Borcamer


Schout Boshuysen
In de stukken over Borcamer gaat het over een brief van schout Francois van Boshuysen. Op Wikipedia staat over hem:
Jonkheer François Florisz van Boshuizen (circa 1511 - 12 oktober 1578, Utrecht) was een Nederlands baljuw, schout en admiraal.
In 1544 werd Van Boshuizen aangesteld als schout van Texel.
In 1547 volgde de aanstelling tot viceadmiraal van de Hollandse konvooieringsvloot voor de visserij als kapitein van De Ramen. In deze hoedanigheid maakte hij in 1558 een tocht naar de Oostzee. In 1565 werd hij benoemd tot viceadmiraal van Holland. Vanaf mei 1568 commandeerde hij als zodanig, dus in Spaans-Habsburgse dienst, tegen de opstandelingen.
Als aanvoerder van het Hollandse eskader werd hij op 10 juli 1568 tijdens de Zeeslag op de Eems, de eerste zeeslag van de Tachtigjarige Oorlog, verslagen door de sterkere geuzenvloot van vijftien schepen met zevenhonderd man aan boord. Desalniettemin werd hij in 1569 benoemd tot luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland, als opvolger van Antonie III van Bourgondië-Wackene.
In 1572, toen de watergeuzen snel grote delen van Holland overnamen, raakte hij krijgsgevangen bij Enkhuizen maar wist te ontsnappen. In de Slag op de Zuiderzee is hij een van de commandanten aan Habsburgse zijde. Hij wordt hierbij door zijn arm geschoten. Omdat hij in de slag de stadhouder, Maximiliaan van Hénin-Liétard graaf van Boussu, onvoldoende zou hebben bijgestaan wordt hij op 12 oktober 1573 uit de zeedienst ontslagen. Hij was de laatste Habsburgse luitenant-admiraal van Holland.
De latere schout Huijdecoper was ook zelden op Texel. Toen werd geklaagd over de gevolgen hiervan voor de rechtsgang op het eiland- zonder schout was geen proces mogelijk. Die afwezigheid was blijkbaar heel gewoon, vanuit het gezichtspunt van de schouten. Men wilde wel het ambt bekleden en daarvoor betaald worden, maar verbleef zo min mogelijk op Texel.

Holland in 1573

Borcamer

Borcamer was een gehuchtje dat onder de duinen op een grote strandvlakte aan de westkant van Texel lag. In 1595 stond het nog op de kaart, die getekend werd door landmeter Langedijck. Later raakte het gebied van de zee afgesloten. Ongeveer waar de huisjes stonden is nu de duinvallei Bollekamer.

Borcamer

Archief Henk Schoorl

Verzoeken van Schout Frans van Boshuysen
op 13-1-1546 aan mijn Heeren van der Reeckeninge over Hollant:
Doorgebroken dijk
De dijk van het Nieuwland is ingebroken, zodat het zoute water zeer diep het land inkomt. De Burgemeesters maken geen aanstalten om de dijk te herstellen, zodat daar ‘het maertse water’ over zal komen en het eiland veel schade zal lijden.
Stuifzand
De duinen zijn zeer kaal en overstuiven dagelijks het land, wat nog erger zal worden als de Burgemeesters geen helm laten planten, zoals de Schout al meerdere keren bevolen heeft. Maar ze werken niet mee, zodat het te vrezen is dat het nooit meer beplant zal worden als ‘U mijn Heeren’ daar niet voor zorgt.
Borcamer
In het Texelse Duin is een plaats genaamd Burchcamer [Borcamer] waar verschillende
boeten ofwel huisjes gebouwd zijn in de tijd van de voorgangers van deze Schout, die hier zelf van hebben geprofiteerd. En hoewel de bouwvergunning niet langer gold dan de pachtperiode, denken de eigenaars dat de grond van hunzelf is.
Dat is nadelig voor de konijnen van de Schout, die hij daar in grote aantallen houdt, omdat het een van de beste velden van het hele eiland is.
Antwoord: de Heeren dragen de Schout op geen vergunning meer te geven om huizen in de duinen te bouwen. En aangaande de huizen die er al langer staan, daar moet het Recht van de Keizer gehandhaafd blijven.
Omheining dienstwoning
Ook verzoekt de Schout om zijn huis op Texel te mogen ‘bestaketten’, omheinen, want het dak is aan de achterkant heel laag. Men kan er met de hand bij, zodat het gemakkelijk in brand gestoken kan worden. De Officiers zijn op Texel over het algemeen gehaat.
Antwoord: dat vond de Rekenkamer zonde van het geld, want zouden alle Officieren van het land zulke ‘stakettingen’ willen hebben.

Uit de geschiedenis van Den Hoorn, door Willem Kikkert en Kees de Jager
Zij maakten van de bovenstaande regels een uitgebreid verhaal in de Hoornder.
Nog eens de Bor Camer.
Eerder hebben we het al eens gehad over de Bor Camer. Dit was een gehuchtje aan de rand van de duinen, bij het strand, op de plaats waar nu het duinveldje de Bollekamer ligt. Dat veld ligt nu midden in de duinen maar omstreeks 1500 - 1600 lag het aan zee. Er moeten jutters, stropers en zo meer gewoond hebben, mensen die ver van het gezag hun eigen leven leidden. Van het bestaan van dit gehuchtje weten we op grond van kaarten die in de loop van de 16e eeuw gepubliceerd werden en van een tweetal geschriften uit de zestiende eeuw. Het gehucht is uitvoerig beschreven in ons boek ‘Van het Clijf tot Den Hoorn’ blz. 147 – 149. We vermoeden dat het verdwenen is nadat omstreeks 1590 een grote zandbank zich met de kust van Texel verheelde en het gehucht als haventje zijn bestaansbron kwijtraakte. Tevens vonden in die tijd flinke zandstormen plaats waardoor de Bor Camer verstoof onder zand uit de duinen.
In diezelfde tijd ging ook het ooit zeer welvarende en belangrijke dorp De Westen ten gronde door het stuifzand dat de velden en zelfs enkele huizen overdekte (te zien in Afb. 63, blz. 81 van ons boek).

Wat het bestaan van de Bor Camer betreft is er toch nog een kleine onzekerheid. Op een bekend en vrij gedetailleerd schilderij van Texel, gemaakt door de schilder Jan van Scorel omstreeks 1550, komt dit gehuchtje niet voor. Nu is het wel zo dat dit schilderij in de eerste plaats gemaakt is om gegevens en argumenten aan te voeren voor de bedijking van het Zijpe, dus voor de schilder was Texel minder belangrijk, maar toch... Anderzijds zijn er de reeds genoemde gedetailleerde kaarten van Texel uit het laatst van de 16e eeuw waar de Bor Camer duidelijk op voorkomt. Wat de kaarten betreft is er dus geen twijfel dat de Bor Camer heeft bestaan, maar je wilt graag meer zekerheid.
Die extra zekerheid blijkt dan wel uit een tweetal geschriften. Een daarvan wordt genoemd in het historische archief van Henk Schoorl, dat nu beheerd wordt door de in de Wieringerwaard wonende historicus Jan T. Bremer. Henk Schoorl, die enkele jaren geleden overleed, was een bekende schrijver over de historie van de kustgebieden van Noord-Holland. Vele boeken staan op zijn naam. Zijn werk heeft hem zelfs een eredoctoraat verschaft aan de Universiteit van Amsterdam. In zijn nagelaten archief bevindt zich een kopie van een schrijven van de schout van Texel aan "mijn Heeren van de Reeckeninge over Hollant". In moderne taal is dit dus een brief aan de Rekenkamer van Holland. Daarin noemt hij een aantal zaken die we hieronder in hedendaagse taal zullen weergeven.

2. De schout en diens problemen
Eerst iets over deze schout. De schout vertegenwoordigde het hoogste landelijke gezag in het College van Schout en Schepenen. De schepenen zouden we nu wethouders noemen. De schout was handhaver van de orde, waartoe hij enkele ondergeschikten in dienst had. Men sprak van ‘de schout en zijn rakkers’. Belangrijk is dat de schout in zeker zin een tegenhanger was van de burgemeesters (de meeste plaatsen hadden in die tijd twee of meer burgemeesters), die het burgerlijke gezag uitoefenden. Soms wrikte het wel eens tussen schout en burgemeesters. De betreffende schout was Franchoys van Boshuysen, die in 1543 op Texel was benoemd. Zijn brief aan de rekenkamer, waar het in dit stuk over gaat, is van 13 januari 1546. Op verscheidene punten klaagt hij over gebrek aan medewerking van de burgemeesters.

Eerst meldt hij dat de dijk van het Hoornder [Burger] Nieuwland is doorgebroken [voor 1553], zodat het zoute water zeer diep het land in komt. Uiteraard is dit schadelijk voor de landbouw. De burgemeesters van Texel maken echter geen aanstalten om de doorgebroken dijk te herstellen [dat was hun taak niet, maar van de Amsterdamse ondernemers die het land bedijkt hadden]. ‘Het maertse water’ zal dus overal kunnen komen, waardoor het eiland veel schade zal lijden.

Maar de schout heeft nog meer te melden. De duinen zijn zeer kaal en het zand uit de duinen overstuift dagelijks het land. Dit zal zo blijven en misschien nog erger worden wanneer de burgemeesters geen helm laten planten, zoals de schout overigens al meerdere keren aangeraden heeft. De burgemeesters blijken echter niet mee te werken, zodat volgens de schout te vrezen valt dat de duinen nooit meer beplant zullen worden, als ‘U mijn Heeren’ daar niet voor zorgt.
Dit is een interessant bericht want het bevestigt de gegevens uit andere bronnen, zoals uit de hierboven genoemde kaart van Jan van Scorel, dat Texel in het midden van de 16e eeuw veel last had van zandverstuivingen.
[In de dertiende eeuw had de Graaf van Holland overal in de duinen konijnen-warandes laten stichten, om geld te verdienen aan het bont van die beesten. De konijnen bleven uiteraard niet binnen de omheiningen waarin ze waren ondergebracht, maar mochten door de bewoners niet bejaagd worden. Deze konijnen vermenigvuldigden zich ‘als konijnen’ zodat de duinen kaalgevreten werden en het zand alle kanten op stoof. Het was daarom beslist niet de zaak van de Burgemeesters om daar iets aan te laten doen, maar van het Grafelijke bestuur. In de Grafelijke Wildernissen had het plaatselijk bestuur geen zeggenschap. Er was van hogerhand geen budget beschikbaar gesteld voor dit werk].

3. De Burchkamer
Dan komt een ander belangrijk stuk uit de brief van deze schout. Hij vermeldt dat in het Texelse duin een plaats ligt die genaamd wordt de Burchcamer. Daar zijn verscheidene boeten of huisjes gebouwd in de tijd van de voorganger van de schout. De schout schrijft dan dat te vermoeden valt, dat deze voorganger daar wel zelf van zal hebben geprofiteerd (Hoor nu eens!, dit is een kwalijke verdachtmaking aan de schout zijn voorganger!). Hoewel de bouwvergunning niet langer gold dan de pachtperiode, denken de eigenaars van deze huisjes nu dat de grond van hun zelf is. En de schout voegt daaraan toe dat het bestaan van dit dorpje nadelig is voor de konijnen van de schout, van hemzelf dus, omdat dit deel van de duinen wat konijnen betreft een van de beste jachtvelden van het hele eiland is. De jacht op konijnen is namelijk een voorrecht van de schout en niet van de ingezetenen. Stropers waren er dus toen ook al. Hier klinkt iets door van een instelling die de wat oudere Texelaars, vooral de duinboeren onder hen, nog wel herkennen: "de duinen zijn van ons en het gezag heeft daar niets mee te maken". Texelaars zijn vrije mensen, nooit het Gezag van dichtbij gezien hebben en zo’n schout moet zich niets verbeelden. In zijn ogen waren ze stropers, in hun eigen ogen beslist niet.

Dit stuk is de moeite waard omdat hier duidelijk de Bor Camer genoemd wordt. Ook is interessant dat de schout profijt blijkt te hebben van het vangen van konijnen in de duinen. Bekend is dat in die tijd konijnen in grote aantallen in de Texelse duinen gevangen werden en naar de overkant verzonden werden, niet als voedsel, maar om de huiden. Dit was dus een bron van inkomsten voor de schout. Daarom had hij er belang bij dat het gehuchtje zo snel mogelijk door de bewoners verlaten werd.

4. De duinen zijn van de Keizer
Wat dat laatste betreft schrijft de schout: al eerder hebben ‘de Heeren’ de schout opdracht gegeven geen vergunningen meer te geven om huizen in de duinen te bouwen’. En wat de huizen betreft die er al langer staan, daar moet het recht van de Keizer gehandhaafd blijven. Dit recht van de Keizer betreft de vaststelling dat de duinen aan de Keizer toebehoren en aan niemand anders. Daar mag men dus geen huizen bouwen of konijnen vangen. Dat laatste recht is voorbehouden aan de schout, op gezag van de Keizer.

Ten slotte verzoekt de schout om zijn eigen huis, de dienstwoning op Texel dus, te mogen "bestaketten", dit wil zeggen te omheinen. Want het dak van het huis is aan de achterkant heel laag. Men kan er met de hand bij, zodat het huis gemakkelijk in brand gestoken kan worden. Dit gevaar is wel degelijk aanwezig want zoals eeuwenlang op Texel het geval was: de gezagsdragers zijn over het algemeen niet geliefd en als we ze dwars kunnen zitten dan doen we dat. Hieruit blijkt wel dat de verhouding tussen schout en (sommige) ingezetenen niet optimaal was; iets dat van alle tijden is. In het antwoord van de rekenkamer wordt de omheining geweigerd, want als men daarmee op Texel begint dan willen alle ambtenaren van het land zulke “stakettinge”. Alsjeblieft geen precedent dus!
Dit is een interessant deel van de brief omdat je, als lezer, geneigd bent te vermoeden dat er tussen de eventuele ontruiming van de Bor Camer en het omheinen van zijn woning misschien wel verband bestaat. Zou de schout zich bedreigd gevoeld hebben? We kunnen het vermoeden maar zullen het nooit weten!

Borcamer
Deze kaart is gemaakt in 1561

Weg met schout Boshuysen
In 1573 was het met de macht van de Keizer in Holland gedaan. De Tachtigjarige Oorlog tegen het gezag van de Koning van Spanje in de Nederlanden was begonnen. De katholieken waren niet meer aan de macht, maar werden nu door de Hervormden bedreigd. Andere tijden waren aangebroken.
Het klooster van St. Agnes stond leeg, nadat de Watergeuzen eind maart 1571 de kapel hadden verbrand. De nonnen waren al eerder naar Leiden gegaan.
In die tijd was Boshuysen uiteraard geen schout meer. Wel was er een ‘officier’, die zonder schoutshuis zat, omdat ook dat in 1571 was aangevallen. Hij wilde in het oude klooster gaan wonen, maar de Texelse burgemeesters hadden andere plannen.
Ende so wasser na dye tijt eenen officyer, ghenaempt Jacob de Coninck van Haarlem, diewelcke versocht in den Haeghe aen de Camer van de Rekeningen in Hollant, of hij mochte zijn woonplaets hebben in ’t clooster aen die Burch, datwelck hem alreeds bij provisie al ghegunt was.
Ende dit zelffe die burgemeesters van Texel vernemende, so is daerop vergadert geweest die oude ende nyeuwe gherechten, in den jaere doe men schreef 1573.
So isser eendrachtelicken ghesloten ende geordineert, als dat men twye burgemeesters daertoe souden committeren om te trecken aen den Prince van Orangyen, doentertijt wesende stadthouder van Hollant, al om te solliciteren dat voorsz clooster te mogen crijghen tot een weeshuys met die ronten van dyen.
Zo gingen twee Burgemeesters, Kemp Albertsz en Hendrik Aelbertsz op reis naar Delft, om dit aan de Prins van Oranje te vragen (zie het hoofdstuk Bercheij).
Zij vertrokken met een galjoot van het strand bij Borcamer.
Dat gehucht was kennelijk niet weggespoeld bij de grote Allerheiligenvloed van 1570.

Bewoners van Borcamer in 1590
Kikkert en de Jager vroegen zich af hoe lang het dorpje nog bestaan had en of de dreiging die de schout voelde terecht was. Helaas zouden we dat niet te weten komen, schreven ze. Maar later vond Maarten ’t Hart in het archief van notaris Meijnnart Jansz een stuk uit 1590, waarin de bewoners van Borcamer optraden. Het dorp bestond in dat jaar nog steeds. De lieden die in de notarisakte beschreven werden waren zeker in staat om een Schoutshuis aan te steken en hun voorouders zullen niet veel anders geleefd hebben dan zij. Een van de getuigen kende ze al dertig jaar en heeft in al die jaren grote rebellicheijt aangetroffen bij deze familie.

Maarten schreef over de familie Duinmaijer dit artikeltje:
Asociaal gedrag in de Borcamer
In 1590 was in Den Hoorn notaris Meijnnart Jansz gevestigd. Hij ondertekende de opgemaakte akten soms met Minimus Novius. Minimus waarschijnlijk omdat hij zijn eigen voornaam zag als een afgeleide van ‘de minste’.
Hoe het ook zij, in de bibliotheek van de Historische Vereniging Texel zijn kopieën van door hem opgemaakte akten aanwezig. Het zijn kopieën van half afgescheurde akten, zodat vaak niet geheel duidelijk is wat er wordt bedoeld. Toch zijn er wel interessante gegevens uit te halen. In dit verhaal wil ik mij beperken tot Claes Claesz Duinmaijer, woonachtig in het gehuchtje Borcamer, dat lag waar nu de duinvallei Bollekamer is. Het blijkt dat er in 1590 nog bewoning was in de Borcamer. Op de kaart van Gerardus Theodorus Langedijck van 1595, afgedrukt in het boek 'tLant van Texsel, zien we er vijf huisjes getekend.
In de akte wordt gesproken over een 'boe' als het over een van de huisjes gaat. Tegenwoordig is een boe of boetje een speciaal soort schuur op het land, maar het woord bu of by betekend in de Scandinavische talen ‘huis’. Lang geleden waren de Vikingen de baas langs de Hollandse kust [de eerste Graaf van Holland stamt af van de Noorman Gerulf], zodat het woord op die manier in deze streken in gebruik kan zijn geraakt. Misschien ook was het een Oud-Fries woord.

Klachten
Begin mei 1590 komen een aantal Hoornders en bewoners van de Borcamer bijeen met klachten over Claes Claesz Duinmaijer, zijn gezin, zijn honden en zijn vee. De klagers zijn tien personen die vermeld worden met leeftijd, onder meer Cornelis Pietersz Tolck, oud 70 jaar, Lubbert Cornelisz, Isbrant Sijmonsz, oud 42 jaar, Reijer Albertsz en Reijnu Fransdr.
Zij verklaren op verzoek van burgemeester Dirck Heijndricxsz wat voor fratsen dit gezin in de loop der tijden heeft uitgehaald.
Cornelis Pietersz Tolck verklaart dat de koebeesten van Claes ongeveer vier lopen (inhoudsmaat, een lopen is 62,7 liter; een Texelse lopen is 1/48 last; 1 last is 3014,7 liter
(1)) koren hebben opgevreten van een korenveld. De situatie is nog niet verbeterd: door rebellicheijt van de koeien lopen deze vaak buiten de omheiningen en Claes doet er niets aan.

Lenert Pietersz, weesmeester, verklaart dat de paarden van Claes op zijn landerijen graasden en dat hij Claes vriendelijk had verzocht de dieren op zijn eigen land of binnen de Borcamer te houden, maar die heeft dit niet gedaan. Lenert heeft toen de paarden bij hem thuis gestald om eerst schadevergoeding te kunnen krijgen. Daarna heeft Claes met opzet zijn paarden los laten lopen. Ook klaagt Lenert Pietersz dat de koeien van Claes en van diens zwager hebben gevreten van vissen van de visrokerij in de Borcamer.

Lubbert Cornelisz, de visroker, bevestigt dit, maar vermeldt dat het de honden van Claes zijn die de schollen van de spitten in de rokerij hebben gevreten. Lubbert heeft op schadevergoeding aangedrongen, maar er is niets gebeurd. Integendeel, de honden lopen nog los. Ook verklaart hij dat de kinderen van Claes moedwillig helm in de Graaflijkheidsduinen in brand hebben gestoken.

Cornelis Pieterz Komis getuigt dat de paarden en koeien van Claes zijn land zó hebben vernield en kaalgevreten dat het bij verhuur zo'n f 6,- à f 7,- (per 100 roe?) minder opbrengt.

Reijer Albertsz, de huidige schotter van Den Hoorn en vroeger schotter in de Graaflijkheidsduinen, verklaart dat hij verscheidene malen paarden en koeien van Claes en zijn zwager heeft geschot omdat ze liepen waar ze niet mochten lopen en veel hooilanden aan het kaalvreten waren.
(Schotten is het in een omheinde ruimte brengen van loslopend vee. Om deze dieren terug te krijgen moest de eigenaar aan de schotter een boete betalen.)

Ook Reijnu Fransdr verklaart dat er zes koeien van Claes in haar landerijen waren. Zij heeft dertig jaar schol in de Borcamer verkocht en heeft in al die jaren grote rebellicheijt aangetroffen bij deze familie. Allen verklaren te vrezen dat door het maar laten loslopen van paarden en koeien door Claes Claesz Duinmaijer er grote schade en mogelijk verstuiven van de duinen zal plaats hebben. De Graaflijkheid zal daardoor zeker schade lijden.

Het doel van de akte is duidelijk. Dit asociale gezin moet worden verwijderd uit de Borcamer.
En dat is ook gelukt. Reeds op 6 mei ruilde Claes Claesz Duinmaijer zijn boe met bijbetaling van zestig gulden voor een huis van Jan Outgersz in Den Hoorn. Ongetwijfeld niet vrijwillig!

Het handschrift van de notaris met de tekst in moderne letters eronder:

Borcamer

Noot:
1. De oude Nederlandse maten en gewichten van J.M. Verhoeff (Amsterdam 1983).

De bewoners van Borcamer vonden dat buurman Claes veel te ver was gegaan.
Men roept op Texel niet zo snel de hulp in van hogerhand, dan is de situatie echt onhoudbaar. Voor de nieuwe buren in het dorp was het te hopen dat hij geleerd had van deze verbanning, maar dat komt in dat soort gevallen meestal niet voor.
Merkwaardig is de achternaam Duinmaijer. Een duinmeijer was aangesteld door de Graaf om de konijnen in de duinen te bewaken en bij te voeren.

NOORDERHAAKSBANKEN
Een herschrijving van de tekst van Willem Kikkert en Kees de Jager in hun boek ‘Van het Clyf tot Den Hoorn’uit 1998.

Verhelingen in de loop der eeuwen
De zwarte strepen geven de ligging aan van de zeegaten. Bij de tweede verheling kon Borcamer ontstaan, bij de derde werd het plaatsje van zee afgesloten.

Borcamer

Voor het verhaal van Borcamer dat tussen 1390 en 1590 heeft kunnen bestaan, is enige uitleg nodig over wat het proces van verheling van zandbanken precies inhoudt.

Het ontstaan van de Noorderhaaksbank
Toen het Marsdiep was aangetapt door de Noordzee kregen eb en vloed ook vat op het Marsdiep en de Waddenzee. Tweemaal per dag komt vanuit het zuiden langs de kust van Noord-Holland de vloedstroom op en een deel daarvan stroomt door het Schulpengat en daarna door het Marsdiep naar het oosten. Gelijktijdig stroomt de hoofdmacht van de vloedstroom noordwaarts langs de kust, terwijl aanvankelijk tegelijk nog de ebstroom door het Molengat naar het noordwesten stroomt. Pas een uur nadat de vloedstroom opkomt stroomt ook een zwakke vloedstroom door het Molengat zuidoostwaarts de Waddenzee in. De hoofdstroming, die het zand vanuit het zuiden meebrengt, blijft echter van zuid naar noord gaan.
Een kwart dag later slaat dit patroon om en krijgen we met het spiegelbeeld te maken- eerst begint een krachtige ebstroom langs Huisduinen de Noordzee in te lopen, terwijl een vlakke vloedstroom nog door het Molengat de Waddenzee binnenkomt. Een uur later loopt ook door het Molengat de ebstroom naar buiten. En zo gaat dit door, tweemaal daags, jaar na jaar.
Zo is het nu en zo was het ook direct nadat de Noordzee naar het Marsdiep was doorgebroken. Dit beeld wordt nog versterkt doordat in het noordelijk deel van de Noordzee de vloedstroom een circulatiepatroon vertoont. Ten noorden van de Waddeneilanden en tussen Engeland en Denemarken draait de vloedstroom in het rond tegen de wijzers van de klok in. Ten noorden van Texel en Vlieland loopt de vloedstroom dus in oostelijke richting.
Op deze manier ligt tussen de verschillende stromingen een ‘stil’ gebied, waar een deel van het uit het zuiden meegebrachte zand bezinkt. Daar kan een grote zandbank ontstaan, de Noorderhaaksbank. Ook nu ligt er in het zeegat tussen Huisduinen en Texel een grote zandbank. Dit is echter niet dezelfde als die er in de 12e eeuw ontstond, maar de zesde in een reeks die toen begon.

Verplaatsing en verheling
Als zo’n zandbank eenmaal gevormd is, blijft die niet op dezelfde plaats liggen. Langzaam schuift die naar het noordoosten, naar de Texelse kust toe. Waarom dit gebeurt? In de eerste plaats heeft het zand de neiging naar het noorden te lopen, omdat de krachtigste stroom uit het zuiden komt, maar bij die noordwaartse beweging krijgt het ook een afwijking naar het oosten. Dit is het gevolg van de draaiing van de aarde- alles wat op het noordelijk halfrond noordwaarts loopt ondervindt een kleine kracht naar het oosten: de Coriolis-kracht. Die kracht werkt langzaam maar gestaag en heeft tot gevolg dat na verloop van tijd de noorderhaaksbank tegen de Texelse kust komt vast te zitten. De zandbank verheelt met de kust.
Zo groeit Texel aan de zuidkant, terwijl Huisduinen slechts dankzij kostbare zeeweringen kan blijven bestaan. Het zeegat meteen onder de dijk daar is 50 meter diep. Als de natuur haar gang had kunnen gaan, dan was Texel aan de zuidkant nog veel verder uitgestrekt en dan zou Huisduinen al lang in zee verdwenen zijn.

BORCAMER AAN ZEE
Het dorp was gebouwd aan een baai aan de Noordzeekust, die was ontstaan toen het Marsdiep werd afgesloten door een vloedhaak. Door de eerste verheling omstreeks 1290 lag Den Hoorn niet meer direct aan zee, zoals het lang heeft gelegen (zie de vloedpalen in het dorp). Daarna vormde zich een tweede vloedhaak die 100 jaar later tegen het eiland aan liep. Hieronder de situatie na 1390.

Borcamer

1590
Borcamer

De haaksbanken komen van het zuidwesten aan en voegen zich tegen het eiland. Op de kaart is niet te zien of er bij Borcamer in de 16e eeuw nog een getijdengeul was zoals in de Slufter. Het lijkt meer op een vlakte, maar in het begin was wel een geul was die later is dichtgestoven.

Op de kaart van 1855 staat de duinvallei Bollekamer getekend.

Borcamer

De duinvallei Bollekamer is een kleine vlakte van ongeveer 60 bij 200 meter. De wandeling van Staatsbosbeheer beslaat een veel groter gebied, en is eigenlijk geen ‘Wandeling in de Bollekamer’ maar er omheen.
Om te onderzoeken of de naam Bor Camer op hetzelfde gebied betrekking heeft als de Bollekamer, hebben we met behulp van een computer de kaart van Langedijck geprojecteerd op een moderne kaart uit 1984.

Borcamer

De 3 kruisjes zijn kerktorens. De kustlijnen van 1984 en 1595 zijn beide ingetekend. Het grote, wat scheve, vierkantje is de Borcamer van 1595. Het kleine rechthoekje midden daarin is de Bollekamer van 1984. Daarmee is het bewijs geleverd dat het om hetzelfde gebied gaat.

Wat betekent Bor Camer en Bollekamer?
De moderne spelling Bollenkamer is onjuist, met bollen heeft de naam niets te maken.
Prof. Dr. J.A. Huisman, deskundige in het Oud-Fries en Oud-Germaans vestigde de aandacht op de overgang van de eerste R van Borcamer in een dubbele LL van Bollekamer. Dit heet dissimilatie en komt in vele talen voor. De dubbele LL wijst erop dat ook in de oude naam oorspronkelijk een dubbele RR geweest moet zijn, Borrecamer. Maar wat betekent dat?
Kamer is ‘een afgepaald stuk grond’. Borre kan zijn een vervorming van borne, bron of fontein. Kan het zijn dat het dorpje Borcamer is ontstaan bij een bron van duinwater? Daar zit wat in- men kan alleen ergens wonen als er water in de buurt is, dus dat is een goede verklaring.
Een tweede betekenis van het woord borne is brand of branden. Het heeft dezelfde oorsprong als barnen. Ook barne vervormt soms tot barre, in het Texels bornen, borre. Er moet bij deze verklaring bij Borcamer een vuur zijn geweest.

Dorpje bij het vuur
Kikkert en De Jager schrijven dat ze zich een in Den Hoorn van ouder op kind overgeleverd verhaal herinneren, dat er vroeger aan de westkust van het eiland een gehuchtje moet zijn geweest, gelegen aan een inham. In die baai vonden schepelingen soms een toevlucht wanneer ze door zeerovers achterna werden gezeten.
Er is geen twijfel aan dat dit gehucht Borcamer moet zijn geweest, geen andere plaats aan het Hoornder Noordzeestrand kwam daarvoor in aanmerking. Hoe werd de aanwezigheid van dit veilige haventje aan de zeevarenden kenbaar gemaakt? Heeft het voorvoegsel borre of borne misschien te maken met de vuren die kustbewoners soms aanstaken om schepen de weg naar een veilige haven te wijzen? Het is mogelijk. Zulke vuren, voorlopers van de huidige vuurtorens, waren indertijd op verscheidene plaatsen langs de Hollandse en Zeeuwse kusten te vinden. Dat kan de naam hebben gegeven aan het gehuchtje: het kustplaatsje waarbij een vuur brandt.

Stooknol
Deze verklaring vindt ondersteuning uit een heel andere hoek. Zo’n 300 meter benoorden de Bollekamer ligt een duin dat nu nog de Stooknol heet. Kan dat de plaats zijn waar het vuur gestookt werd? Dit duin ligt vlak bij de noordgrens van de vallei. De kaap die op de kaart van Langdedijck staat was daar ook niet ver vandaan.

Borcamer

Ontstaan en ondergang van Borcamer
Het is nu ook mogelijk te schetsen wanneer dit plaatsje ontstaan moet zijn en wanneer het weer verdween. Nadat de eerste noorderhaaksbank zich in 1290 verheeld had met Texel, werd de zeegeul die onder het Clijf doorliep, het eerste Marsdiep, aan de westkant afgesneden door een strandwal die later een duinenrij werd. Wat overbleef waren twee inhammen. De oostelijke was den Souten Aandeel, die snel verlandde en in 1378 werd bedijkt. Het Clijf lag niet langer aan zee, een deel van de zeevarende bevolking vertrok naar de Horn (Oude Hoorn). Anderen vertrokken naar de inham aan de Noordzeekust. Deze baai was ook een geschikte havenplaats aan de Noordzee, tot het eind van de 16e eeuw in gebruik.
De Borcamer verloor de havenfunctie toen een nieuwe zandbank met de kust verheelde en zal omstreeks 1600 verdwenen zijn. Op later kaarten komt de plaats niet meer voor.

Opgravingen?
Op luchtfoto’s van de Topografische Dienst ziet men enkele rechthoekige verkleuringen in de Bollekamer. In 1995, na het wegschrapen door SBB van de begroeide bovenlaag van de vallei vonden Kikkert en De Jager in het kale terrein botten zeehonden, een wervel van een tuimelaar en een rib van een dolfijnachtige, duidelijk zichtbaar bewerkt met een mes of bijl. Dat zou kunnen wijzen op vroegere bewoning.

Vishandel

Borcamer

Bovenstaand een fragment van de kaart van 1550 door Jan van Scorel. Het gehucht Borcamer staat er niet op, wel een groot baken op het duin. Op het strand is allerlei bedrijvigheid.

Lubbert Cornelisz, de visroker, bevestigt dit, maar vermeldt dat het de honden van Claes zijn die de schollen van de spitten in de rokerij hebben gevreten.

Ook Reijnu Fransdr heeft dertig jaar schol in de Borcamer verkocht en heeft in al die jaren grote rebellicheijt aangetroffen bij deze familie.




Home