen tijdens de volksoploop ‘mishandeld, bont en blauw geslagen met moeite wist te ontkomen’ is een verfraaiing uit later dagen [de term ‘bont en blauw’ staat niet in de Notulen]. We kunnen ons beter aan zijn eigen relaas van 17 oktober 1787 houden.
Hij schreef Gecommitteerde Raden, dat nadat de Staten op 18 september de tekst van de plakkaten hadden rondgezonden, waarin het herstel van de prinselijke regering werd afgekondigd, hij deze bekendmaking op 22 september op alle Texelse dorpen had laten aanplakken.
De avond tevoren waren 4 mannen uit Oudeschild bij hem aan de deur gekomen, die geld eisten om op de Prins te drinken. Na veel heibel had hij ze met geld van de deur kunnen sturen. Op 23 september had een bewapende bende uit Oudeschild van alle gegoede lieden in Den Burg geld geëist om het herstel van de prinselijke macht met drank te kunnen vieren. Om ze kwijt te raken had iedereen geld gegeven. Nauwelijks waren ze afgetrokken, of een troep Oosterenders kwam naar Den Burg. Dat ging iedere dag zo.
Zelfs wilde een groep uit Oosterend met ‘burgerofficieren’ aan het hoofd, het huis van schout Buyskes visiteren. Ze hadden wapens gezocht, meer niets gevonden. ‘Men deed onder het pleegen van baldadigheeden veelen ‘Oranje boven en Hoezee’ roepen’. Een andere troep had in de schemeravond bij Van Steenbergen met kolven en snaphaans ‘vreeselijk’ op de deur staan bonzen. Hij had ‘hoezee’ moeten roepen, daarna pas waren ze verdwenen.
Op zaterdag 29 september waren 4 lui uit Oosterend op de secretarie om geld gekomen om een gelag in hun dorp te kunnen organiseren. Nadat ze ook bij anderen geld hadden verzameld, waren ze zingend richting Oosterend vertrokken.
Van Steenbergen berichtte verder, dat hij en dominee Dozy van Den Burg op 13 oktober een briefje had gekregen met oproep om in het sociëteitsgebouw ‘De Vergulde Kikkert’ te verschijnen, onder bedreiging met geweld ‘dat er kogels zouden vliegen’. De dominee weigerde te komen. Van Steenbergen was er wel heengegaan. In ‘De Kikkert’ troonden Oudeschilders, die hem met veel onbeschaamdheden hadden overladen en gedreigd hem te slaan ‘ofschoon dat laatste niet geschied is’. Eerst ’s nachts om 3 uur was het gespuis uit Den Burg vertrokken, Een tuin van opziener Den Berger was geheel verwoest.
In de volgende nachten hadden de burgemeesters 8 mannen laten patrouilleren.
Het openbare leven had stilgestaan. Door afwezigheid van de schout was er niet geadministreerd en waren van overheidswege gepubliceerde plakkaten niet uitgevoerd. De mannen van Oudeschild en Oosterend waren niet ontwapend, zoals Gecommitteerde Raden hadden bevolen.
Van Steenbergen schreef, dat als gevolg van regeringsloosheid het eiland zich in een toestand bevond, waarin iedereen deed wat hem welgevallig was. Hij ontkende dat hij patriot zou zijn. De sociëteit wilde verbeteringen aanbrengen, dat was heel iets anders dan een omwenteling beramen. Op dezelfde wijze verdedigde de belastingcollecteur Abraham Wentel zich- ook hij sprak de aantijgingen pertinent tegen. Hij schreef bovendien, dat de wanorde vooral op Oosterend ‘tot een zeer hoogen trap was opgeklommen’, dat de lieden daar weigerden hun wapentuig in te leveren en dat de zogenaamde ‘officieren’ van de opgeheven schutterij een ‘krijgsraad’ hadden geformeerd, die besluiten nam en daden stelde, die in geen enkel opzicht dienden tot bevordering van de rust op het eiland. Geen wonder dat de burgemeesters van Texel aan Gecommitteerde Raden een dringend verzoek tot ingrijpen stuurden. Die gaven reeds de volgende dag schout Buyskes bevel om naar Texel te vertrekken en orde op zaken te stellen.

Nadat Buyskes was aangekomen, belegde hij een vergadering met de vroedschap, die door joelende raddraaiers werd verstoord. Zij eisten dat hij in plaats van met de schepenen, met hun ‘krijgsraad’ in ‘De Kikkert’ zou komen praten. Daar toonde Buyskes zijn officiële aanstelling en de opdracht van Gecommitteerde Raden. Het volk echter eiste dat hij binnen 3 etmalen van Texel zou vertrekken en om ontslag als substituut-schout zou verzoeken.
Buyskes ging naar Amsterdam, zond aan Gecommitteerde Raden een uitvoerig verslag en vroeg op 10 maart ontslag. Dat werd op 13 maart verleend. Daarop stelde men Hercules Segersz de Vries aan.
Het stadhouderlijk bewind zat dank zij de Pruisische troepen weer vast in het zadel. Het vroeg van alle ambtenaren een eed van trouw en de dominees werd voorgeschreven hoe zij voortaan des zondags voor de Prins en zijn gemalin moesten bidden.

De schout kreeg opdracht in te grijpen. Hij moest ieder ‘verdacht van min of meer blijken van het zogenaamde patriottisme te corrigeren, met uitzondering van collecteur Wentel’, die in persoon op 24 juli voor Gecommitteerde Raden moest verschijnen.
Van Steenbergen werd op 26 juni ontslagen wegens het bezoeken van ‘zekere beruchte districtsvergadering te Hoogcarspel’ en vervangen door Cornelis Maronier. Ook dominee Dozy moest vertrekken wegens ‘blijken van het zogenaamde patriottismus’.
In september kregen schout Hercules de Vries en secretaris Maronier opdracht om met de sterke arm de rust te bewaren en de eerste 6 weken het eiland niet zonder permissie te verlaten. Er kwam een detachement infanterie naar Texel, dat in Den Burg moest worden ingekwartierd.
Met deze maatregelen had het Oranjebewind het eiland weer volledig in de hand.

Dominee Hoekstra groette de opgewonden menigte
Ergens heb ik gelezen (maar waar?) dat de aankomende meute door de Waalderstraat ging. Men riep dat de ruiten bij de Menniste dominee ook ingegooid moesten worden.
Dominee Sytze Hoekstra stond op zijn stoepje voer de deur van de pastorie een pijpje te roken en knikte hen toe. De mannen, ook die met de grootste mond, wisten niet beter te doen dan hem vriendelijk te groeten.


Hetzelfde verhaal verteld door Jan van der Vlis, ’t Land van Texsel bld. 272
[ook in deze tekst zijn kleine verbeteringen gedaan, meest in de namen (het was bv niet Willem van Schagen en Lammert Dijke)]

De gemeentesecretaris Jacob van Steenbergen gold op het eiland als de voornaamste aanvoeder van de patriotten. Dikwijls ontmoette hij zijn medestanders in de herberg ‘De Vergulde Kikkert’, waar hij uit de kranten de schokkende voorvallen placht voor te lezen. Hij was dan het middelpunt van langen soms verhitte discussies, waarbij de Oranjegezinden geducht over de tong gingen.
Ondanks de vreugde om Doggersbank [zeeslag bij Doggersbank] en de bouw van een reeks oorlogsschepen, was de toestand waarin de Republiek verkeerde bepaald ongunstig, maar tot de massa van het volk drong dit niet door. Onder aanvoering van de Prins was de overwinning behaald; daarom nam men het de patriotten kwalijk dat zij het de Oranjes zo moeilijk maakten. Veel Texelaars ergerden zich aan de grote mond die Van Steenbergen opzette. Zij waren verontrust omdat patriottische vrijkorpsen bij de Goejanverwellesluis ’s prinsen echtgenote hadden aangehouden, toen zij op reis was naar Berlijn om bij haar broer hulp te vragen tegen de criticasters [zij verbleef met haar echtgenoot in Nijmegen en wilde naar Den Haag gaan].
En vele Oranjegezinde inwoners van Oude Schil en Oosterend waren ontstemd dat Gecommitteerde Raden in september de 22-jarige patriot mr. Gerrit Buyskes tot plaatsvervanger van de schout mr. Binkhorst [die voor de rest van zijn leven in een inrichting zat, de plaatsvervangers moesten hem f 600 per jaar betalen] hadden benoemd.
De prinsgezinden voelden zich bedreigd, want ook op Texel drong het tot de mensen door dat op het eiland wel eens verandering kon komen. Zij waren opgelucht toen Frederik Willem II van Pruisen aan de verzoeken gevolg had gegeven en een leger van wel 20.000 man naar Den Haag stuurde. Willem V en zijn gemalin organiseerden weer ontvangsten aan het hof.
De patriotten stoven uiteen als muizen voor een kat. Hun meeste voormannen weken uit naar Frankrijk en de oude toestanden keerden terug. Vanzelfsprekend kreeg menig patriot die wat te hoog van de toren had geblazen, het moeilijk. Uit verontwaardiging werden hier en daar hun huizen geplunderd.

Op Texel deden zich op kleine schaal dezelfde verschijnselen voor, ook daar wilden de prinsgezinden wel eens zien hoe het met hun patriotten stond. Mr. Buyskes had dit zien aankomen en was tijdig op de boot gestapt, men nam aan dat hij ook wel naar Frankrijk gevlucht zou zijn. Het “Oranje Boven” klonk nu weer overal en zo groot was bij velen de opluchting, dat spontaan besloten werd een groot volksfeest te organiseren. Onder aanvoering van hendrik du Gordijn werd een prachtige erepoort opgericht.
De visafslager Paulus Pietersz Kikkert van Den Burg, daarbij vurig ondersteund door de postmeester Pieter Zunderdorp van Oude Schild, vonden dat daarmee de kous niet af was. Buyskes was de dans ontsprongen, maar hoe was het met de andere patriotten gesteld? Was men de kwalijke opmerkingen van de rebellen in ‘De Vergulde Kikkert’ nu al vergeten?
Daarom werd in Oosterend en Oude Schild een troep van ongeveer 400 man geformeerd en inderhaast bewapend. Die trok op naar ‘De Vergulde Kikkert’, eens het centrum van de patriotten. Wilem Schagen, met een zwaar pistool zwaaiend, ging luidkeels “Oranje Boven” roepend de menigte voor naar Van Steenbergens huis, dat grensde aan ‘De Vergulde Kikkert’. De ruiten werden ingegooid en toen men de man te pakken kreeg, werd hij met medewerking van veel andere onverlaten zo ernstig mishandeld dat hij, bont en blauw geslagen, slechts met moeite wist te ontkomen [zie hoofdstuk Orange: ‘de verregaandste mishandelingen onderging, eindelyk met Levensgevaar nog ontzet en uit hunne handen geraakte’- daar staat niet ‘ bont en blauw’, al zal dat niet veel gescheeld hebben].
Schagen had zijn pistool keer op keer gelost, het klonk krijgshaftig, en de meeste mensen vonden het maar een gevaarlijke toestand. Een ongeluk zit ten slotte in een klein hoekje!
Ook Meijert Boon had naar een wapen gegrepen- hij maakte er gebruik van om enkele patriotten in Den Burg geld af te persen. Vervolgens speelde ook de schoolmeester Cornelis Hofstee een rol in het rumoer, dat als ‘een schrikvolle nacht’ in de herinnering van de patriotten zou voortleven.
De fel gereformeerde dominee Gerard Sas uit De Waal en zijn wat verdraagzamer collega J.H. Tenkink van Oosterend namen de gelegenheid waas om op het ontslag van een niet-welgevallige collega aan te sturen [er staat: ‘dat hy C. Hofstee aan die Commissie had ter hand gesteld, een Boekje getiteld ‘de Wysheid is de Zuyl der Vryheid’ door de predicant Jacques Dozij en Mr. G. Buyskes als Scholarchen geschonken aan een zyner discipelen- over welk Boekje genoemde Vaderlandsche Leeraar vervolgingen had moeten ondergaan, welke ook meede aanleiding hadde gegeven, dat hy voor zyn post had moeten bedanken’- de namen van Sas en Tenkink staan er niet bij].

Toen Buyskes na enige tijd terugkwam en een vergadering van de vroedschap bijeenriep, bleek de rust nog niet geheel te zijn weergekeerd. Opnieuw wist Piet Zunderdorp, waarschijnlijk wel met instemming van de burgemeesters van De Waal en Oosterend, mensen zoals Lammert Dijker in beweging te brengen. Weer trok door Den Burg een joelende menigte, die het raadhuis en de ernaast liggende woning van de substituut-schout omsingelde. De vergadering van burgemeesters en schepenen werd afgelast, maar ondanks dit toegeven van Buyskes bleef het rumoer voortduren. Vier afgevaardigden kwamen hem tenslotte om een uur of 6 vertellen dat zij voor zijn leven en dat van zijn vrouw niet langer instonden wanneer hij niet dadelijk meeging naar ‘De Vergulde Kikkert’.
Daar vroeg hem Lammert Dijker, namens een soort van krijgsraad van 25 man, op wiens bevel en waarom hij naar Texel was teruggekeerd. Buyskes haalde zijn officiële aanstelling voor de dag en zei dat hij slechts aan Hunne Edelmogenden in Den Haag verantwoording verschuldigd was. De rumoerige bijeenkomst kon daartegen geen redelijk bezwaar maken, voelde zich echter machtig en dwong Buyskes te verklaren dat hij zijn ontslag zou vragen en binnen 3 etmalen het eiland zou verlaten. Er werd geschreeuwd dat zijn secretaris Cornelis Maronier dan wel gelijk kon heengaan!
Daarop vertrok Buyskes naar Amsterdam. Om Gecommitteerde Raden in het Noorderkwartier een uitvoerig verslag van het voorgevallene op Texel te zenden. Dit had tot gevolg dat vanuit Hoorn een deputatie naar het eiland reisde, die het gedrag der Texelaars weliswaar ten zeerste afkeurde, maar “uit overweging van de volstrekte onmogelijkheid om hem Buyskes in zijnen post te doen voortgaan, zonder het eiland, zowel als zijn persoon aan verregaande gevolgen bloot te stellen” aan Gecommitteerde Raden te adviseren Buyskes te ontslaan. Hercules de Vries werd in zijn plaats benoemd.
De krijgsraad had zijn zin. De vroedschap liet na de goed geslaagde verjaardag van de stadhouder plakkaten ophangen om de trouw Texelaars te bedanken voor het dragen van oranje en de verleende steun aan de oude regenten. Om mogelijke ongelukken te voorkomen legden ze tegen het einde van het jaar nog in een keur vast dat het op Texel verboden was te schieten. Men dacht dat misschien op oudejaarsavond nog wel eens herinneringen aan de gevaarlijke schoten van Schagen naar boven konden komen.

Genealogische Databank van Rob Gomes:
Lammert Cornelisz Dijker (17xx-1790) uit Oosterend, zoon van Cornelis Lammertsz Dijker en Jannetje Sijbrands Koning. Schipper. Getrouwd in 1761 met Jantje Pieters Dogger (1743-1816) dochter van Pieter Jacobsz Dogger en Trijntje Biems. Pieter Dogger hertrouwde in 1778 met Anna Maria Tenkinck (1736-1811).
Willem Schagen (1759-1833) van Oudeschild, zoon van Albert Jansz Schagen en Feijtje Willems Blom. Zeeman, werkman. Getrouwd in 1789 met Roelofje Jans Veen, 6 kinderen.


Google: dominee Jacques Dozy
1788 ontheven te Burg Texel, 1790 Nes-Wierum- 1797 Hoogkarspel
Anthonia Christina van Riemsdijk (1801-1829) geboren te Hardenberg, trouwde in 1826 te Hardenberg met Abraham Hendrik Dozy (ca 1794), secretaris der Stad Almelo, zoon van Jacques Dozy en Maria Sara Poorts.
Jacoba Clara van Riemsdijk (1807-1837) trouwde met dezelfde man.


Vaderlandsche historie- Jan Wagenaar
Het Eiland Texel, door het menigvuldig Ys ter Reede, van het Vasteland afgescheiden, vernam niet voor den 25e van Louwmaand, de komst der Franschen aan de Helder. Schoon die Eilanders, wat het meerendeel betrof, bekend stonden voor aan den Huize van Oranje zeer verknogt, ontbrak het niet aan andersgezinden. Groote vreugde rees ‘er by deezen.
Op alle Dorpen des Eilands werden Vryheidsboomen geplant, de Burgeryen verkoozen hunne eigene Vertegenwoordigers. De oude Regeeringspersoonen deeden afstand van hunne Posten.
De Burgery verzogt den Schout C.T. Elout aan te blyven, en de van zyn Post verlaatene Secretaris Cornelis Maronier verkreeg die weder door de meerderheid van Burgerstemmen.

Jan Wagenaar schreef dit boek ten tijde van het Koninkrijk Holland (1806-1810), toen de namen van de maanden veranderd waren.


De Stadhouder en zijn Gemalin
wikipedia
De aanhouding bij Goejanverwellesluis is een gebeurtenis die plaats vond op 28 juni 1787. Dit gebeurde op het hoogtepunt van de strijd tussen de Patriotten en Orangisten.

Stadhouder Willem V

Oranje

Wilhelmina van Pruisen, de vrouw van stadhouder Willem V, was op die dag op weg naar Den Haag om de Staten van Holland te bewegen haar verdreven echtgenoot naar Den Haag terug te laten keren. Om dit voorkomen hielden Patriotten uit Gouda haar tegen. De aanhouding was de directe aanleiding voor haar broer, Frederik Willem II van Pruisen om de republiek binnen te vallen en dit leidde weer tot de val van de Patriotten.
De aanhouding vond overigens niet plaats in Goejanverwellesluis maar bij Bonrepas aan het riviertje de Vlist, aan de weg van Schoonhoven naar Haastrecht.

Oranje

Prinses Wilhelmina overtrof haar man in doortastendheid. Haar invloed op het beleid was dan ook niet gering. In mei 1781 liet de prinses vragen of de secretaris van Amsterdam Carel Wouter Visscher een manier wist om de hertog van Brunswijk weg te krijgen. De stadhouder werd kwaad toen twee Amsterdamse burgemeesters De Vrij Temminck, Joachim Rendorp en de stadssecretaris de stadhouder op 8 juni adviseerden niet langer naar zijn geheime raadgever te luisteren. Het voorstel behelsde ook de instelling van een adviesraad, maar de prins weigerde resoluut. Toen de hertog van Brunswijk, een broer van haar moeder, in mei 1782 was afgereisd naar 's-Hertogenbosch nam haar invloed mogelijk toe.
De prins raakte steeds meer in moeilijkheden vanwege het stadhouderlijk stelsel, dat was gebaseerd op persoonlijke loyaliteit en vriendjespolitiek. Frederik de Grote bood aan door middel van zijn gezant Friedrich Wilhelm von Thulemeier te bemiddelen. Van diverse kanten werd vervolgens gesuggereerd dat de koppige Willem V privileges zou moeten afstaan en dat de prinses meer invloed zou krijgen, o.a. door Pieter Paulus en Laurens Pieter van de Spiegel, die haar hadden gevraagd met de patriotten in overleg treden. (Joan Cornelis van der Hoop was haar adviseur en correspondeerde ook jaren later nog met haar). De prins volhardde in zijn starheid en bleek wars van iedere concessie. In september 1785 werd Willem V gedwongen Den Haag te verlaten, toen daar rellen waren ontstaan. De stadhouder was ten einde raad en dreigde al zijn functies op te geven. Blijkbaar wist zij hem te overreden niet op te geven. Wilhelmina reisde met haar kinderen per boot naar Friesland om op tijd aanwezig te zijn bij de viering van het 200-jarig bestaan van de Hogeschool van Franeker, maar ook om steun te zoeken bij de Friese adel en gedeputeerden, die inmiddels ook konden constateren dat de zaak uit de hand dreigde te lopen. De stadhouder kwam twee weken later in Friesland aan.
Na een bezoek aan Groningen betrok de stadhouderlijke familie Het Loo bij Apeldoorn, maar ze verhuisde november 1786 naar Nijmegen. Onmiddellijk versterkte zij het contact met haar broer, Frederik Willem, die in augustus van dat jaar op de troon was gekomen. Haar echtgenoot was door alle verwikkelingen niet meer in staat correspondentie weg te werken. Ondanks dat bleef de prinses trouw achter haar man staan.

Op een bijeenkomst in Amersfoort op vrijdag 22 juni 1787 had zij voorgesteld dat haar aanwezigheid in Den Haag de minderheid in de Staten van Holland ertoe kon brengen hun moed bijeen te rapen de prins een opdracht te verstrekken tot herstel van de orde in de provincie. De stadhouder wilde er in eerste instantie niets van weten, maar na consultatie en actie van de Oranjegezinde Gijsbert Karel van Hogendorp, stemde hij toe. Op 28 juni 1787 vertrok de prinses om 5.30 uur van Nijmegen naar Den Haag, misschien als provocatie, maar naar haar eigen zeggen om aan de heersende onenigheid een einde te maken. De prinses werd 's middags om half vier bij Bonrepas aan de Vlist door enkele leden van het Goudse vrijcorps aangehouden, een gebeurtenis die bekendstaat als "de aanhouding bij de Goejanverwellesluis". De voorman van de Goudse patriotten Cornelis Johan de Lange was op de hoogte gebracht via de vriend van het kamermeisje van de prinses die schriftelijk haar verloofde haar komst had aangekondigd. Bovendien waren er paarden besteld in Tiel, Nieuwpoort en Haastrecht. Op paleis Huis Ten Bosch in Den Haag waren levensmiddelen besteld: het was duidelijk dat er hoog bezoek op komst was.

Oranje

De inzittenden van twee koetsen en een sjees werden opgebracht naar Hekendorp, waar zich het hoofdkwartier bevond. De rest van de dag bracht de prinses door op de boerderij van Arie Leeuwenhoek, aanvankelijk zittend op een stapel kazen; buiten stonden wachten, binnen iemand met een ontblote sabel. De Lange vroeg ondertussen toestemming aan de Staten van Holland of de prinses wel verder mocht reizen. Toen de Staten van Holland weigerden, omdat ze de rust in gevaar zou kunnen brengen, kreeg ze de gelegenheid terug te keren naar Schoonhoven. Toen er twee dagen later alsnog geen toestemming was, besloot ze onverrichter zake terug te keren naar Nijmegen. Zij spoorde vervolgens haar broer aan tot militair ingrijpen. Een verzoek aan de Staten om excuses aan te bieden leidde tot een tweetal ultimatums, het eerste op 6 augustus en het tweede ingaande op 10 september. Toen het gewest Holland niet reageerde volgde drie dagen later de Pruisische bezetting (Engeland steunde de bezetting en Frankrijk bleek financieel niet bij machte de zaak te keren). Op zondag 23 september waren beide terug in Den Haag, hoewel de prinses niet had nagelaten door Gouda te trekken. Aan het einde van het jaar eiste zij de vervanging van een groot aantal regenten. Enkele Pruisische generaals helden veel meer naar de kant van de Patriotten en spraken met minachting over de prins. Zijn macht en invloed zouden aan de prinses moeten worden overgedragen.

Oranje

Bataafse Republiek
In januari 1795 week het prinselijk gezin uit naar Engeland. Van 1802 tot 1806 woonde het gezin afwisselend in Diez, Nassau en in Brunswijk; na het overlijden van haar echtgenoot en als gevolg van de Franse bezetting in Schwerin, Denemarken, Weimar, Oranienburg en in het Niederländisches Palais in Berlijn. Op 10 januari 1814 keerde ze terug. Vanaf die tijd woonde ze in Haarlem in Paviljoen Welgelegen in de Haarlemmerhout, waar ze in 1815 tsaar Alexander I van Rusland ontving. Daar ontmoette zij opnieuw Cornelis Johan de Lange. Ze begroette hem met een grapje: Heden is Mijnheer mijn gevangene. Ik wacht U aan mijn tafel. Voor haar dochter Louise, ook weduwe, was inmiddels een buitenhuis aan het Spaarne ingericht.
Wilhelmina overleed in 1820 op Het Loo en werd begraven in Apeldoorn. Twee jaar later is zij in de nieuwe kelder van de grafkelder van de Oranjes te Delft bijgezet.




Terug naar de vorige bladzij