Een hoog duin, gelegen meteen buiten het bos aan de zuidkant van het Westerslag. Op de kaart staat deze naam echter niet bij dit duin, maar bij een ander duin wat meer van de weg af. Men noemt de Jan Klaassennol tegenwoordig ‘Kampeersnol’. In het begin van de 20e eeuw hebben de eerste kampeerders daar in de buurt met een tentje gestaan, wat voor de boswachter reden was om het duin een nieuwe naam te geven. Volgens een krantestukje van 9-7-1999, bij gelegenheid van de presentatie van het rolstoelpad naar de top, waren die kampeerders Hendrik en Jet Kuiper, en was het jaartal 1924. Henk en Jet waren ‘aanwezig’, gespeeld door anderen, op de ‘naar hen genoemde nol’. Alsof het duin niet allang een naam had! Die boswachter die dit op zijn geweten heeft moet dan Aalt Epe geweest zijn, die uit Kampen kwam, en van de plaatselijke namen niets wist. Dat is de vriendelijke variant van het denken over het waarom van deze verandering. Men kan het ook minder prettig opvatten, want bij al de veranderingen die door Staatsbosbeheer in de afgelopen 110 jaar in het landschap zijn gemaakt, hoorde zeker ook een beleid van naamswijzigingen. Opkomen voor de oude naamIn de families Maas, Roeper (van Akenbuurt) en Bakker houdt men vanzelfsprekend hardnekkig vast aan de oorspronkelijke naam. Bij Dijksen spreekt men van Kampeersnol, maar die familie is pas na 1930 aan de Fonteinsweg komen wonen en weet dus niet beter. Mijn vader Cor Maas kreeg, toen hij zo’n jaar of 70 was, een SBB-beheerskaart in handen, die hij uitgebreid bestudeerde. Daarop zag hij voor het eerst in zijn leven de naam ‘Kampeersnol’. Daar wist hij niets van, verzekerde hij me. Jan Duin uit Den Burg ging vroeger met zijn kameraden in duin en bos spelen bij de ‘Jan Klaassen Berg’. Dat is teveel eer voor een gewoon duin. Hij had het er wel eens met de huidige boswachter over gehad, dat hij de oude naam houden wilde. Maar men zag er geen probleem in. Nu moest ik (Irene) er maar eens wat aan doen, zei Jan. Vroeger gingen wij spelen op die nol. Als er sneeuw lag ging de hele buurt er met de sleetjes heen. Je kon er geweldig ver komen als je goed stuurde! Na de aanleg van de stenen trap was die pret voorbij, want de trap lag precies op de slee-route. Dat heb ik nooit bgrepen, die trap had ook ergens anders gemaakt kunnen worden. Omdat er een bankje bovenop stond gingen we er regelmatig bovenop zitten uitkijken. Toen er een staartster te zien was zaten we daar. De nol is nu geheel verbouwd, en veranderd. Jan Klaassen zou niet weten wat hij zag als hij er na 200 jaar nog eens kon rondkijken. Het verhaal van de Jan Klaassen-Nol zoals verteld door S. Franke in het Volksblad: U denkt misschien dat een heuvel zoo maar een heuvel is, zonder meer. Een zandverhooging, met helm begroeid en met jeneverbessen en voor de rest niets. Ja, dat lijkt ook zoo aan de buitenkant, maar er zitten o zooveel geheime dingen aan zoo’n heuvel. Of dacht u soms dat er niets geheimzinnigs omheen zweefde? Maar dan heeft u het toch mis. Op Texel zal men het u wel anders vertellen. Daar is b.v. de Jan Klaassen-nol. Vroeger was dat een gewone nol, net als alle andere heuvels in het Texelse duin. Er was niets biezonders aan te zien en niemand sprak erover. Maar hij heette toen ook nog niet de Jan Klaassen-nol. Die naam heeft hij pas later gekregen. En toen hij eenmaal zoo heette was ‘t uit met zijn gewoonheid. De menschen uit de omtrek fluisterden elkaar griezelige dingen toe over die Jan Klaassen-nol. Daar was het niet pluis. Het was er niet geraden daar konijnen te gaan strikken. Er konden daar rare dingen gebeuren. Er zaten holen in die nol, holen, die borrelden van de konijnen. Maar de dieren konden er ongestoord voorttelen. Ze behoefden zich over stroopers niet ongerust te maken. Ze voelden zich veilig in hun hol in de Jan Klaassen-nol. De konijnen wisten niet, waardoor dat zoo kwam, maar de menschen uit de omtrek wisten wel, dat Jan Klaassen vergaan was op een nacht , dat hij in die nol konijnen wou stroopen. Jan Klaassen is in zoo’n hol gestikt. Ja, gestikt. Waardoor en hoe het kwam? Wie zal het zeggen? Vraag er niet naar. Een nol is niet maar een hoop zand. Er zijn onbegrepen dingen. Maar sedert heet die nol de Jan Klaassen-nol. Die genoemde ‘menschen uit de omtrek’ waren onder andere voorouders van mij, de familie Mulder (van de Worsteltent, later het Ruige Landje) en de familie Maas (van Vredelust en Windy Ridge) en van de Bakkers (‘van de Wekker’ en van de Kapberg). In het boekje ‘Moete ze d’r uut, Burgemeester? van Witte en Timmer (verhaal van Guurtje Bakker) staat het zo verteld: De stroper die zich liet vangen (±1800) Jan Klaasen dacht eens een keer in de Westerduinen een koppel konijnen te vangen. Tegen de avond ging ie de deur uit en kwam niet weerom. Een dag later vonden ze hem. Hij lag bij een hoge duin aan de linkerkant van de weg naar het Westerslag. Gestikt in een konijnenhol. Waarschijnlijk heeft hij geprobeerd de konijnen uit te graven en is hij daarbij bestort geraakt. Maar de stropers uit de omgeving vertrouwden het niet. Ze bleven er sindsdien wijselijk uit de buurt, al wemelde het in die nol van de konijnen. Want je hoorde er soms zulke rare dingen over vertellen. Zou deze Jan Klaassen de bet-overoom van Miriam Klaassen zijn geweest die op 6 maart 1835 stierf, als jonge man van 31? Deze Jan stierf jong, maar niet in een konijnenhol. Het was gewoon overdag, achter den Hoorn richting Hors. Burgemeester Reinbach schreef: 6-3-1835 Aan de Doctoren Van Deinse en Ahlé, onderwerp M. Kooiman Mee te gaan naar de Hors, alwaar zich moet bevinden het lijk van Jan Danielsz Klaassen, wiens lijk dezen morgen achter den Hoorn moet zijn gevonden en zulks ten einde het zelve lijk volgens de Voorschriften der wet te onderzoeken op zoodanige wijze als UEd best zult oordeelen ten einde met de waarschijnlijkste oorzaken van dit overlijden bekend te worden. 7-3-1835 Aan de Gouverneur, Policie Dat op gisteren aan mij werd berigt dat in de duinen achter den Hoorn alhier gevonden was het lijk van een inwoner dezer Gemeente met name Jan Danielsz Klaassen, die nog weinige uren te voren gezond zijne woning verlaten had. Ik heb mij daarop oogenblikkelijk, vergezeld van den Secretaris dezer Gemeente [notaris Bok] en de twee alhier praktizerende geneesheren, begeven ter plaatse alwaar het lijk zich bevond, heb de noodige schouwing daarvan bevolen en proces verbaal van alle voorhanden zijnde getuigen opgemaakt, uit welk een en ander echter ik tot mijn genoegen de overtuiging verkregen heb, dat niet dan natuurlijke oorzaken en bepaaldelijk eenen stilstand in het bloed de oorzaken van dien plotselingen dood geweest is. Tevens verzoek ik UEx mij wel de noodige autorisatie te willen geven om de hiervoor gemaakte uitgaven der Geneesheeren en anderen op de onvoorziene uitgaven over 1835 te mogen brengen. 7-3-1835 Officier van Justitie Ter voorkoming van alle soms geheel verkeerde geruchten acht ik het niet onnoodig UEdGestr mede te deelen dat op gisteren voormiddag ter mijner kennisse komende dat het lijk van een inwoner dezer Gemeente, die nog kort te voren zijne woning volkomen gezond verlaten had, in duin gevonden was en wel bebloed, ik na schriftelijke uitnoodiging aan twee Geneesheeren alhier, verzeld van deze terstond heb begeven ter plaatse waar het lijk in kwestie zich bevond, aldaar hetzelve ter schouwing heb doen overgeven en vervolgens proces verbaal mijner bevinding heb opgemaakt, uit welk een en ander echter tot mijn genoegen geheel is gebleken, dat den plotselingen dood alleen aan natuurlijke oorzaken was toeteschrijven. Ik heb daarop het proces verbaal zelve met het daaraan gehechte Visum Repertum aan UEdGestr toetezenden bij deze. |