Het Lied van Bergen


Uit de Gemeenteraadsnotulen van Texel en gegevens van Rob Gomes

Bij zijn dood liet reder Engel van de Stadt een miljoen na, maar de weduwen van zijn verongelukte zeelieden steunde hij niet. Die raakten in grote armoede.

Extra Vergadering van de Gemeenteraad van Texel 11 September 1804
De precident zegt: door de wed. Dirk Michielsz Spreeuw versogt te zyn, een declaratoir, waar uit blykt, dat zij is Moeder van Jacob Spreeuw in de voorgaande Jaaren met de Commissie Vaarder de Wraak onder de Ordens van Pieter Eede de Wit, uitgevaaren dog hoogstwaarschijnelijk verongelukt zijnde- daartoe eene doopcedul van gemelde haare zoon produceerende- zijnde dit geaccordeerd, en den Clercq van den Secretaris Abram Kikkert gelast, zodanig declaratoir gereed te maken, en door den precident te doen toekomen-

[Dirk Michielsz Spreeuw (1761-voor 1824) was een zoon van Michiel Spreeuw en Neeltje Gerrits, getrouwd met Cornelisje Jacobs Kleun (1762-1824), 6 kinderen waaronder Jacob, geboren in 1791, als scheepsjongen meegevaren met kapitein de Wit]

KONINGLIJKE WELDADIGHEID
Het bezoek van de Koning Lodewijk Napoleon van Holland aan Texel
In de Nagt tusschen den 23 en 24 van de genoemde maand april een Expresse van den Admiraal voornoemt, tyding had gebragt, dat Zyne Majesteit in de vroege Morgen van genoemde Vrydag den 24 April aan ’t Horntje agter strand stond te arriveeren-

Zyne Majesteit betoonde zeer vriendelyken gespraakzaamheid en liet zig met veel oplettendheid wegens de Eilands Zaken onderrigten- ook verlangde de Koning, dat zo men Zwarigheeden had, of belangens die met billykheid gepaard gingen, dat ‘er van S’ Lands weegen redres in gemaakt wierde- dat men dien by Memorie aan hem moest opgeven-
Zo het Uwe Commissie voorkwam, was de Koning zeer vergenoegd, opgeruimt en wel voldaan, over de hier genoten behandeling-
Na 2 uur toevens en gehoor verleend te hebben aan de Gereformeerde Predikanten van den Burg en Hoorn, mitsgaders aan 2 ongelukkige Vrouwen, die zyne weldadigheid mogten ondervinden- vertrok Zyne Majesteit over Hogeberg, van waar hij een gezigt nam van alle de Dorpen met den geheele omvang van Texel benevens de Rheede- over de Schans en het Oude Schil na de Have- stapte in de gereedheid leggende Chaloupes [sloepen] en vertrok onder gejuich na het voor de Have gehouden Jagt-

Wat die weldadigheid inhield en wie de vrouwen waren stond hier niet bij. Pas 2 jaar later werd door een andere vrouw gevraagd om dezelfde behandeling. Hieruit bleek dat, tijdens het bezoek van de Koning, Helena Plavier, weduwe van Pieter de Wit, zo brutaal was geweest hem om hulp te vragen.
Zij woonde in de Binnenburg, om de hoek bij het Schoutshuis waar de Koning op Texel ontvangen werd. De Koning was inderdaad zeer royaal geweest- een pensioen van f 300 was zeer hoog in die tijd. Het ging niet om een aalmoes, maar om structurele ondersteuning.
Helaas werd de Koning al in 1810 door Napoleon opzij gezet. Daarna was de goede tijd voor Helena voorbij.

Brief aan de Drost van het 2e Kwartier Amstelland te Hoorn
Wy bedoelen de weduwe van Andries Zwart met 3 Kinderen- benevens de weduwen van Leendert D. Kunst en Jacob Klaasz Smit met 4 Kinderen- de eerste als Kapitein en de andere als Lootsen dienende op de Scheepen by de Marine, onder de Naam van Auxiliaire Batave, onder Commando van de Heer St Faust, in de jare 1803 in een Vreselyke Storm op het Lied van Bergen- benevens Kapitein de Wit varend meede een Schip onder Commando van deselve Heer St. Faust zyn vermist geworden, en waarschynelyk met Man en Muis verongelukt, dewyl men ‘er zedert niets meer van vernomen heeft-
ZM de Koning, toen wy het genoegen hadde in den jaare 1807 met Hoogstdeszelvs komst ons vereerd te vinden- getroffen door het lot van de weduwe van Kapitein de Wit, welke met 4 kinderen was blyven zitten, beschonk deselve op eene weldadige wyse, en begiftigde bovendien, haar met een jaarlyksch pensioen op S’ Konings huis van f 300-
De even zo ongelukkige weduwe van den Kapitein Andries Zwart, benevens die der Lootsen, onbewust van het kortstondig verblyf Zyne Majesteit, waare zo gelukkig niet, hun ramp Hoogstgedagte bekend te maken-
Zo: dat zy niet konde deelen, in die edele trekken van weldadige deelneeming in eens anders leed, die het Karakter van onze Goede Koning zo kenschetsen-
En de Hoop of deese Vrouwen en Kinderen in bittere armoede gedompeld, die ongelukkig de Goedheid des Konings zyn ontsnapt, niet zoude kunnen verstaan worden te vallen onder de Termen van hen, die door de Voortduurende jammerlyke Oorlog in zodanige staat zyn gebragt, dat zy geduurende de aannaderende Winter eenige onderstand behoeven- zyn wy zo vrij van dezelven melding te maken, en Uwe Veelvermogende invloed aantebeveelen-
Texel 28 van Wynmaand 1809

Na de afloop van de Franse Tijd werd door Koning Willem van Oranje orde op zaken gesteld. Helena diende een verzoek in om toch een pensioen te krijgen- ze had al 5 jaar niets ontvangen.
Brief 10-7-1815 Aan den Commissie tot onderzoek der ingeleverde Requesten ter bekoming van Pensioenen
Ingevolge UEd nota in dato 7 Juny 1815 N 197 heb ik de Eer hiernevens overtezenden het authentiek bewijs van het Pensioen het welk Helena Plavier weduwe Pieter de Wit aan den Burg alhier woonachtig in het jaar 1807 bekomen heeft, zijnde hetzelve Pensioen opgehouden in het tijdstip dat de voormalige Koning van Holland Lodewijk Napoleon het Rijk verlaten heeft en dit Land met Frankrijk is vereenigd geworden en waar van aan haar geen bewijs hoegenaamd is toegekomen-

Later probeerde Helena het nog eens. De burgemeester vond het nodig om haar toestand wat te relativeren. Ze was zeker niet de enige met dit soort problemen, dus niet overdrijven!
2-9-1829 Gouverneur, Rekest Helena Plavier
Dat de rekestrante behoort tot die klasse der Maatschappij, welke niet dan met inspanning van alle vlijt het nodige onderhoud kan vinden, waardoor dezelver toestand vooral als weduwe, niet onder de gunstige kan gerekend worden, doch dat desniettemin de kieschheid mij verbiedt de rekestrante voortestellen als eenig allerbijzonderst voorwerp van medelijden of rampspoed, tot welke opinie der zelver rekest al ligtelijk aanleiding zoude geven.

29-3-1830 Minister van Financien
Ontvangen f 50 ten behoeve van Helena Plavier, met dank

Pieter de Wit/Helena Plavier:
Bij het huwelijk van dochter Aafje op 11-5-1816 te Den Burg met Jacobus Horst, werd een afschrift van een Vermist Cedul overlegd, opgesteld door Adriaan Teyler van Hall en Engel van de Stadt, directeuren der Bataafsche Kaap Rederij, waaruit blijkt dat hij sinds 1803 kapitein was op de commissievaarder DE WRAAK onder generaal commando van Jan St Faust en dat van hem, zijn bemanning en het schip sedert 1 januari 1804 niets meer is vernomen.

Bergen

Vermist-cedul

Adriaan Teyler van Hall en Engel van de Stadt. Directeuren der Bataafsche Kaap Rederij ten jaare 1803 by het toenmalig Gouvernement van de Nederlanden opgerigt en bestaand hebbende, Kooplieden te Amsterdam en Zaandam respectiev;
Certificeren door deesen aan wien zulks eenigzins zoude mogen aangaan, dat wy van de Commissievaarder de Wraak, behoort hebbende tot het smaldeel onder generaal Commando van Jan S. Faust en gecommandeert geweest by Pieter de Witt geboortig van Texel als Bevelhebber met Commissie ter Kaapvaart uitgezeilt, en waarop gemelden Pieter de Witt als bevelhebber of Kapitein is geengageerd, ’t zedert den Eersten January 1804 geen het minste narigt, noch tyding hebbende bekomen: dat dus hetzelve vaartuig voor verongelukt of vergaan en de voornoemde Bevelhebber Kapt. Pieter de Witt en verdere Equipagie voor vermist en dood te houden zyn des t oirconde is deeze van onzentwege door den gelastigde gedaan vertekenen en met het gewoon cachet der rederij bekragtigd in Amsterdam den 5de April 1816
Directeuren voornoemd
En op last van dezelve
W. Hesper

Leendert Dirks Kunst 1770-1803:
Zoon Dirk overlegde bij zijn huwelijk een Akte van Vermissing gepasseerd door de Vredesrechter van Texel. In deze akte staat te lezen, dat zijn vader in 1803 als Loodsman aan boord van het schip LES DEUX FRERES uitvoer onder aanvoering van Kapitein Pieter de Wit en dat er sindsdien niets meer van hem is vernomen.
 
Bergen

Vermist ceduul van Dirk Leendertsz Kunst

Andries Swart/Jantje Frans Roos:
Andries Swart was kapitein op de kaapvaarder DE DEUGD. De Deugd werd in de slag op het Lied van Bergen op 3 maart 1804 zwaar gekrenkt en hield zich schuil op het Lied van Bergen. Op 5 maart 1804 zeilde het uit en het schip werd op 15 maart 1804 gesignaleerd ter hoogte van Berwick. Van DE DEUGD is sindsdien niets meer vernomen.
 
Jacob Klaasz Smit/ Aaltje Jacobs Kok:
Op welk schip Jacob Klaasz Smit heeft gevaren is vooralsnog niet bekend.
  
Van LES DEUX FRERES heb ik nog niets gevonden. Dit schip komt ook niet voor in de divisie-opgaven van Jean Saint Faust, zoals die gepubliceerd zijn in de verschillende kranten. Wellicht is het schip omgedoopt in DE WRAAK.
 
Van het verongelukken van de schepen DE DEUGD, DE SCHRIK en DE WRAAK heb ik nog niets kunnen vinden. Van DE WRAAK wordt 7 oktober 1803 als laatst actief bericht in de Amsterdamse Courant van 8 oktober, terwijl in een treffen op 16 september 1803 tussen de Frans-Bataafse DE UNIE en DE WRAAK met de Britse PRINCESS AUGUSTA de 1e luitenant van DE WRAAK "dodelijk gewond" is geraakt.
 

HET LIET VAN BERGEN

Kaart van website Sanderus Antique Maps
Het Liet van Bergen Beginnende van Schuytenes tot aen Bergen Noorwegen:

Bergen

In het boekwerk "Nieuwe Spiegel der Zeevaart, Nederlandse Namen op Zeekaarten uit de 16e en 17e eeuw" van Dr. B.C. Damsteegt, Amsterdam, 1942, is een kaart opgenomen van het Liet van Berghen:

Bergen

Maar wat is dat, het Liet van Bergen?

Klaas Eigenhuis, etymoloog: Ik kocht recent op de rommelmarkt
Lulofs Doekes, 2005. Woordenboek Nederlands-Noors Noors-Nederlands2. Nederlandse Taal–unie, Den Haag. KIII, 2a T noors
en dat wierp al meteen zijn vruchten af, ik kan je er nu ook mooi mee uit de brand helpen:
>> li 1 (vrouwelijk) = berghelling, begroeide berghelling.  <<  is  het niet : li-en is namelijk noors voor ‘de berghelling’. De vorm liet  past alleen bij een onzijdig (neutrum) woord.
De truc is deze: in het oudnoords ging  aan het woord “Liet” nog (een later) stomme h vooraf; het is dit (onzijdige) woord uit Jan de Vries’ AEW:
>> hlid 2 n(eutrum) ‘öffnung, zwischenraum; tur, tor’; neuislands hlid; färørs lid, neunorwegisch [=nynorsk KJE] lid, le, li.  ... > orkneysch lithy ‘ruhige pause während eines sturmes’ (Marwich 107), etc.
 
Lied/Liet is het best te vertalen met ‘toegangspoort (over zee) tot Bergen, die vanwege de hellingen luwte brengt bij stormachtig weer’. De spelling Lied neemt de -d van het grondwoord mee, Liet zal, gok ik, voorgekomen zijn uit Lidet met syncope van de -d- (die je in het Nederlands hebt bij bijv. neer < neder, veer < veder, ree (in Goeree) < rede

En dan ide, ijde, hijde? Dat is een ‘haventje aan een geul in de buitenduinen’ zegt Frans Beekman in het blad Duin. Kokshijde, Ter Heide, Berckheijde.

Klaas gaat hier niet in op in, maar zegt over het woord hūde: De betekenissen van Lied en -hūde liggen wél erg dicht bij elkaar, maar etymologisch verschillen ze voor de volle 100%.

Köbler :

*hūde, mnd., F.: nhd. Holzlagerplatz, Stapelplatz an einer Wasserverbindung, Lagerrecht beiderseits des Wassers mit Überfahrtsrecht, Fährrecht, Fährstelle; ÜG.: lat. stadium, transvectio; Vw.: s. asche-, holt-, pik-; E.: as. *hūthia?, st. F. (ō)?, sw. F. (n)?, Stapelplatz, Hafen (M.) (1); s. germ. *hunþi, st. F. (i), Beute (F.) (1), Fang; L.: MndHwb 2, 379 (hûde) 


*hunþi-, *hunþiz, *hūþi-, *hūþiz, germ., st. F. (i): nhd. Beute (F.) (1), Fang; ne. catch (N.); RB.: got., ae., as.; Hw.: s. *hunþō; E.: idg.?, Etymologie unsicher; W.: got. hunþ-s* 1, st. M. (a), Fang, Beute (F.) (1) (Lehmann H110); W.: ae. hȳþ (2), st. F. (jō), Beute (F.) (1); W.: ae. hūþ, st. F. (ō), Plünderung, Beute (F.) (1); W.: ? ae. hȳþ (1), st. F. (jō), Landungsplatz, Hafen (M.) (1), Bucht; W.: s. as. *hūthia?, st. F. (ō)?, sw. F. (n)?, Stapelplatz, Hafen (M.) (1); mnd. hûde, F., Stapelplatz (insbesondere am Wasser), Holzlagerplatz, Fährstelle; L.: Falk/Torp 70, Kluge s. u. Hude 1 


*hunþō, *hūþō, germ., st. F. (ō): nhd. Beute (F.) (1), Fang; ne. catch (N.); RB.: got., ae., ahd.; Hw.: s. *hunþi-; E.: idg.?, Etymologie unsicher; W.: got. hunþ-s* 1, st. M. (a), Fang, Beute (F.) (1) (Lehmann H110); W.: ae. hūþ, st. F. (ō), Plünderung, Beute (F.) (1); W.: ahd. hunda* 1, st. F. (ō), Beute (F.) (1); mhd. hunde (1), st. F., Beute (F.) (1), Raub; W.: s. ahd. herihunda* 2, st. F. (ō), Kriegsbeute; L.: Falk/Torp 70, Seebold 255, Kluge s. u. Hude 1

De interpretatie van hijde of hūde was volgens sommigen ‘schuilhaven, aanlegplaats’. Ook schuilplaats achter de duinen, waar kleinere schepen veilig aan land konden worden gebracht “ter wintersaete” (ter overwintering), maar zonder dat er echt sprake is van een geul, kreek of vliet.
De interpretatie volgens Klaas moet zijn: ‘opslagplaats van buit’ (op zee behaald dan natuurlijk).


Kortom:
In het Liet van Bergen was een kaapvaardersroofnest gevestigd. In ‘de toeganspoort over zee tot Bergen die vanwege de hellingen luwte brengt bij stormachtig weer’ was in 1803 en 1804 een ‘opslagplaats van op zee behaalde buit’. Het kan verkeren.

Bataafsche Kaapvaarders Rederij
Pieter de Wit en Leendert Dirksz Kunst waren in dienst van de Bataafsche Kaapvaarders Rederij te Amsterdam (1803-1804).
Deze kaapvaardersrederij werd, na het uitbreken van de oorlog tussen Engeland en Frankrijk (Napoleon Bonaparte) in 1803, op 1 september 1803 opgericht door de kooplieden Adriaan Teyler van Hall uit Amsterdam en Engel van de Stadt uit Zaandam. Zij stelden de fransman Jean Saint-Faust aan als commandant van hun vloot van kaperschepen. In de Nederlandse berichten komen de namen van kapitein P. de Wit twee keer voor en die van kapitein Swart meerdere malen voor.

Er zijn twee aktes gevonden, van de vermissing van Leendert Dirksz Kunst, loodsman aan boord van de commissievaarder LES DEUX FRERES onder kapitein Pieter de Wit, schip en bemanning vermist sinds 1 januari 1804 en een akte van vermissing van Pieter de Wit, Kapitein van de commissievaarder DE WRAAK, schip en bemanning eveneens vermist sinds 1 januari 1804. Van de kinderen van kapitein Andries Swart en loodsman Jacob Klaasz Smit heb ik geen huwelijken van hun kinderen kunnen achterhalen.

De schepen "de Wraak", " de Schrik" en "de Deugd" waren inmiddels spoorloos verdwenen. Een poging van Van de Stadt en zijn compagnon om voor de weduwen toestemming te krijgen weer te mogen hertrouwen, werd in 1805 door het Staatsbewind afgewezen, omdat de dood van de mannen niet was vastgesteld.

DOCUMENTATIE
Er is meer, veel meer te vinden over dit onderwerp, echter daarvoor moeten we eerst in de genealogie van de vermiste mannen duiken en dan met name op zoek gaan naar huwelijken van hun kinderen. Als de vier Texelse Kaapvaarders inderdaad in 1803 of 1804 zijn overleden, dan moesten hun kinderen bij hun huwelijk na 1811 een overlijdensakte van hun vader kunnen overleggen. Ik heb twee aktes gevonden, van de vermissing van Leendert Dirksz Kunst, loodsman aan boord van de commissievaarder LES DEUX FRERES onder kapitein Pieter de Wit, schip en bemanning vermist sinds 1 januari 1804 en een akte van vermissing van Pieter de Wit, Kapitein van de commissievaarder DE WRAAK, schip en bemanning eveneens vermist sinds 1 januari 1804. Van de kinderen van kapitein Andries Swart en loodsman Jacob Klaasz Smit heb ik geen huwelijken van hun kinderen kunnen achterhalen. Pieter de Wit en Leendert Dirksz Kunst waren in dienst van de Bataafsche Kaapvaarders Rederij te Amsterdam (1803-1804).
Deze kaapvaardersrederij werd, na het uitbreken van de oorlog tussen Engeland en Frankrijk (Napoleon Bonaparte) in 1803, op 1 september 1803 opgericht door de kooplieden Adriaan Teyler van Hall uit Amsterdam en Engel van de Stadt uit Zaandam. Zij stelden de fransman Jean Saint-Faust aan als commandant van hun vloot van kaperschepen. Deze Jean Saint-Faust zou een doorslaggevende rol gespeeld hebben tijdens de legendarische doch mislukte aanslag van de Engelse Admiraal Lord Horatio Nelson op Teneriffe d.d. 25-07-1797.
Uit verscheidene krantenartikelen uit die tijd, zowel Nederlandse als Engelse is onderstaande reconstructie samengesteld, waarbij opgemerkt dient te worden, dat de Engelse berichten afwijken van de Nederlandse aangaande eenzelfde treffen qua aantal schepen, vuursterkte en bemanning en de Nederlandse berichten in verschillende kranten ook afwijken qua data en vuursterkte. In de Nederlandse berichten komen de namen van kapitein P. de Wit twee keer voor en die van kapitein Swart meerdere malen voor.

Het begon allemaal op 14 september 1803 toen de commandant Jean Saint Faust met twee schoeners, DE UNIE en DE WRAAK, op het Vlie lag om uit te varen voor een eerste kaapvaart. Het is zeer waarschijnlijk dat deze twee schepen door de Rederij waren aangekocht van de Fransen, waarbij één van deze schepen, LES DEUX FRERES, is omgedoopt in DE WRAAK. Saint Faust kreeg het bericht, dat er een aantal Britse schepen voor de kust van Texel lagen. Op 16 september voer hij zelf uit met DE UNIE om de omgeving te verkennen. Hij signaleerde inderdaad Britse schepen ten westen (een fregat en een kotter) en ten oosten (twee fregatten en een brik) van de rede Texel. Saint Faust besloot om met DE UNIE en DE WRAAK de oostelijke route te nemen op 20 september 1803. Ze werden gevolgd door een door de Britten gehuurde kotter, genaamd PRINCESS AUGUSTA waarvan ze die avond daarvoor hadden gezien dat er extra manschappen aan boord werden
gebracht.
Het kwam die avond op de 20e september 1803 tot een vuurgevecht tussen beide partijen waarbij het volgens de Britse berichten ging tussen de Britse PRINCESS AUGUSTA met 8 kanonnen van 3 pond en 25 man tegenover twee Nederlandse schoeners, één met 12 kanonnen en 70 man en de ander met 8 kanonnen en 50 man.
Volgens de Nederlandse berichten, afkomstig van Saint Faust, ging het om een Engelse kotter met 16 kanonnen van 8 pond en 100 à 125 man tegenover twee Nederlandse scheepjes ieder met 4 kanonnen van 5 pond uitgerust. Ik vermoed, dat beide partijen in hun verslaglegging niet de waarheid hebben verkondigd.

Uiteindelijk wist de AUGUSTA, zwaar getroffen, te vluchten met aan boord 3 doden, waaronder de kapitein lt. J.W. Scott en 2 gewonden. De Nederlanders hadden 1 dode en 10 à 12 gewonden, waaronder de 2e kapitein van DE UNIE, Lt. Doudet, en de 1e luitenant van DE WRAAK, Lt. Swart. Het betrof hier zonder enige twijfel kapitein Andries Swart die in dit gevecht “doodelijk gekwetst” is geraakt, maar het heeft overleeft, getuige zijn naamgeving bij verdere berichten. Saint Faust noemde hem in zijn verslag “mijn 1e luitenant van DE WRAAK” en Doudet “mijn 2e kapitein”. Saint Faust moet als bevelhebber van het eskader gevaren hebben op DE UNIE, waarvan hij dan automatisch de 1e kapitein was en Andries Swart was als zijn 1e luitenant, kapitein op DE WRAAK. Saint Faust kon verder, want er moest geld in het laatje komen van de Bataafsche Kaap Rederij. Beide schepen gingen hun eigen weg richting Noorwegen alwaar zij hun opwachting maakten voor Britse koopvaartschepen afkomstig van de Oostzee.

Een eerste bericht is afkomstig van DE WRAAK die met kapitein P. de Witt bij Jutland op 26 september 1803 het Engelse schip THOMAS AND JAMES kaapte, uit de Oostzee komende en geladen met touwen, ankers en zeilen. Op diezelfde dag of één of enkele dagen daarna nam DE WRAAK met kapitein P. de Witt het Engelse brik THE COMMERCE, geladen met hennep en lijnzaad van Riga naar London varende. Deze gekaapte schepen werden eerst naar Bergen (Noorwegen) gebracht en aldaar verborgen op het Lied van Bergen en bewaakt door kleinere sloepschepen (ca. 18 man sterk). Uiteindelijk werd de volledige buit van Bergen onder escorte van sterk bewapende schepen naar Nederland geleid. Maar zover was het nog niet.

Op 9 oktober 1803 kaapte DE WRAAK, onder leiding van kapitein J. Freese, een nieuwe Engelse brik THE OLIVE BRANCH met een lading manufacturen onderweg van Hull naar Petersburg.
Op 10 oktober 1803 kwam het Engelse prijsschip THOMAS AND JAMES aan op het Vlie, op 11 oktober THE COMMERCE en op 12 oktober DE WRAAK van kapitein J. Freese met het prijsschip THE OLIVE BRANCHE. Op 20 januari 1804 is de lading van al deze schepen openbaar verkocht door het Belastingkantoor te Amsterdam. Over kapitein Pieter de Wit wordt na 26 september 1803 niets meer bericht. Waarschijnlijk is hij op 26 september 1803 of kort daarna overleden, in ieder geval vóór 9 oktober 1803.
Andries Swart overleefd deze eerste prijsslag van de Bataafsche Kaap Rederij en wordt niet veel later kapitein van de commissievaarder (of kaapvaarder) DE DEUGD, welk schip net als DE WRAAK en andere schepen uiteindelijk als vermist werden beschouwd.
 
DE MAFFIA VAN DE ZEVEN ZEEËN.
Bron: Telegraaf, Weekeinde, zaterdag 2 november 1991.
 
Kaperij was een lucratieve zaak. Bij zijn dood liet Engel van de Stadt een miljoen na!

Bergen

Samenvatting: Weekeinde licht de doopceel van een van de laatste Godfathers van de kaapvaart, Engel van de Stadt, directeur van de Bataafsche Kaaprederij. Een eerbiedwaardig burger, met relaties in de hoogste kringen en met een vlekkeloze politieke carriere.
Door Ron Kouwenhoven.
 
De gunstige wind had op 19 september 1803 de kapers "de Unie" en "de Wraak" onder bevel van Jean Saint Faust door het Vlie geblazen en onmiddellijk al moesten zij ten oosten van Terschelling in actie komen tegen een zwaar bewapende Britse kotter, die met zijn honderd bemanningsleden maar ternauwernood wist te ontkomen, doordat een zware bui kwam opzetten. De volgende dag nam Saint Faust de Amerikaan "The Sally of Portland", waarvan de scheeps- papieren niet in orde waren, en die een lading ter waarde van 200.000 gulden aan boord had. De Bataafsche Kaaprederij had een uiterst succesvolle start gemaakt.
 
De maatschappij was op 1 september van dat jaar opgericht om afbreuk te doen aan de koopvaaardij van de Britten, waarmee de Zesde Engelse Oorlog [1803-1806?] werd uitgevochten. Op 12 Augustus had het Staatsbewind bij "secreet besluit" [geheim] commissie-brieven voor de kaapvaart verstrekt aan de Zaandamse koopman-regent Engel van de Stadt en het Amsterdamse gemeenteraadslid, bankier en koopman Adriaan Teyler van Hall, die daarop de "Bataafsche" konden stichten met een kapitaal van 40.000 gulden aan Hollands Courant Geld, verdeeld over 200 aandelen.
 
Van de Stadt en Teyler van Hall waren wel koopman genoeg om het risico niet alleen te dragen en hadden de kapersbrieven uitsluitend aangevraagd "mits de regering van haar zijde door het afstaan van daartoe geschikte bodems en door het verlenen van aanzienlijke voordelen deze kostbare en hachelijke onderneming ondersteunde".
De maatschappij werd voor zes maanden [het werden 9 maanden: op 31 mei werd die opgeheven] opgericht en de beide directeuren mochten onkosten en uitgaven in rekening brengen plus 3 procent over het totale fonds en vijf procent over de bruto opbrengsten van de gemaakte "prijzen" zoals buitgemaakte schepen werden genoemd.
Als commandant trokken ze de Fransman Jean St. Faust aan, waarschijnlijk een nazaat van de gevreesde Duinkerker kapers, die met 220 tot 260 man en drie schepen de eerste operaties uitvoerde.
Veel stoorde hij zich niet aan de commissiebrief, waarin hem werd verordonneerd slechts afbreuk aan Engeland te doen. Het opbrengen van The Sally of Portland was daar een eerste bewijs van. Al snel kwamen er klachten binnen over aanvallen op Noorse, Deense en Hollandse bodems onder neutrale vlag, maar St. Faust nam voor zijn opdrachtgevers ook de hoeker Good Intent met een lading ijzer, houtas en hout, de British Star en de William and Thomas, terwijl hij vijf Engelsen het strand op joeg.
 
Op 3 maart 1804 leverde hij zijn voornaamste gevecht, toen hij met zijn eskader voor de Noorse kust op het marinefregat "Amethes" onder bevel van kapitein Campbell stootte. De Brit voerde 20 kanonnen van 38 en 28 van 18 pond. St. Faust viel aan met de "Bataafsche Trouw", "de Unie", "de Deugd en "de Eer", die gezamenlijk 32 stukken geschut in stelling konden brengen. Na drie uur blies de Brit de aftocht, nadat hij 1144 pond had verschoten en 25 doden en 70 gewonden had opgelopen.
De kapers hadden slechts 368 pond verschoten en geringe verliezen opgelopen. St. Faust ontving het Ridderkruis van het Legioen van Eer voor dit gevecht. Het vormde het hoogtepunt van de "Bataafsche Kaaprederij", die dat jaar acht schepten uitrustte, waaronder de marine-schoeners "de Snuffelaar" en "de Wolf", die bij het uitbreken van de oorlog een goed heenkomen in het Noorse Bergen hadden gezocht, waar ook de brigantijn "de Spion" was binnengelopen. Dit laatste schip zou omgedoopt worden tot "de Trouw" en ook aan het eskader van St. Faust worden toegevoegd. Zijn start was zeer winstgevend geweest.
 
Het gruwelijke bedrijf van de kaapvaart, dat maar al te vaak in pure zeeroverij was overgegaan, was aan strenge reglementen onderworpen. De directeuren van het bedrijf moesten hun prijzen via vastgestelde kanalen en notarissen laten taxeren en verkopen. In de commissiebrieven, die de kapers nodig hadden om niet als zeerover betiteld te worden, omschreef de regering precies welke schepen wel en welke niet mochten worden aangehouden en aangebracht. De directeuren werd toestemming verleend om bemanningen extra tractementen te geven voor uizonderlijke dapperheid.
 
Engel van de Stadt en Adriaan Teyler van Hall hadden zich nooit met de risicovolle kaapvaart ingelaten, maar in 1803 waren ze er langzaam maar zeker naar toegegroeid. Teyler van Hall dreef handel op Italië. De 57-jarige Van de Stadt was een gewaardeerd regent en stadsbestuurder in Zaandam. Hij was eigenaar van een houthandel, had een eigen rederij, die zijn hout uit het Oostzeegebied haalde en op Spanje en Portugal voer, bezat de zaagmolens de Bakker, de Huisman en de Snoeck in Oost-Zaandam, was eigenaar van herberg "De 3 Zwanen" op de Dam in West-Zaandam en had schepen in de Groenlandvaart voor de walvisjacht.
 
Van jongsaf aan was Engel van de Stadt een achtenswaardig burger, een man van aanzien. Zo zelfs, dat hij al op 23-jarige leeftijd op de groslijst ter verkiezing van diaken van de Nederlands Hervormde Kerk in West-Zaandam werd geplaatst, wat op zo'n leeftijd uitzonderlijk was. Twee jaar later werd hij gekozen. Hij was als zoon van een houthandelaar op 14 augustus 1746 op de Hoogendijk in West-Zaandam geboren en op 23 maart 1777 werd hij al als schepen in de banne Oostzaan, waaronder ook Oost-Zaandam viel, gekozen. Van dat moment maakte hij tot zijn dood op 23 juli 1819 vrijwel onafgebroken deel uit van de magistratuur in Zaandam.
 
Zoals bijna alle kooplieden in het gebied was hij een vurig patriot, een anti-aristocraat, omdat de in de scheepsbouw en de snel in ontwikkeling gekomen industrie rijk geworden Zaankanters geen stem hadden in de Staten van Holland. Ze moesten steeds weer naar het pijpen van de oude adel dansen. Toch bleef hij een heer. Hij bracht Willem V op 7 november 1786 met zijn boeier naar het Tolhuis na een audiëntie en een ontvangst in Zaandam, waar Van de Stadt toen burgemeester was. Hij gaf twee jaar later het bevel van de Staten door dat de verjaardag van de stadhouder met 'algemene illuminering' gevierd moest worden en liet slechts een berisping geven aan de huisvrouw van Dirk Harmensz, die hem tijdens de schouw van de wegsloot in Oostzaan uit woede over de verplichte feestviering een emmer water over het hoofd gooide.
 
Maar toen de generaals Pichegru en Daendels in 1795 [de "Franse tijd" duurde van 1795 tot 1813] over de bevroren rivieren Holland binnen marcheerden met hun Franse troepen, had Van de Stadt daar totaal geen moeite mee. Hij trad net als alle andere magistraten af om zich gelijk te laten herkiezen in het nieuwe gemeentebestuur.
Zijn invloed begon zich daarna uit te strekken tot in Den Haag, waar hij bemoeienissen had met commissies voor zeevaart, koophandel en fabrieken. Op 25 Juni 1803 besloot Napoleon tot een invasie van Engeland, waarvoor de Bataafsche Republiek 5 linieschepen, 5 fregatten, een aantal transportschepen, nodig voor het inschepen van 25000 man en 2500 paarden, moest leveren.
 
Engel van de Stadt en Adriaan Teyler van Hall werden door de Raad van de Marine tot commissarissen aangesteld en belast met het vorderen van scheepsruimte, waarvoor zij in de loop der jaren 105 contracten zouden afsluiten. De onderneming ging echter niet door.
Napoleon ontbond het flotielje begin januari 1807 in Boulogne.
Van de Stadts aversie tegen de Engelsen was toen al enorm. Zij beheersten de zee en dus ook de handelsroute, mede waardoor de scheepsbouw in de Zaanstreek- en dus ook de houthandel - instortte.
In 1731 werden er nog 100 schepen gebouwd. In 1790 nog maar vijf.
De eveneens winstgevende Groenlandvaart ging daarna naar de knoppen. Van de Stadt rustte diverse schepen uit, waaronder de "Vislust", waarop schipper Klorn van 1792 tot 1803 het bevel voerde. Ondanks de Engelse blokkades van de zeegaten bij de Waddeneilanden slaagde hij er in 1796 in onder neutrale vlag door het Britse kordon te glippen met een vangst van negen walvissen. Twee jaar later ging het mis, toen hij met een recordvangst van 12 vissen terugkeerde, maar door de Engelsen werd aangehouden en opgebracht, waarna lading en schip werden verkocht. Zoals tal van andere reders had van de Stadt zijn schepen via een stroman onder Pruisische vlag gebracht, maar dat was voor de Britten geen reden de schepen niet te confisqueeren.
 
Na de marine-opdracht van 1803 was de stap naar de kaapvaart kennelijk nog maar klein, maar het succes van St. Faust was maar van korte duur. De Britten versterkten hun konvooien en de jacht op kapers werd geintensiveerd. De Bataafsche Kaaprederij werd dan ook op 29 mei 1804 bij decreet opgeheven. De boeken klopten niet helemaal. Bij het opmaken van de rekening “bleken twee tonnen goud zoek te zijn”.
Toch bleven er nog schepen varen voor Van de Stadt en Teyler van Hall. "De Eer" bracht "The British Tar" naar de ondiepten voor Harlingen, maar veertig Engelsen in een visserssnik wisten hem terug te veroveren en de "Peggy ald Polly", die in Delfzijl lag, was ook lang niet veilig.
 
St. Faust voerde het Bataafsche Flotielje nog steeds aan, nu onder Franse richtlijnen. Hij hield zelfs Amsterdamse schepen aan, waardoor hem op 18 oktober 1804 door de regering de toegang tot het land werd ontzegd. Hij voerde toen het bevel over de "admiraal Bruix". Een later verzoek van St. Faust om als commandant op "De Eer", die door Van de Stadt en Teyler van Hall privé in de vaart werd gehouden na de opheffing van de rederij, werd afgewezen. Antoine Doudet werd aangesteld. Toen St. Faust op een ander schip bij een gevecht met een Engelsman gevangen werd genomen en een wissel van 65 pond op zijn voormalige opdrachtgevers trok, werd deze afgewezen. De schepen "de Wraak", " de Schrik" en "de Deugd" waren inmiddels spoorloos verdwenen. Een poging van Van de Stadt en zijn compagnon om voor de weduwen toestemming te krijgen te mogen hertrouwen, werd in 1805 door het Staatsbewind afgewezen, omdat de dood van de mannen niet was vastgesteld. Daarmee eindigde het laatste grote Nederlandse Kapersbedrijf.
 
Teyler van Hall ondernam later nog een mislukte poging met de rederij "Kruistogt en Kaapvaart". Een enorm financieel succes was zijn onderneming met Engel van de Stadt zeker niet geworden, maar winstgevend was het wel.
Aan de status van Van de Stadt deed het ruige en risicovolle kapersbedrijf niets af. Na de ineenstorting van het Napoleontische rijk werd hij als afgevaardigde voor Zaandam op 29 maart 1814 naar de Nieuwe Kerk in Amsterdam gestuurd, waar hij met 600 andere notabelen de grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden moest goedkeuren. Van de Stadt was één van de 548 voorstemmers. Het patriottisme was voorbij. De volgende dag woonde hij de inhuldiging van Willem Frederik I bij en op 28 december 1815 ondertekende de vorst het Koninklijk Besluit, waarbij Van de Stadt tot president-burgemeester van Zaandam werd benoemd. Zijn rijkdom had ook niet geleden tijdens de Bataafsche Republiek en onder het avontuur in de kaapvaart. Op 23 juli 1819 overleed hij in zijn woning aan het Kattegat 141 in Zaandam en bij de opening van zijn testament bleek hij bijna een miljoen gulden na gelaten te hebben aan zijn derde vrouw, Guurtje Kroeger, met wie hij 41 jaar gehuwd was.

Bergen



Home