Na de stranding van de Benbrack ter hoogte van de Slufter op 25 januari 1889 is dominee Bakels er met zijn zoons wezen kijken. Ze hebben tekeningen van het gestrande schip gemaakt. Op weg erheen maakte dominee Bakels een schets van het plaggenhutje het Buiten van den Heer Van der Vliet. |
Behalve deze romantische tekening zijn er 3 losse blaadjes met snelle schetsen van hetzelfde huisje van Reinier, ongedateerd. Het keetje stond in het Kogerveld bij de Ruigedijk op Staatsgrond. In 1910 maakte Ambtenaar Dalmeijer verslag op van zijn onderzoek naar de bouwkundige toestand van de woningen in het Kogerveld: No. 62 Maart en P. Van der Vliet, twee gezinnen samen 6 zielen. Lekken schudden kraken- bouwvallig- staat op Staatsgrond en waggelt op zijn onderwerk en dient aan iedere badgast die schildert, als Antiquiteit of als model natuurmonument. Wat daaraan te doen? Bij Maart en P. van der Vliet is de waggelende hut meer als voor 2 jaar vervallen, de wereld maakt hun wijs dat Burgemeester en Wethouders of de Staat hun beter woning moet geven. Van de 3 man zijn er 2 zoo goed als vast bij de Staatsboschbouw en verdienen toch alle drie. Een schrobbeering dat als ze hun hut niet in stand houden UEd ze naar het Noorden of de Eendragtspolder zoudt sturen zou misschien even helpen. Ze laten het heelemaal op Ued aankomen en ze kunnen het staatswerk en strand niet missen. Dat huisje was geheel niet geschikt voor zulke bewoning. Maar wat moesten ze anders? Ze hebben namelijk wel geprobeerd vergunning te krijgen voor het bouwen van een tweede keet. In 1899 schreef Boschwachter Klaas Min een brief aan den Heer Inspecteur der Staatsbosschen en Ontginningen te Utrecht: |
Bij mij heeft zich vervoegd M. van der Vliet, arbeider, wonende in perceel no. 13 der Staatsduin- en Mientgronden te Texel, bewerende dat door hem 20 jaren Recht van Opstal is betaald voor een stukje grond in genoemd perceel, Kadastraal bekend Texel sectie H no 1058 groot 0,74 are, zonder dat er eene woning, schuur of stalling gestaan heeft. Deze zaak heb ik onderzocht en is mij gebleken dat ongeveer 20 jaren geleden een woning, op genoemd kadastrale perceel staande, is afgebroken door den eigenaar M. van der Vliet, en ook dat er al dien tijd Recht van Opstal tot nu toe ten Kantore van den Ontvanger der Registratie en Domeinen is betaald, ten bedrage van 1,10 gulden per jaar. Van der Vliet wil nu op deze plaats weer een woning bouwen, doch een woning van hout en zoden, een zoogenaamde Keet, en deze door zijn zoon welke getrouwd is laten betrekken. Het komt mij voor, dat zoo mogelijk, dergelijke woningen dienen geweerd te worden door den Staat, zij zijn toch niets meer dan beestenstallen. Om dit echter te kunnen weigeren moet het Recht van Opstal opgezegd worden. Daar er echter al dien tijd door hem voor betaald is, is dit voor deze man een harde zaak. Wel ruste op hem de plicht van den afbraak melding te maken om daardoor ontheven te worden, maar dit heeft hij niet geweten, beweert hij. Wellicht was hij door geldelijke teruggave tevreden te stellen of door een andere kleine vergoeding, dit is toch wel zo beter als hem te laten bouwen. Ik heb derhalve de eer voor te stellen het Recht van Opstal van genoemd stukje land M. van der Vliet te ontnemen tenminste indien er geen behoorlijke woning op geplaatst wordt, tenzij deze voor een beestenstal moet dienen. Voor de familie Van der Vliet was dit een tegenvaller. Uiteraard konden zij geen echt huis betalen, ander zouden ze dat wel doen. De zoon en zijn vrouw waren gedwongen bij de ouders te blijven inwonen. Het kon Boschwachter Min blijkbaar verder niet schelen waar zijn arbeiders woonden. Hij liet wel enkele Staatsarbeiderswoningen bouwen, maar alleen voor de vaste arbeiders. En zoo goed als vast is niet vast genoeg. |