Oud en arm en van allen verlaten Dominee Huizinga schreef op 12 October 1852. Naar de Koog bij Simon Duinker koffij gedronken, aldaar Klaas Kuiper. Hij wenscht een nieuwe breukband, daar hij dubbel gebroken is en daar zeer veel last van heeft. Klaas Kuiper wenschte graag een paar bos wrakke latten te hebben om daarmede wat stroo op zijn huisje te binden, opdat zij toch droog mogten zitten, daar elke regenbui binnen dringt. Maar het scheen er niet af te kunnen. Simon Duinker laat zich zeer sterk uit over de karigheid van Kuiper en Roeper, daar deze man toch hun vader was en dringt er sterk op aan dat ik toch een woord te zijnen gunste zal spreken. Later, na het vertrek van Kuiper sloeg ik aan Duinker voor (die reeds veel van de goede vooruitgang zijner zaken had gesproken) dat wij elk 1 gulden zouden geven, dan had de man tenminste de zoo noodige latten. Maar nu had hij allerlei verontschuldigingen. Kuiper kon zich wel redden, daar hij alle weken 4 gulden vrij geld had. Er ging teveel geld aan koek en boltjes op enz. Het bleek alzoo dat zijne barmhartigheid maar een praatje was. Pieter Kuiper was zeker in geen 10 jaar bij zijn vader geweest om hem eens aan te spreken, Roeper kwam nog wel eens. Zij gaven hem echter niet meer dan 4 gulden per week. Deze aantekening riep verschillende vragen op:
Wie was deze Klaas Kuiper? Samenvatting Er is veel over deze Klaas te vertellen. Hij was een zoon van Jacob Kuiper uit Egmond en Guurtje Wentel uit Oudeschild. Een broer van Guurtje was notaris te Oudeschild, een andere broer notaris in Alkmaar. Deze ooms hebben gezorgd dat Klaas een uitstekende opleiding had en een mooie toekomst. Na zijn aanstelling als Gaarder van de belastingen- iemand die het geld moest loskrijgen van de belastingplichtigen, in Oudeschild echter ging het mis. Klaas bleek betrokken te zijn geweest bij een geweldsincident met dodelijke afloop. En of hij werkelijk aan moord schuldig was of dat de betreffende man per ongeluk met zijn hoofd op iets hards terecht gekomen is doet er niet toe. Ook voor "dood door schuld", en hij kon driftig zijn, kon je 30 jaar krijgen. Klaas wachtte de rechtszaak niet af en 1808 verdween hij met onbekende bestemming. Hoewel hij op Texel kinderen had, kon hij er niet blijven. Voor de vorst inviel in december 1808 was hij weg. Wie een andere jurisdictie kon bereiken was onvindbaar in die tijd, daarom hij kon niet in Noord-Holland blijven, maar zal hij naar het oosten zijn gegaan. Er bleven 3 kinderen Kuiper achter, Pieter en Guurtje van zijn overleden eerst vrouw, en Klaas, die op dat moment nog geboren moest worden, bij Jannetje Dros. In den vreemde, in Groningen, stichtte Klaas een nieuw gezin, maar hij kon tenslotte niet voor deze vrouw en 5 kinderen zorgen wegens drankmisbruik. Hij raakte hulpbehoevend, waardoor de Texelse kinderen moesten betalen voor zijn onderhoud. Dat wilden zij wel, echter uitsluitend voor hun vader zelf. Voor het tweede gezin wilden zij niet betalen. Maar zij werden verplicht 200 gulden per jaar af te staan. Zo snel de 'bevrijdende verjaring' in zicht kwam ging Klaas Kuiper terug naar Texel. Zo komen er weer andere vragen op:
Wat deed Klaas aan de Overkant voor hij in Wateren kwam te werken?
Het lijkt erop dat men betekenis van de functies van Klaas Kuiper achteraf
wat opgewaardeerd heeft, 'Onderinstituteur' klinkt goed, al was hij dat
maar voor heel korte tijd. Zelfs de naam van zijn vrouw schreef men luxer,
'Leuringh' in plaats van 'Leuring'. Twee huwelijken Volgens Texelse Geslachten II had Klaas een 'administratieve betrekking in Oudeschild' en trouwde hij op Texel met de 'gefortuneerde' Trijntje Pieters Dijksen. Na de dood van zijn vrouw werd hij 'Onderinstituteur was aan het instituut der Maatschappij van Weldadigheid te Wateren'. Hij hertrouwde met Anna Sophia Leuringh uit Nieuwolda. Tenslotte keerde hij naar Texel terug en werd strandvonder in De Koog. Uit beide huwelijken zijn nog afstammelingen op Texel in leven'. Gefortuneerd, maar heel onfortuinlijk Pieter Dijksen was de vader van Trijntje, haar moeder Trijntje Harmanus Zuidewind was jong gestorven, op 24-7-1786, nog maar 26 jaar oud. Ze had een broer Jacob (1781-1856). Die trouwde in 1800 met Gerbrig Aries Dijksen (1781-1866). Van Trijntje is niet precies bekend wanneer ze is geboren, bij de doopsgezinden telt meer het jaar van opname in de gemeenschap bij de 'bejaardendoop' dan de verjaardag. Men is met ongeveer 18 jaar dan oud genoeg om toe te treden. In het Geslachtenboek staat '± 1784'. Het jaar van overlijden van haar moeder zou heel goed haar geboortejaar kunnen zijn. Kinderen van oom Jacob en tante Gerbrig, getrouwd in 1800: Geertje (1804-1808), Arie (1809-1900), Trijntje (1810-1854), Geertje (1816-1871) en Pieter (1821-1867). Trijntje Dijksen trouwde op 2 februari 1806 met Klaas Kuiper. Ze kregen twee kinderen, Pieter (1806-1884) en Guurtje (1807-1889). Pieter werd op 13 mei 1806 geboren, 3 maanden na de trouwerij. Het zou zomaar kunnen dat de familie niet ingenomen was met deze schoonzoon en weigerde toestemming te geven voor dit huwelijk. Maar bij zwangerschap was trouwen voor de geboorte beter dan afwachten tot het kind er was en de vrouw gen ouderlijke toestemming meer nodig had. Afkomst van Klaas Kuiper Klaas was geboren in Alkmaar (1779-1857), zoon van Jacob Kuijper en Guurtje Wentel. Jacob Klaasz Kuijper (1755-1834) van Egmond-Binnen, gestorven te Alkmaar, kantoorbediende, zoon van Klaas Jacobsz Kuyper (17xx-1776) en Antje Michiels Sluyter. Klaas was schoolmeester, secretaris en schout van Egmond-Binnen. Guurtje Adriaans Wentel (1753-1782) van Oudeschild, dochter van Adriaan Abrahamsz Wentel en Catharina Lucas Coppens. Zij is begraven op 4-4-1782 in de Grote Kerk te Alkmaar, klasse F 6.- grafnummer: N.G. (Noorder gang) no. 22. Adriaan is hertrouwd met Anna Jacoba van der Bell (1752-1826) van Rijnsburg, dochter Maria (1786-1830) Alkmaar. Edward Bonne (een van de nakomelingen van Kuiper): Maar even terug nog naar de gouden tijd. In 1753 werd op Skil Guurtje Wentel geboren. Dochter van Adriaan Abrahamsz Wentel, procureur en notaris. Haar moeder was een Coppens, uit voorname predikanten- en advocatenfamilies in de buurt van Leiden. De Wentels kwamen van origine uit Oost-Pruisen en arriveerden al aan het begin van de Gouden Eeuw in Alkmaar en later ook te Den Helder. Genoeg administratieve en overheidstaken hier zoals belastingcontroles en toezicht op de strandvonderij. Guurtje trouwde in Alkmaar met de postbesteller Jacob Kuiper uit Egmond en ze vestigden zich ook in de havenplaats van Texel. Ze overleed al snel en zoon Klaas (1779-1857) waar heel wat om te doen zou zijn, bleef enigst kind. Na zijn goede schoolopleiding in Alkmaar waar hij logeert bij Oom Hendrik Wentel, notaris, komt Klaas in 1801 terug en trad in de voetsporen van vader. En zoals alle Kuipers trouwde ook Klaas heel goed in: met de gefortuneerde Trijntje Dijksen uit De Waal. Hoewel eerst niet van harte wat de doopsgezinde Dijksens betrof. Maar het eerste kind was al onderweg, dus soit. Ze kregen ook nog een tweede in 1807, maar toen was het goede nieuws op. Trijntje overleed heel kort daarna en dat is nog niet alles. Ruim binnen de 9 maanden erna kreeg ook de meid Jannetje Dros een kind van Klaas. De familie Dijksen was niet amused. Ook de familie Wentel trok de handen van hem af. De vader van Klaas Kuiper was op het laatst brievenbesteller, maar had eerder een functie bij Domeinen, zo blijkt uit een van de brieven die in 1834 geschreven werden over de steun die door de oudste kinderen Kuiper aan hun armlastige vader in Assen moest worden gegeven. 'Wat eindelijk betreft de vader van Nicolaas Kuiper waaraan de Heeren Gedeputeerde Staten van Groningen spreken,- deze man leeft nog in hoogen ouderdom te Alkmaar van de opbreng van een nietig postje als bode of brievenbesteller en is zelve verre af van welvarend te zijn. Vroeger schijnt hij bij het Domeinbestuur geweest te zijn'. Hij was daarbij deurwaarder, volgens deze brief aan de Rentmeester van Domeinen. Over welk stuk gronde het ging bleek nergens uit. Vergadering 3 Junij 1806
Van de Burgemeester van Texel aan de rentmeester van S' Lands Domeinen van
Holland De eerste Wentel die op Texel kwam was Adriaen Wentel, Opziener van de Gemenelandswerken te Den Helder, die door Gecommitteerde Raden naar Texel werd gestuurd om te zien wat er waar was van de klachten van de regenten van Texel in 1690 over de afname van het eiland na de storm van december 1690. Hij moest bepalen wat voor voorzieningen getroffen moesten worden om het 'wechvloeien' verder te voorkomen. Men moest helm planten en poten. Hij moest dit advies nog vaak herhalen. Zijn zoon Jan Wentel bracht in 1717 rapport uit over de toestand van de Texelse kust. De familie Wentel woonde in Den Helder, Adriaan Jansz werd notaris in Oudeschild, opgevolgd door zijn zoon Abraham. Een jongere broer Lucas was er kaagschipper. Niet onbekend op Texel Guurtje, de moeder van Klaas was geboren op Texel, op 25-12-1753, haar doopgetuige was Neeltje Braak. Ze woonde met haar familie in Oudeschild. Misschien kwam ze daar haar man tegen. In het Dagboek van Neeltje Schiere, echtgenote van Abraham Wentel, komt een Klaas voor. Zij schreef over de zomer van 1799, over de Engelse en Russische Invasie in Noord Holland. Omdat ze voor hem geen achternaam gebruikt denk ik dat het een familielid is. Neeltje was met enkele familieleden en kennissen op de vlucht voor de Engelse invallers gegaan: 'We besloten dan met de kaag van Lucas naar Amsterdam te gaan. Dat wil zeggen, zijn vrouw en kinders, en ik en de vrouw van Pruijt met haar dochter en de dochter van Aerjen Dieksen [Gerbrig Aries Dijksen?]. We vertrokken om 4 uur. Die dinsdag kwamen we om 9 uur bij Wieringen. Woensdagochtend hoorden we dat de Engelsen zich best gedroegen en niemand overlast bezorgden. We besloten niet verder dan Wieringen te gaan. Dit lieten we op Texel weten en Claas kwam ons woensdagmiddag met een klein schuitje vertellen dat alles op Texel wel was. Klaas ging donderdagochtend 29 augustus weer naar Texel'. Dat was vast onze Klaas, die was een volle neef van de man van Neeltje. Klaas kwam van zijn moeders kant uit de beste kringen, althans wat de materiële kant van het leven betrof. Hij woonde in Alkmaar, was daar op school en heeft vast de zomer doorgebracht bij zijn familie op Texel. Om in de 'betere' kringen mee te kunnen doen was vervolgonderwijs noodzakelijk. In Alkmaar woonde oom Hendrik Wentel, die heeft gezorgd voor een goede opleiding, zegt men. Klaas heeft niet op het Murmellius Gymnasium gezeten, daarvan zijn lijsten met namen bewaard. Notaris Hendrik Wentel woonde in 1783 op de Cooltuin, in 1799 op de Achterdam, 1802 in de Ridderstraat. Oom Abraham zorgde voor passend werk op Texel. Abraham verhuisde in 1812 met zijn vrouw naar Alkmaar, beroep rentenier. In 1801 vestigde Klaas zich op Texel. Miriam Klaassen: Uit de notulen van de municipaliteit, GAT 10, vergadering 10-3-1801: Binnengestaan Klaas Kuijper zeggende als nu 21 jaar oud geworden te zijn, waaromme hij verzocht de verklaring te mogen doen en zich als stemgerechtigde burger in te schrijven. Geaccordeerd hebbende daarop de verklaring gedaan en zich in het stemregister ingeschreven. Zijnde de secretaris als toen gelast hem hier van bewijs te geven. De jonge Klaas kwam in Oudeschild te werken bij de belastingen als 'Gaarder van de gemeene middelen'. Hij moest de verplichte sommen ophalen. Ondertussen was hij 20 jaar oud en was lid van een aanzienlijke familie. De toekomst zag er vrij goed uit, mooie vooruitzichten, maar daar is niet veel van terechtgekomen. Hij lijkt in de loop van zijn leven de maatschappelijke ladder tamelijk ver afgesukkeld te zijn, gezien het verhaal van Huizinga. Die kwam in zijn aantekeningen helaas niet terug op dit geval. Een vreemdeling! Klaas was niet geboren op Texel, wat hem wellicht juist op het eiland tot een begerenswaardig iemand maakte. Trijntje was ruimschoots zwanger toen ze trouwde, wat op Texel beslist niet als een grote zonde werd beschouwd. In dit geval echter zou het feit dat de aanstaande schoonzoon een 'vreemdeling' was een zeer zwaarwegende reden voor Trijntjes vader kunnen zijn geweest om hem niet met open armen te verwelkomen. Hij kende die jongeman immers niet! Dat "Ik ken hem niet" en "Van wie ben je der ien?" gaat op Texel vrij ver. Ook al is iemand er jaren lang opgegroeid, hij blijft een vreemde. Zijn ouders waren immers geen Texelaars! Er was daarbij erg weinig contact tussen de geboren 'echte' Texelaars en de ambtelijke bovenlaag van notarissen en commiezen enzovoort. Dat waren en bleven vreemden, hoe lang ze ook op Texel woonden. Ook de verwanten van Klaas waren misschien niet ingenomen met het trouwen met een inheemse vrouw, al was ze nog zo rijk. Het was toch een heel ander soort mensen. Dominee Huizinga noteerde enkele voorbeelden hiervan. Huizinga 3 February 1848. Dezen voormiddag dronk [collega] Vrendenberg hier koffij. Hij verhaalt een staaltje hoe Texelaars tegen vreemden ingenomen zijn. [Koekebakker] [Eppo Jansz] Dekens, die hier nu zoveel jaren burger is geweest en door zijn huwelijk [met Neeltje Simons Wuis] enz geheel genaturaliseerd, heeft alleen daarom bij de Bank van Leening niet [geen geld] gekregen dewijl hij van afkomst geen Texelaar is [hij kwam uit Groningen]. Huizinga 11 Juny 1853. Des namiddags bij den Burgemeester een bezoek gebragt om de verwijdering weg te nemen die in de laatste weken tuschen ons beiden bestond. Het geheele volgende gesprek toonde hoe hij zocht naar verontschuldiging, nogtans zeide hij het een en ander dat mij ook in het vervolg stoffe tot ernstig nadenken gaf, bijvoorbeeld dat ik hier vreemdeling was en altijd bleef, daar zij als Texelaars hier geboren waren, leefden en stierven. Ook oordeelde hij dat ik geen recht had om van mijn liefde tot de Gemeente te spreken. Zij, zij hadden liefde tot de Gemeente, want zij waren het zelve, die die Gemeente uitmaakten. Maar was Klaas wel zo vreemd op Texel? Dat leek aanvankelijk zo, maar het kan ook anders zijn geweest. Misschien was hij er wel opgevoed na de dood van zijn moeder in 1786. Dan was er iets anders aan hem wat Vader Kuiper niet aanstond. Bezwaar tegen een gemengd huwelijk De familie Dijksen was doopsgezind, de familie Wentel gereformeerd. Men geloofde aan dezelfde god, maar op een andere manier. Tussen deze richtingen was het, ook toen, lang niet allemaal vrede. Een gemengd huwelijk werd afgeraden, twee geloven op een kussen! Dat kon niet goed gaan. Er was ook nog wat oud zeer: Huizinga 19-4-1853. Het waren de Hervormden die overal adressen [tegen het herstel van de bisschoppelijke Hierarchie in Nederland] teekenden. Van hen hadden wij nog even veel te vreezen als van de Roomschen. Het heugde nog velen wat men in vroeger eeuwen van de Hervormden had moeten lijden. Zwanger Door de zwangerschap kwam het toch tot een huwelijk. Trijntje wilde deze man en kon dat afdwingen. Een vrouw met een kind was meerderjarig en kon zelfstandig beslissingen nemen waar haar ouders niet blij mee waren. Zover heeft haar vader het toch maar niet laten komen. Veel geluk heeft Trijntje er niet van kunnen hebben- het huwelijk duurde net 2 jaar, ze stierf al 4 maanden na haar tweede bevalling, op 27-2-1808 in Oudeschild, en werd begraven op 1 maart. Ze was nog maar 24 jaar oud (geboren 'ca. 1784'). Ze was misschien rijk, gefortuneerd zelfs, maar niet erg fortuinlijk in haar leven. Kleine Klaas Zeer toevallig vond ik, bladerend in het boek 'Tien Texelse Families', een aanwijzing over een mogelijke extra reden voor het ongenoegen tussen Klaas en zijn schoonfamilie. Op blz. 70 vond ik Jannetje Dros (1785-1843) die later winkelierster was te Oudeschild. Zij was in 1808 'samenwonend met Klaas Kuiper'. Ze zal wel meid of huishoudster bij Klaas zijn geweest. Uit deze relatie werd een zoon Klaas Kuiper geboren, op 27-1-1809. Dat is krap een jaar na de dood van Trijntje, het kindje moet verwekt zijn in april, terwijl zij nog maar net begraven was! Dat is wel snel, maar er staan in de Texelse Geslachtenboeken wel meer van dit soort huwelijksreeksen, waarbij het eerste kind van de volgende vrouw wel erg kort na het sluiten van dat huwelijk werd geboren. Echt vreemd was het niet op Texel. Klaas Kuiper trouwde niet met de moeder van zijn derde kind. Dat kwam ook omdat hij in eind 1808 halsoverkop het eiland moest verlaten. De kleine Klaas bleef bij zijn moeder wonen, die in 1813 een dochtertje kreeg, weer buiten huwelijk. Pas in 1815 trouwde Jannetje met een oud-zeeman IJsbrand Buijs. Er kwamen nog 4 kinderen. Dat zijn stiefvader een zeeman was verklaart de verdere levensloop van Klaas- hij werd matroos en overleed in 1832 op het schip Vrouwe Hendrica, komend van Batavia. Doopgetuige van Klaas was Grietje Willems Flens (1765-1833). Zij had met haar echtgenoot Jacob Cornelisz de Wijn 7 kinderen. Buurvrouw of vriendin van Jannetje? Ze was geen vroedvrouw. Bij de Marine Brievenboek N 66 14-3-1832 Aan de Kap. ter Zee onder dir der Marine te Willemsoord Dat Klaas Kuiper, zoon van Klaas Kuiper en Jannetje Dros geboren 27 januari 1809 aan de wet op de Militie heeft voldaan en zich steeds als een goed en stil jongeling heeft gedragen. Nog geen half jaar later was Klaas dood, op zee, op 30-8-1832. Hij was matroos. Bij zijn overlijden woont hij bij zijn moeder in Oudeschild; hij is overleden aan boord van het schip 'Vrouw Hendrica', komende van Batavia, zeilende op 12 graden ZBr en 9 graden WL; verklaring van de griffier belast met het schoutsambt van het waterrecht te Amsterdam uit het scheepsjournaal; extract dd 27 dec. 1832 KLAAS VERLIET TEXEL Klaas ging van Texel weg. Waarom? Was er geen geschikt werk meer voor hem op Texel dat hij kon doen zodat hij bij zijn kinderen kon blijven? Wilde hij weg van de plek waar zijn jonge vrouw gestorven was? Was hij niet welkom geweest in de familie, maar slechts getolereerd omwille van Trijntje? Werd het samenwonen met Jannetje niet getolereerd? Doodslag Maar er was nog iets, wat ik niet in mijn boeken kon vinden (het staat niet in de eerste druk van Texelse Geslachten, wel in de tweede, maar die had ik nog nooit gezien) en wat mij werd meegedeeld in een brief van Piet Kuiper, een betachterkleinzoon van Klaas. Marius Dijt had ergens gevonden dat er een ongeluk is gebeurd, een in nevelen gehulde doodslag. Een ruzie, een aanval van drift? In de familie Kuiper was driftigheid geen onbekende eigenschap, schreef Piet. Hij kon er zelf ook wat van. Doodslag is geen moord, maar het is wel heel erg. Wat voor straf stond daar op in die tijd? Doodstraf? Levenslang? Om zijn straf te ontlopen moest Klaas het eiland verlaten en er niet meer terug komen tot de verjaringstermijn verstreken was. Hoe lang zou die termijn zijn geweest? Volgens het Burgerlijk Wetboek is de periode waarin er mogelijkheid is om voldoening af te dwingen na een misdrijf, de zogenaamde bevrijdende verjaring, 30 jaar. Daarna was rechtsvervolging niet meer mogelijk. Dan is de doodslag al in 1808 voorgevallen, zelfs nog vóór de geboorte van de kleine Klaas Jannetjeszoon. Dat blijkt ook uit onderstaand stuk over zijn borgen. MK: OR6817, folio 193, 26-1-1809: Pieter Dijkse, De Waal was borg voor Klaas Kuijper, gaarder van de gemeene middelen op Texel, en moest, net als medeborg Klaas Visser, alles voldoen wat Klaas Kuijper aan het rijk te achteren is gebleven. Het is zeker dat Klaas Kuijper enige jaren niet op Texel te verwachten is, waardoor zijn achtergebleven weinige meubelen aan 't verderf staan blootgesteld. Verzoek boedel te verkopen. MK: Het registre civique van 1811, noemt Klaas Kuiper niet. Hoogst waarschijnlijk was hij dus niet (meer) op Texel woonachtig. Deze akte van borgstelling is opgemaakt op de dag voor de geboorte van Kleine Klaas. Dat betekent dat de vader inderdaad al vertrokken was. Zou de familie hem op weg geholpen hebben of was het echt een wilde vlucht? Zo snel mogelijk buiten het rechtsgebied van de schout van Texel zien te komen, naar het oosten? Ging hij met de kaag van oom Lucas mee, of alleen in een schuitje? Zo ver mogelijk weg, naar een streek waar niemand hem kende. Die vlucht moet in oktober of november 1808 hebben plaatsgevonden. De winter viel vroeg in dat jaar. Schoonvader Pieter Jacobsz Dijksen, die in de gemeenteraad zat, verzuimde de vergaderingen in die tijd bij te wonen. Hij was op 13 en 21 september en op 1, 11 en 25 oktober ziek. Voor de borgen was het een grote zorg. Er moest zo te lezen flink geld bij. En hoe is het gegaan met Jannetje Dros en haar zoontje? Die bleef wel erg alleen achter! Het was wel flink van haar om haar zoontje voluit naar zijn vader te noemen. Kreeg ze steun van de familie Wentel? Of moest ze zichzelf maar zien te redden? Wie was Klaas Visser? Er was een Klaas Benjaminsz Visser, die in deze jaren in Oudeschild woonde. Franse tijd In die tijd was Texel nog een erg afgelegen eiland. Men kon per schip naar Harlingen en het Nieuwediep, er was beurtvaart naar Amsterdam, Kampen, Groningen. Een snelle vlucht, onopgemerkt, was moeilijk. Misschien heeft oom Lucas wel geholpen, die had een schip en kende de schippers, de vissers enzovoort. Wie eenmaal het toneel van het misdrijf had verlaten was moeilijk meer te vinden. Er waren geen foto's voorhanden, de opsporing ging per brief, waarin een beschrijving van de gezochte misdadiger te lezen was. Maar waarheen moest men zo'n brief sturen? Het ene rechtsgebied werkte niet direct samen met het andere. Het was de Franse tijd, een rare rommelige tijd. Bataafsche Republiek, Koningrijk Holland en na 1813 de neergang van Napoleon en het herstel van het land als Koninkrijk der Verenigde Nederlanden onder koning Willem I. Het land was door de Fransen heringedeeld in Departementen, Arrondissementen en gemeentes. Groningen hoorde met Friesland tot het Departement van de Eems, Texel bij het Departement van Texel. Vergeleken met wat er in die tijd in de wereld gebeurde was de zaak van Klaas het ergste nog niet. Heel Europa was in oorlog! Zolang Klaas ver van Texel bleef was hij betrekkelijk veilig. Het was vast zwaar, zo ver van huis, zonder hulp van familie en vrienden. Hielden ze contact, schreven ze, stuurden ze hem geld? Het was beter niet bekend te maken waar Klaas gebleven was…. Klaas moest zich maar zien te redden in den vreemde. Hij nam geen andere naam aan in zijn nieuwe leven, zo onveilig voelde hij zich blijkbaar niet in Groningen en Drenthe. Maar zo gauw de 30 jaar voorbij waren ging hij terug naar Texel, met zijn vrouw en kinderen. Was het een hartelijk weerzien? Wat had hij verwacht? Wie was er trouwens doodgeslagen? Waar? Waarom? Waarmee? De enige die in aanmerking komt het slachtoffer te zijn geweest is Pieter Cornelisz Kooij of van Drummelen. Die stierf op 3 oktober 1808 in Oudeschild. Hij was weduwnaar van Isele Latjes, getrouwd met Grietje Meijnders de Vries. Er waren 4 kinderen, Antje, Liesbeth, Maartje en Cornelis. Je kan je iets voorstellen van Klaas, die belasting moest innen, onwillige betalers en iemand die wat zei daarover, Klaas die driftig werd en een klap gaf, de man die in de haven viel of ergens tegenaan sloeg. Die dingen gebeuren. Maar zoiets staat nergens genoteerd, dus is geheel speculatief. Die arme kindertjes De kinderen van Trijntje en Klaas kwamen waarschijnlijk bij hun oom Jacob en tante Gerbrig in huis, die zelf een gezin aan het opbouwen waren. Die hadden: Geertje (1804-1808), Arien (1809-1900), Trijntje ((vernoemd naar haar jonggestorven tante) 1810-1854), Geertje (1816-1871) en Pieter (1821-1867). Wat een drama in zo'n familie! Oom Jacob en Tante Gerbrig Niet alleen Trijntje Dijksen was 'gefortuneerd', haar broer ook. Zijn naam was Jacob Dijkse ofwel Jawik Diekse, maar men noemde hem ook 'Jawik Riekse'. MK: In 1826 kocht Jacob Pieters Dijksen een huis in Den Burg in de Warmoesstraat voor f 800,-. De helft was echter bestemd voor Pieter en Guurtje Kuiper, de kinderen van zijn overleden zus Trijntje Pieters Dijksen. Er werd blijkbaar door hun oom goed voor de kinderen van Trijntje en Klaas gezorgd, iets wat deze familie zich ook wel kon permitteren. Jacob Pietersz Dijksen hij kocht bijvoorbeeld in 1831 het huis Brakestein van de erven Den Berger. Het geeft ook aan dat er een warme band bestond tussen oom Jacob en Pieter en Guurtje. In 1826 waren Pieter en Guurtje nog ongetrouwd. Huwen deden ze allebei in 1828. Huizinga 4 January 1850. Gerbrig Aries Dijksen, 70 jaar, hoest zwaar alsof het kinkhoest ware. 15 October 1852. Bij den Heer Jakob Dijksen. Zij hebben veel last van hunne kleinkinderen, die hier altijd om den deur loopen. 10 Juny 1856. Des avonds bij Jakob Dijksen. Zijn krachten verminderen. Hij gevoelde wel, dat zijne afneming van kracht hem naar het einde voerde. Ik wees duidelijk aan wanneer alleen men het einde niet heeft te vreezen, als men zijn leven wel heeft besteed. Drentse landbouwkolonieën In 1818 was de Maatschappij voor Weldadigheid begonnen met het stichten van landbouwkoloniën. Arme mensen konden daar met steun van beter gesitueerden een nieuw bestaan opbouwen, ze konden leren wonen en werken. Zij kregen een kans op een beter leven en de rijken werden verlost van een groep armen, die jaar na jaar moesten worden bedeeld en ondersteund en toch nog kwamen bedelen langs de deur. De Maatschappij vroeg de burgers een stuiver per week opzij te leggen. Met het zo gevormde kapitaal zouden arme gezinnen naar het onontgonnen Drenthe overgebracht kunnen worden om daar te leren de eigen kost te verdienen. Een groot succes, binnen een jaar waren er in het land al 700 'Subcommissies van Weldadigheid' opgericht. De eerste kolonie was genaamd Frederiksoord, Willemsoord werd gebouwd in 1820 en Wilhelminaoord in 1821. Bij aankomst werden de kolonisten in koloniekleren gestoken, blauwe uniforme kleding. Als mensen nette spulletjes hebben zullen ze zich vanzelf netjes gaan gedragen, was de gedachte. Maar ook- deserteren werd door deze goed herkenbare kleding moeilijker. Uiteindelijk was men hier niet vrijwillig naar toe gekomen, maar gestuurd door de gemeente waar ze woonden. Ze betrokken een nieuw gebouwde hoeve, onder van steen, boven van riet, met er tegenaan gebouwd een houten schuur. Eenvoudige huisjes, maar altijd beter dan waar ze vandaan kwamen. En er was werk. Men moest het eigen kostje bij elkaar werken, maar ook de gedane investeringen terug verdienen. Men dat geld kon dan weer een volgende kolonie gesticht worden, voor andere mensen die hulp nodig hadden. Zij waren niet de enigen die het slecht hadden….. Er waren in die tijd ontelbaar veel arme mensen. Mannen en oudere jongens werkten op het land, deels in loondienst bij de Maatschappij, deels op hun eigen landje. De vrouwen moesten netjes huishouden en vlas en wol spinnen. Het leek aan alle kanten voordelig, zowel voor het land, de maatschappij en de arme mensen. De woeste gronden zouden tot bruikbaar land worden ontgonnen door de armen, die er zelf betere mensen van werden. Maar zo eenvoudig was dat niet. Sommige arme mensen wilden zich niet verbeteren. Al na enkele jaren moest men dwangkoloniën stichten, om dat soort nietsnutten aan te pakken. Ommerschans en Veenhuizen waren geen aangename oorden. Onderinstituteur Klaas heeft inderdaad in Wateren gewerkt. In het Kolonistenarchief heet het 'Onderdirecteur', wat hetzelfde betekent als 'Onderinstituteur'. Klaas was op 19-9-1825 bij engagement aangesteld als onderdirecteur te Wateren. Daar was het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding. Hij verdiende per 1 april 1827 F 270,40 per jaar in zilver, 5,20 per week. Was dat veel in die tijd, minder dan een gulden per dag? Verblijfplaats onbekend Klaas ging echter niet meteen na zijn vlucht daar aan het werk, want in die tijd bestond deze Kolonie nog niet. Er zit een lange periode tussen 1808 en 1825. Klaas was al ver voor het stichten van de Kolonie in het Oosten van het land, gezien zijn huwelijk met een Groningse vrouw, Anna Margaretha Sophia Leuring (1795-1861) uit Nieuwolda, rond 1820 (bleek later te zijn 12-8-1815, geboren in Thesinge). Ouders: Jacobus Simon Gerlacius Leuring [Leuringh] en Geertje Jans [Mulder]. Ze was wel 16 jaar jonger dan Klaas. Ook zij zou 'een rijke vrouw' zijn geweest, dochter van een advocaat. Een familie met veel en vooral gewichtige voornamen, zoals Gerlacius, waar we verder niet zo veel van weten. De oudste zoon werd in 1821 geboren in Niewolda, het tweede kind in Appingedam- merkwaardig dat er pas na zoveel tijd kinderen kwamen. Er blijft een periode van ruim 17 jaar over waarvan niet duidelijk is waar Klaas toen was en wat hij deed. Het Kolonistenarchief vermeldt dat Klaas in 1826 op 19 september te Wateren kwam met zijn gezin en al op 15-3-1829 weer vertrok. Dat is net 2 1/2 jaar. In de brief waarin hij naar een functie bij de Koloniën solliciteerde, schreef Klaas over zijn leven tot die tijd vanaf 6 jaar ervoor. Dan missen we nog ruim 10 jaar. In 1825 ging het allemaal niet makkelijk in het leven van Klaas, werk verloren, treurige toestand, sobere kost. De dominee deed een goed woordje voor hem. Aan de Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid in de Noordelijke Provincien Nieuwolda, den 12 augustus 1825 Geeft met diepen eerbied te kennen Klaas Kuiper, oud vijf- en veertig jaren, geboren te Alkmaar, provincie Noord-Holland, en thans woonachtig te Nieuwolda, provincie Groningen- Dat hij gedurende den tijd van omstreeks zes jaren als klerk ter secretarie van het schoutambt zijner woonplaats gediend heeft en zulks ten genoegen van zijn superieur blijkens geannexeerde verklaring sub A; Dat hij bij de reorganisatie der Besturen ten plattenlande, dewijl zijn superieur als schout der gemeente Nieuwolda moest defungeren, van zijn bestaan is beroofd geworden; Dat hij sedert dien tijd den soberen kost met copieren heeft moeten, maar ook kunnen verdienen; Dat hij echter dit bedrijf bij gebrek aan werk hebbende moeten staken, zich voor het tegenwoordige zonder eenige middelen van bestaan en derhalve met vrouw en twee kinderen in den treurigsten toestand bevindt; Dat hij uit eene fatsoenlijke familie gesproten en bij de opvoeding niet verwaarloosd, bewijzen van goed gedrag zoude kunnen produceren, zoals uit stuk onder B hiernevens gevraagd kan constateren; Dat hij, te kiesch om ondersteuning te vragen waarvoor hij niets zoude behoeven te doen, en geene andere middelen kennende om zijn huisgezin te verzorgen, zich gedrongen ziet de gunst dier Maatschappij in te roepen, welke zoveele ongelukkigen gered heeft; Waarom hij dan de vrijheid neemt U Hoog Edelen Gestrengen eerbieding te naderen, ootmoediglijk verzoekende: Dat het U Hoog Edelgestrengen gunstiglijk moge behagen hem bij een der gestichten te Veenhuizen te emploijeren, als boekhouder buiten, wijkmeester of zaalopziener of in zoodanige betrekking als U Edelgestrengen dienstig zullen oordelen, teneinde alzoo een diep ongelukkig huisgezin uit den treurigsten omstandigheden te redden. Hetwelk doende, K. Kuiper. Nieuwolda, den 12 augustus 1825. Ontvangen 16 september 1825, no. 874 Klaas Kuiper te Nieuwolda verzoekt om eenig emploij van schrijfwerk of administratie in de Kolonie. Genoteerd op de lijst van sollicitaties, beantwoord 24 september 1825, no. 584, not. 16 tegen B artikel 2, geplaatst. Verklaring Verklaar ik ondergeteekende bij opzettelijk gedaan onderzoek, te hebben bevonden, dat de persoon van Klaas Kuiper, geboortig van Alkmaar, provincie Noord-Holland, wonende te Nieuwolda, provincie Groningen, in deze zijne woonplaats bekend staat als een man van veel verstand, dien men geene buitenspoorigheid in levenswijze ten laste kan leggen, en wiens behoeftige toestand uit geen slecht gedrag is af te leiden: weshalve onder anderen de Predikant zijner woonplaats aan den ondergeteekende verklaard heeft, dat het jammer zoude zijn, dat Klaas Kuiper niet ergens in eene fatsoenlijke betrekking geplaatst wierd! Op daartoe bekomen aanzoek heb ik deze afgegeven om te strekken waar het mogt nodig zijn. Veenhuizen, 10 augustus 1825 J.H. Heerspink, predikant Groot en Klein Wateren, landbouwschool De Maatschappij voor Weldadigheid was opgericht in 1818 ter bestrijding van de armoede in Nederland door de behoeftigen te leren een bestaan als boer op te bouwen. Al gauw bleek dat er behoefte was aan kaderpersoneel dat binnen de MvW allerlei functies kon vervullen. Hierbij werd als eerste gedacht aan de zonen van kolonisten in de leeftijdscategorie 13 jaar en ouder. Het Instituut voor de landbouw te Wateren werd opgericht door de MvW in 1823. Dit was een van de eerste landbouwscholen in Nederland. Tot 1859 heeft deze school in meerdere of mindere mate de interne opleidingen verzorgd van de MvW. Het instituut werd ook aangeduid als "kweekschool", als "opvoedingsgesticht voor den landbouw" en als "instituut voor den landbouw". Tussen 1819 en 1823 werden in de marke van Diever en Wateren boerderijen en grote stukken heide aangekocht. Van deze landerijen werd in 1823 100 morgen (d.i. ruim 85 ha) beschikbaar gesteld aan de in aanbouw zijnde school. Drie jaar later was de helft van dit areaal al ontgonnen. Hoewel in Nederland behoefte was aan landbouwonderwijs op wetenschappelijke niveau bleef de Landbouwschool in Wateren niet meer dan een intern opleidingsinstituut voor de MvW. Meteen in 1823 werd begonnen met de bouw van het instituut. He complex bestond uit: - twee woonzalen - een school voor 75 leerlingen - een keuken - woningen - een washuis - een broodbakkerij - een boerderij met loodsen en schuren voor - 25 koeien - 4 paarden - 400 schapen Kornelis Mulder werd de eerste "instituteur" van de kweekschool in Wateren. In 1824 waren er 30 leerlingen, in 1826 waren er 60! Het was voor de ontwikkeling van de school niet gunstig dat Mulder in 1831 voor het vervullen van een leidinggevende functie vertrok naar de bedelaarskolonie in Ommerschans. Zijn vertrek markeert dan ook het begin van een periode waarin het onderwijs slechter werd: er werd alleen lesgegeven in de avonduren. Overdag werkten de leerlingen in een steenbakkerij in Groot Wateren of hielden zich bezig met de teelt van aardappelen. Een lichtpuntje was het feit dat de school zich in meerdere mate bezig ging houden met veeteelt. Het Kolonistenarchief vermeldt dat Klaas in 1826 op 19 september te Wateren kwam met zijn gezin en al op 15-3-1829 weer vertrok. Dat is net 2 ½ jaar. Kornelis Mulder moest hem ontslaan. Hoe lang die drankzucht het gedrag van Klaas al onmogelijk maakte staat er niet bij. Misschien was het voor de sollicitatie in 1825 ook al aan de orde en had de dominee het verzwegen. Edward Bonne in zijn rubriek 'Overpeinzingen van een beweger': Drie kinderen krijgen ze daar en in Drente komen er nog eens 2 bij. Daar zit hij in 1825 als onderdirecteur van een afdeling van de Maatschappij van Weldadigheid. Een in 1818 door Willem I opgericht soort Stichting die zich over mensen ontfermde die totaal aan lager wal waren geraakt. Aan de bedelstaf of anderszins ontwricht geraakt in de moeilijke tijd onder de Fransen. Een soort heropvoedingskampen zegmaar. Maar wat gebeurt er? Klaas krijgt daar al na 2 ½ jaar ontslag wegens drankmisbruik en raakt zo zelf in de 'bijstand' als het ware. D.w.z. dat hij zich heus wel met administratieve baantjes nuttig zal hebben gemaakt, net als in Groningen waarschijnlijk, maar daarnaast komt er toch elke week een paar broodnodige guldens van Texel ter ondersteuning. U weet wel van wie. Maar Pieter en Guurtje zijn dat na een aantal jaren wel zat en.... aangezien in 1838 die gevreesde verjaringstermijn er op zit vinden ze dat ze die guldens liever op Texel aan Pa en zijn aanhang willen besteden. Kunnen ze meteen een oogje in het zeil houden. Wel, en zo geschiedde dat het hele spul vanuit Assen een paar kilometer bezuiden De Koog belandde. Het zal grote gevolgen hebben voor het wel en wee in dat oude vissersdorpje aan de voet van het duin. Bij aankomst in Wateren in de kolonie Wilhelminaoord waren er 3 kinderen, Jacobus Simonis Gerlaken (Nieuwolda 1821), Catharina (Appingedam 1823) en Geertje (Norg 1825). In Wateren werd weer een Geertje geboren (1826). Er kwamen na het vertrek uit Wateren nog meer kinderen: Maria (Assen 1830-1910), Pieter Ernestus Jacobus (Assen 1835- De Koog 1869) Antje (Texel 1838-1882). Ze zijn dus voor 1838 op Texel teruggekomen, in 1838 was de 30 jaar voorbij. BRIEFWISSELING Bijstand voor hun ongelukkigen Vader Na het ontslag in de Kolonie werden de kinderen van Klaas en Anna geboren in Assen. Er is weer een periode van 8 jaar waarvan we niet weten wat Klaas voor werk deed, noch waar ze woonden in Assen. Uit de gevonden brieven over de bijstand die aan Klaas en zijn gezin besteed moest worden blijkt dat het niet goed ging. Voor Anna Leuring moet het een moeilijk leven zijn geweest. Zij trouwde een goed uitziende, ontwikkelde man, die in de loop der jaren steeds verder aftakelde. Zijn driftige karakter zal er niet beter op geworden zijn. Een druk gezin en een dronken man, dat is heel erg, zeggen de nakomelingen. Bijstand kreeg men in die tijd niet zomaar, dan was de situatie van de kostwinner beslist hopeloos. Wat wel kon was de geboorte van het zesde kind. Er is uitgebreide correspondentie bewaard over 'het onderhoud van N. Kuiper' tussen de Burgemeester van Texel (Reinbach) en de Gouverneur van Drenthe. Wie moest betalen voor het levensonderhoud van Klaas Kuiper en zijn vrouw en kinderen? Dat waren de oudste kinderen van Klaas, die wel wat overhadden voor hun vader, hoewel niet van harte, want hij had ze indertijd lelijk in de steek gelaten. Maar voor de tweede vrouw en al die halfbroers en -zusjes wilden zij geen cent betalen. Begrijpelijk. Maar wet is wet en aan de betaling van 200 gulden per jaar ontkwamen zij niet. De Burgemeester van Texel schreef aan de Gouverneur van Noord Holland. Die had beschikt naar aanleiding van een missive (brief) van Gedeputeerde Staten van Groningen over de bijstand die aan Klaas Kuiper gegeven moest worden. De Gemeente Texel moest dat regelen, want daar was Klaas geboren. Burgemeester Reinbach had geprobeerd de kinderen van Klaas uit zijn eerste huwelijk hiervoor aan te spreken. De bijstand bleek te zijn verleend door het Armbestuur van Nieuwolda, niet van Assen. Kennelijk was Nieuwolda, waar de familie lang had gewoond, het eerste aanspreekpunt van de gemeente Assen. De regel was dat de geboorteplaats van de behoeftige persoon (de man als het om een gezin ging) voor de kosten van bijstand opdraaide. Het gemeentebestuur probeerde altijd familieleden te vinden die welvarend genoeg waren om te betalen. N 176 3-7-1834 Aan de Gouverneur, Onderhoud N. Kuiper Niet dan voor heden heeft het mij mogen gelukken te kunnen voldoen aan den inhoud van Uwer Ex: apostulaire beschikking van den 16 juny ll N 102/10303 waarbij de (hierbij teruggaande) missive van HEGA Heeren gedeputeerde Staten van Groningen van den 3 juny ll werd gesteld in mijne handen, om na de belanghebbenden te hebben gehoord te dienen van berigt, consideratie en advis- Dat na een en andermaal de twee kinderen van de genoemde Nicolaas Kuiper te hebben gehoord en zooveel mij mogelijk was dezelve te hebben aangespoord tot eene onbekrompene ondersteuning van hunnen Vader, de uitslag dier pogingen deze is geweest, dat zij, te rekenen van 1 July ll af, zullen betalen f 160- zamen; te voldoen bij vooruitbetaling van half jaar tot half jaar op eene traite afgegeven door het Armbestuur van Nieuwolda op Pieter Kuiper aan de Waal op Texel; welke eerste traite ad f 80- alzoo onverwijld kan worden afgegeven en gehonoreerd zal worden, terwijl zij bij onverhoopte ziekten of andere bijzondere omstandigheden beloven het niet aan die extra onderstand te zullen laten ontbreken, als weder de nood mogt voorschrijven. Zij verlangen echter dat deze onderstand van f 160- die f 3- wekelijks uitmaakt, geheel blijve en wekelijks uitgereikt worde door het voornoemde Armbestuur, met hetwelk zij ook alleen verlangen te corresponderen over hetgeen dit onderwerp betreft. Wat nu aangaat mijn advies voor zooverre dit Uwe Excellentie eenigzins van dienst zoude kunnen zijn, zoo komt het mij voor- Dat aangezien de te geven ondersteuning door de kinderen in deze zich van zelf bepaalt tot de Vader, men dan ook veronderstellen mag dat 3 Guldens in gewone omstandigheden genoegzaam zijn voor iemand van dien stand in eene plaats alwaar over het Algemeen de dagelijksche behoeften veel goedkoper zijn dan in Holland; te meer daar men toch veronderstellen mag dat een man van 55 jaren, die toch lang niet ontbloot is van verstandelijke vermogens en met de pen weet om te gaan, toch niet van alle gelegenheid zal ontbloot zijn om iets daarbij te kunnen verdienen , terwijl het eventueel ontbrekende voor de behoeften van zijn gezin niet ten laste dezer kinderen kan gebragt worden. Dat al verder de toestand der kinderen Kuiper, beide boeren en veefokkers, van dien aard is, dat althans naar mijne opinie, gegrond op genoegzame bekendheid met hunne personen en omstandigheden, het zich even moeijelijk voor den Regter zoude laten bewijzen als welligt tegenspreken of zij ook meerder kunnen geven. Vaste goederen bezitten zij voor als nog niet, althans weinig.- Hun grootste vermogen bestaat meer in de vooruitzigten dan in eene dadelijke bezitting.- En wie nu zal de juiste lijn trekken waar en wanneer kinderen hunnen Vader wezenlijk geven wat hun doenlijk is. Het geldt hier eene zaak die althans even zoo veel het gevoel als het koel overleg geldt,- wat voor het eerste ligt vast is bij het laatste al zeer dikwijls eene volstrekte onmogelijkheid. Dit gevoel heb ik zoo veel mogelijk trachten optewekken- want het bestaat helaas in eene zeer geringe mate; maar zonder dit nu te willen goedspreken, zoo vindt het echter ook weer verschooning in het gedrag van den Vader, die zijne kinderen, nog zeer jong zijnde, verliet- slechts eens zich aan hen, reeds tot rijpen leeftijd gekomen, vertoond heeft en overigens in plaats van vaderlijke zorgen besteed te hebben, hen geheel aan de zorg van anderen over liet, zonder immer naar hen om te zien . Ik geloof dat voor het tegenwoordig oogenblik zoo lang de kinderen Kuiper in geene stellig ruimere omstandigheden zich bevinden, het raadzaam zij zich met dit aanbod bij voorraad te vrede behouden, als welligt zal hunne financiele toestand eene aanzienlijke verbetering ondergaan, immers hun Grootvader maternelle, de vader van hunne moeder [Pieter Dijksen, die in 1840 zou sterven] die met Nicolaas Kuiper is gehuwd geweest, is een meer dan 80-jarige Grijsaard, en niet onvermogend; bij wiens overlijden de eene helft op het zamen bevolveert. Gebeurt dit, dan zou men altoos met succes de kinderen op nieuw kunnen aanspreken. Wat eindelijk betreft de vader van Nicolaas Kuiper waaraan de Heeren Gedeputeerde Staten van Groningen spreken,- deze man leeft nog in hoogen ouderdom te Alkmaar van de opbreng van een nietig postje als bode of brievenbesteller en is zelve verre af van welvarend te zijn. Vroeger schijnt hij bij het Domeinbestuur geweest te zijn. [Deze oude man overleed in 1834] N 204 30-7-1834 Minister van Justitie [dat staat er, maar zal eerder Burgemeester moeten zijn] van Assen, onderstand Klaas Kuiper, met 2 bijlagen Naar aanleiding van het mij gedaan verzoek van de kinderen van Klaas Kuiper, heb ik de eer UEdG hierbij overtemaken twee bankbiljetten ieder groot f 40- N 689 en N 874, met beleefd verzoek die wel te zijnen behoeve te willen doen besteden, en mij den goede ontvang met een regel schrifts te willen berigten. N 229 2-9-1834 Aan Secretaris W.J. Meinsma te Assen, onderstand N. Kuiper Dat bij missive van 3 July ll aan de Heeren Gedeputeerde Staten dezer Provincie door mij namens de kinderen van N. Kuiper is te kennen gegeven dat deze te rekenen van den 7 July ll af f 160- te zamen zullen betalen te voordoen bij vooruitbetaling van halfjaar tot halfjaar op eene traite afgegeven door het Armbestuur van Nieuwolda op Pieter Kuiper aan de Waal op Texel; terwijl de kinderen Kuiper bij onverhoopte ziekten of andere bijzondere omstandigheden beloven het niet aan de Extra ondersteuning te zullen laten ontbreken als welke de nood mogt voorschrijven, verlangende echter tevens dat die f 160 geheel blijve onder en à f 3- wekelijks uitgekeerd worde door het voornoemde Armbestuur met hetwelk zij ook alleen verlangen de corresponderen wat dat onderwerp betreft. Aangenaam alzoo zal het mij zijn indien UEdG dit Armbestuur onder de hand wilt kennis geven en verzoeken dat zij nu voortaan zelve met Pieter Kuiper aan de Waal deze zaak behandelen; op de 1e Juny 1835 kunnen zij een wissel ad f 80- afgeven. N 258 16-10-1834 Aan de Gouverneur, alimentatie N. Kuiper Hierbij terug gaande missive van HEGA GS van Groningen en die van het Plaatselijk bestuur van Nieuwolda- Dat na zeer vele moeite het mij gelukt is van de kinderen Kuiper de toezegging te bekomen dat zij berekenen van de 1e Januari e.k. af f 200 's jaars te zullen betalen, in plaats van f 160- zoo als door hen vroeger was aangenomen, waarvoor door het Armbestuur aldaar op Pieter Kuiper aan de Waal bij halfjaren kan worden getrokken. Uwe Excellentie zal ontwaren dat hiermede nog niet geheel en ten volle aan het verlangen van het Algemeen Armbestuur van Nieuwolda voldaan is. Het ontbrekende beteekent echter niet veel en ik schroom niet Uwe Excellentie te verzekeren dat van de veelvuldige en krachtige pogingen, die ik in deze heb aangewend, waarbij ik mijne geheele invloed en overreding heb moeten bezigen, ik geen kans zie iets meerder in deze te verkrijgen, weshalve ik vertrouw dat Armverzorgers van Nieuwolda alsnu mogen te vrede zijn. Te meer vermeenen ook de kinderen Kuiper dit te mogen verwachten, daar zij het er voor houden, dat hetzelve bestuur in eene zeer groote dwaling verkeert, wanneer het meent dat zij regtens konden worden gedwongen worden tot onderhoud van het huisgezind huns vaders.- De gelden die zij vroeger gaven, nog steeds geven en bij vervolg zullen geven zijn voor hunnen Vader voor diens genoegzaam onderhoud en geen halve broeders of zusters kunnen bij mogelijkheid ten hunnen laste gebragt worden. Dat is het Sustenu der kinderen Kuiper, dat zij bereid zijn voor elke Regtbank te doen gelden. Oneindig beter echter zoude het wezen, indien de tusschenkomst van Gedeputeerde Staten van Noord Holland en Groningen juist deze eventuele altoos ergerlijke procedures mogte hebben voorkomen. Daarheen hebben ook alle mijne pogingen gestrekt en Hartelijk wensch ik dan ook dat deze zaak hiermede haar beslag moge hebben. N 333 6-11-1835 Aan den Heer Bouricius te Arnhem, Berigt omtrent Kuiper Ten einde UEd geen oogenblik omtrent uwe gevoelens in het onzekere te laten, haast ik mij uwe geeerde van den 4 dezer 3e afdeeling N 6926/5026 terstond te beantwoorden. En heb ik alzoo de eer ter UEd: kennisse te brengen, dat ik steeds herhaalde reizen mij oneindigen moeiten gegeven heb, om de kinderen Kuiper te bewegen zich het lot van hunnen Vader zooveel mogelijk aanttetrekken, hetwelk mij dan ook waarlijk ten slotten boven verwachting gelukt is, daar de kinderen tot dusverre niet minder dan f 200 hunner Vader toelegden. Eene som welke vooral in Overijssel niet onbelangrijk mag worden geacht- maar dit nu is ook ten uitersten. Intusschen, ofschoon hiervan wel volkomen overtuigd, heb ik des niettemin op nieuw de kinderen Kuiper naar aanleiding der laatste verzoeken van den Heere Meinsma te Assen onderhouden, doch vergeefsch, en ik kan UEd gerustelijk en volkomen verzekeren, dat welke maatregelen ook tegen de kinderen Kuiper genomen worden, de kinderen dit stil zullen aanzien, als volkomen overtuigd dat aan hunnen ongelukkigen Vader inderdaad niets te doen valt. UEd zal zich dus wel willen overtuigd houden dat in deze voor mij waarlijk niets te doen overig blijft. N 364 30-11-1835 Aan Burgemeester en wethouders van Assen, K. Kuiper, In voldoening aan UEdA verzoek uitgedrukt bij derzelver brief van de 23 dezer N 766, heb ik de eer UEdA medetedeelen Dat ik terstond na den ontvang van denzelve de kinderen Kuiper heb doen voor mij komen, denzelven van UEdA schrijven en der bijgaande kopyelijk medegedeelde missive kennisgegeven, en alles in 't werk gesteld om dezelve te bewegen zich deze zaak aantetrekken, doch vergeefsch- de kinderen Kuiper verklaren dat zij er niets meer aan doen willen, en wat er ook gebeuren moge zulks zullen afwachten. Uit deze brieven blijkt dat de vader van Klaas Kuiper nog in leven was. 'Deze man leeft nog in hoogen ouderdom te Alkmaar van de opbreng van een nietig postje als bode of brievenbesteller en is zelve verre af van welvarend te zijn. Vroeger schijnt hij bij het Domeinbestuur geweest te zijn' (inderdaad kwam de naam Kuiper voor bij brieven over Domeinzaken). Ook de 'Grootvader maternelle, de vader van hunne moeder die met Nicolaas Kuiper is gehuwd geweest, is een meer dan 80-jarige Grijsaard, en niet onvermogend' leefde nog. TERUG NAAR TEXEL Kortom, de Kuipers op Texel vonden het beter als hun vader weer op Texel kwam wonen, dan konden ze hem in de gaten houden. Zo snel de 'bevrijdende verjaring' in zicht kwam, haalden zij hun vader terug. Dat moet voor 1838 zijn geweest, want in mei van dat jaar werd de jongste dochter Antje geboren op Texel. De 30 jaar waren eigenlijk nog niet helemaal voorbij. Klaas kon op Texel zijn gezicht weer laten zien zonder in het gevang te belanden. Gezien de verhouding tussen kinderen op Texel en vader die Huizinga beschreef was het geen warm welkom. In die tijd kwam er vanwege de inpoldering van Eierland veel vreemd volk naar het eiland, zo konden ze zonder op te vallen bij de autoriteiten binnen komen. De burgemeester hield keurig bij wie van en naar het eiland kwam, maar rekende de nieuwe polder Eierland niet tot Texel, en noteerde hun namen niet. De reis zal wel gegaan zijn per beurtschip, zo reisde de familie Huizinga ook nog lang bij gelegenheid van de 'zomerreis' naar familie in Groningen. Vrijwel elk lijntje op de kaart was een tuinwal De oudere Texelaars zullen vast nog wel geweten hebben wie Klaas was en wat er met hem aan de hand was geweest. Onder dezulken waren misschien de Smitten, die als gedwongen kolonisten in de Kolonie waren geweest, Klaas Smit en Rempje Teekes van Grouw en hun kinderen. Het was een arm gezin dat naar Drenthe werd gestuurd door de Texelse subcommissie van de MvW. Ze moesten blijven van 1821 tot 1837, waarop ze terug naar Texel gingen, nog steeds erg arm. Misschien hebben ze Klaas wel in functie gezien als onderinstituteur. En zie eens hoe arm die man nu was, net zo arm of nog armer dan zij. De kans dat de Texelse Kuipers hun verwanten hun hartelijk welkom geheten hebben is niet groot. Uiteraard namen ze hun vader niet in huis en gaven hem geen woning in hun buurt, in de Waal. En met zijn aanhang hadden ze nog steeds weinig op. Voor de kinderen uit het tweede gezin zal dat niet zo erg aangenaam zijn geweest. Ze kwamen te wonen ergens op de Everstekogermient, ten zuiden van het dorpje Koog, dat een kaal, winderig en zanderig gat was. Dat was een groot verschil met het binnenland waar ze vandaan kwamen, waar bomen stonden en geen zand door de straten woei. Voor de Koog leidde deze bevolkingsaanwas tot een opleving. Het dorp verloor al jaren inwoners, wie kon vertrok, huizen werden afgebroken, maar nu waren er opeens 7 nieuwelingen, waarvan de jongeren gezinnen gingen stichten. Dochter Catharina bijvoorbeeld kreeg er 16 kinderen Daalder. Een zandweg, de kerk heeft nog 2 ramen. Strandvonder in De KoogIn de tijd dat Klaas voor het eerst op Texel woonde, was daar Hendrik van Lith strandvonder, met hulpstrandvonders, later opgevolgd door Notaris Willem Bok. In 1852 werd de functie van strandvonder door de regering gekoppeld aan het burgemeesterschap. Het werk werd gedaan door substituut-strandvonders, gewoon gezegd onderstrandvonders, net als nu. De Burgemeester (inmiddels Pieter Sijbrandsz Keijser) had geen bezwaar tegen de benoeming van Kuiper. Hij was te jong om te hebben meegemaakt wat in 1808 was gebeurd, bovendien deed dat niet meer ter zake, want het feit was verjaard. N 369 29-12-1840 Aan de Gouverneur onderwerp Strandvonder Ter voldoening aan UE Apostellaire Dispositie van den 23 dezer N 139/19985, waarbij de hierbij teruggaande missive van den Heer Opperstrandvonder in het Ressort Texel wordt gesteld in mijne handen ten fine daarbij omschreven, heb ik de Eer daarop te berigten Dat de persoon van Klaas Kuiper bij mij bekend staat als iemand van een goed zedelijk gedrag en die (zoo verre ik dit beoordeelen kan) alle geschiktheid bezit voor de betrekking, waartoe hij wordt voorgedragen, weshalve ik mij de Eer geef daaromtrent gunstig te rapporteren. Huizinga 6 September 1852: Aan Bok is nu ook zijn post als Opperstrandvonder ontnomen, die op de Burgemeester is overgegaan . Weer was er een periode, nu slechts 2 jaar, waarvan niet bekend is wat Klaas voor werk deed. Klaas Kuiper werd substituut- ofwel hulpstrandvonder. Als zodanig moest hij aangespoelde goederen bergen. Er was veel te doen op het strand, er strandden vaak schepen, er spoelde daaruit lading en wrakhout aan, dat allemaal op de juiste manier naar de werf gebracht moest worden. Af en toe hield de strandvonder verkopingen van strandgoederen. Ook moest hij zorgen voor het bergen van aangespoelde lijken. Daarvan werd door de Burgemeester proces verbaal opgemaakt.
Proces-Verbaal
Zullende het voornoemde Lijk, nadat aan de bepalingen van Art. 53 van het
Burgerlijk Wetboek zal zijn voldaan, in eene behoorlijke kist onverwijld op
het naastbijgelegen Kerkhof worden begraven.
Proces Verbaal
Bij de berging van de aangespoelde lijken van het fregatschip de Agnes was Kuiper betrokken. Hij ondertekende de overlijdensactes. Dominee Huizinga 12 January 1850. Ik ontmoette Jakob Buijs van Cocksdorp. Ik bragt hem hulde toe voor zijne menschlievendheid betoond met het redden der 19 schipbreukelingen van de Agnes, voor eenige tijd achter de Koog gestrand, waarbij ruim 40 personen verdronken zijn. Huizinga 22 January 1850. Gister heeft de verkoop plaatsgehad van het Russische fregatschip Agnes, kapitein Ahrensfeld, van New York naar Bremen, achter de Koog gestrand. Deze zaak en de positie van den Heer Bok daarbij die door de kapitein bij den Heer Gouverneur is aangeklaagd wegens verwaarloozing zijner belangen, is het algemeene onderwerp der gesprekken. Huizinga 5 February 1850. In zijne verantwoording had Bok niet kunnen verzwijgen dat er verbazend veel stranddieverij had plaatsgehad. Nu had hij een brief van den Officier der Regtbank te Alkmaar ontvangen die daartoe aanleiding hebbende door een brief van de Gouverneur, de bedrijvers dier stranddieverij wilde opsporen en vervolgen. Hij, Bok, had nu wel moeten opgeven wat hij van [de betrapte jutter] Dros wist. Hij kwam deze zaak vertellen opdat ik in staat zou zijn, overal waar het te pas kwam, te verklaren dat Bok de schuld hiervan niet op zijne rekening had, maar dat zij geweten moest worden aan de aanklagt van de kapitein der Agnes. Brief van Burgemeester Keijser 22-5-1850 Dat ik met onuitsprekelijke verbazing [uwe missive heb gelezen] daarin een tafereel heb voorgesteld gevonden, dat bijaldien het slechts meerendeels waarheid behelsde ons eensklaps tot de Barbaarschheid der Middeleeuwen zou terugvoeren. Wat verteld wordt over de strandingen die den 29 November en 16 December hebben plaatsgevonden is onwaar. Integendeel zoowel bij die, als bij elke stranding waarbij menschenlevens gevaar loopen, heeft het nog nooit ontbroken aan te treffende bewijzen van Menschlievende uitoefeningen zooals dit ook voor al bij de laatste stranding van de Agnes plaats greep, daar een getal van 19 personen niet dan met dadelijk lijfsgevaar met den Reddingboot zijn geborgen, terwijl het alleen aan een zamenloop van omstandigheden is moeten worden toegeschreven, dat welks nut ook bij de eerste Redding heeft plaats gehad. Bekend is het mij en alleen dat de laatste daarbij niet heeft stilgezeten. De opgaven daarvan zijn echter te overbekend en te verachtelijk om daarbij stil te staan. Niet dat ik wil ontkennen dat bij de stranding van de Agnes verkeerdheden hebben plaats gegrepen en zoodanig men onder gelijke omstandigheden waarschijnlijk wel langs alle de kusten van Europa zeelieden zal te betreuren hebben, doch alle welke bij het in voornoemde missive naar gesteld tafereel misgrepen als geheel en onbeduidend, niet eens der namelding waardig zijn enz. Erfelijk hulpstrandvonderschap Het gesjouw op het strand was toen zeer zwaar werk, de strandvonder had nog geen landrover om in te rijden. Het werk werd te zwaar voor de oude Klaas, zeker toen de dubbele breuk hem last ging bezorgen. Er was nog geen pensioen voor ouderen. Wie niet meer werken kon was overgeleverd aan weldadigheid. In 1850 werd Kuiper als onderstrandvonder opgevolgd door zijn zoon Jacob. Die deed het werk tot 1862, waarna Reijer Zoetelief Daalder het stokje overnam. Daalder was getrouwd met Catharina Kuiper, dus de functie bleef in de familie. Ook daarna was er sprake van erfopvolging. Tussendoor deed Cornelis Maas het werk, daarna weer Simon Reijersz Daalder en na 1923 zijn zoon Reijer. Arnoud Reijerszoon Daalder nam de strandvonderij van vader over- van 1953 tot zijn dood in 1968 was hij verantwoordelijk voor Paal 14 tot Paal 20. De laatste hulpstrandvonder Maarten Jan Boon (1965-2020) was van moederskant een Daaldertje. 26-5-1852 Aan de Officier van Justitie Heb ik de Onderstrandvonder Jacob Kuiper de in gemelde missive voorgestelde vragen gedaan, welke door hem zijn beantwoord, zooals in nevensgaand proces verbaal is omschreven. Uit gemeld proces verbaal is blijkbaar, dat de verklaring van genoemde Onderstrandvonder van geheel verschillenden aard is, dan die van de Justitiedienaar Petrus Schuur, hetgeen door mij ook reeds was opgemerkt bij het opmaken van het proces verbaal van beschuldiging in dato 19 April Ll. Het is bij vernieuwing een bewijs, dat genoemde Pieter Schuur niet juist of opregt is in het doen van verklaringen, ter gelegenheid van het doen opmaken van processen verbaals, in welk vermoeden ik te meer gesterkt ben door de weigering van de Justitiedienaar Jan Schagen, om die verklaring mede te teekenen, zooals bij bedoel proces verbaal dd 19 April genoegzaam blijkbaar is, daar Petrus Schuur alleen dat verklaard. Geen idee waarover dit ging. Drankverkoop in de Koog. In de Koog woonde Klaas Jacobsz Boon, die 'tapper' van beroep was. Ook Antje Schaatsenberg (1799-1855), de weduwe van IJsbrand Gorter schonk jenever. In haar inboedel werden banken vermeld en veel glazen. Voor een dronkaard was er wel aan drank te komen. Huizinga had het echter alleen over verkwisting van geld aan 'koek en boltjes'. Klaas Kuiper, al dan niet nog aan de drank, maar wel wrak, werd toch nog 75 jaar oud. Dubbel gebroken Wanneer Klaas Kuiper last kreeg van zijn dubbele liesbreuk staat nergens. Hij zal het strandwerk niet meer hebben kunnen doen in die conditie. In de aantekening van Huizinga staat dat hij graag een nieuwe breukband wilde hebben. Een liesbreuk is een zwakke plek in de buikwand. Daardoor kan buikvlies, buikvet of darm naar buiten puilen. Bij hoesten, tillen en persen puilt de zwelling uit. Het kan pijn doen, knellen en branden. Op het internet worden diverse moderne breukbanden aangeboden. Ook kan zoiets door een operatie worden hersteld. Een beknelde breuk was in de tijd van Klaas dodelijk. WAAR WOONDEN ZE? In 1838 woonde de familie Kuiper in wijk Koog op nr. 32. Op dit blad van het bevolkingsregister staan geen buren vermeld. In 1848 woonden ze op nr. 43, met als buren op 40 Martje Dijker [Dijksen] en Barend Nielen, op 42 Jan Cornelisz Koorn en op 44 Machiel Koorn, daarnaast Gerrit Mulder. Die laatste had in 1844 een keet op het veld waar nu de Zilvermeeuw is, tegen de Nieuwe Aanleg aan. In 1848 had hij meer landjes gepacht in die buurt. Martje Dijksen, weduwe van Aldert Nielen, woonde met haar zwager Barend in 1830 op Koog nummer 40. Het was het op 1 na zuidelijkste huis van het dorp. Misschien waren er werkelijk in die tijd bijna geen huizen tussen het dorp en de Nieuwe Aanleg. Dan zou Klaas met zijn gezin ergens onder de duinen in een keet gewoond hebben- stenen huizen waren daar zeker nog niet. Hij pachtte geen grond van Domeinen want zijn naam staat niet op de Pachterskaart 1842-1853. Er waren echter ook mensen die op Domeingrond woonden zonder daarvoor te betalen. In 1870 werd een lijst gemaakt van deze lui, waaronder Wouter Verwey, die al rond 1848 of eerder in zijn keet op de Westermient woonde. Op de Bewonerslijst van wijk Koog, rond 1850 opgemaakt, was het nr. 41, Klaas Kuiper doorgestreept, zijn zoon Jacobus als hoofdbewoner. In 1879 werd het huisnummer 41 veranderd in 58. Dat laatste was soms geen verandering van huis, maar van nummer wegens de hoognodige gemeentelijke herziening van de huisnummers. Maar hier was het wel een ander gebouw, het huis lag, gezien de buren, meer in het dorp. Waar precies valt niet meer na te gaan na alle afbraak, maar het moet een van de huisjes gewest zijn aan het glop in het midden van het dorp. Op nummer 40 woonde de onderwijzer, die vast in de buurt van de school woonde en niet ergens buiten op de Everstekogermient. In het huis links voor de kerk woonden Martje Dijksen en haar zwager Barend Nielen, de tekening is gemaakt door Dubourq in 1845. Verwarring omtrent huisnummers Bij elke volkstelling werden de huizen ander genummerd dan de keer ervoor. De indruk bestaat dat men niet elke keer dezelfde route volgde. Staat van gebouwde eigendommen overeenkomend in artikel 1223 van de perceelsgewijze legger 1063 huis en erf Pieter Kok belastbaar inkomen f 9,- 702 huis en erf 68 Bernardus Huisman f 15,- 743 huis en erf Bernardus Huisman f 3,- 803 hut gesloopt 806 huis en erf gesloopt f 9,- 823 hut Dirk Kikkert f 3,- 824 hut Dirk Kikkert 892 hut 30 Huibert de Ridder f 3,- 893 hut 33 Simon Bakker 894 hut gesloopt 896 hut 25 weduwe Verhoeve 897 hut Pieter van der Vliet 898 huis en wagenhuis Pieter Bakker 900 hut 27 Klaas Trap 901 schuur gesloopt 902 hut 20 Lodewijk Vermeulen f 3,- 906 hut gesloopt 907 hut 32 Pieter de Ridder 908 hut 41 Jacob Kuiper 910 hut Klaas Burgman 912 huis en erf 62 erven Trijntje Kooiman f 9,- 914 hut 65/68 Fredrik Gaas 915 huis en schuur gesloopt f 9,- In 1850 stond op de Bewonerslijst op nr. 41 Kuiper (Klaas) Jacobus Volgens de bovenstaande lijst ging het om een hut, een plaggenhut. Een woning had stenen muren. Kadasternummer H 908 was onvindbaar in het Veldnamenboek van Schraag. Pieter de Ridder 907 en Jacob Kuiper 908, zo te zien buren, echter staan die op de oudste bewonerslijst (1850) een heel stuk uit elkaar. De kadasternummers werden in de loop der jaren ook veranderd, dus dat helpt niet om de juiste plaats aan te wijzen. Bewonerslijst 1850 32 Ridder Pieter de de Ridder Pieter weduwe (Harks Jan Wilhelmus) 33 Bakker Simon Eelman Maarten 34 (Herberg Wiggert Pieter) Mulder Antje wed. v/d Herberg Putman Frans Achterhof Geert 35 Mulder Albert Boon Cornelisje wed C. Koorn Putman Frans 36 Duinker wed. Arie Schouten (Kuiper Pieter Cornelis) Kuiper Jacobus 37 Mulder Gerrit Zuidewind Jacob Mz 38 Daalder Simon Rz 39 Daalder Reijer Zoetelief Johannes Rz 40 (Gerssen Hendrik) Klok Cornelis Kuhn Jan Rutger Bakker Jacob (onderwijzers) 41 Kuiper (Klaas) Jacobus 1879 Dienstbodengeld Koog 41 58 Jacobus Kuiper M 1 V - J 1 M 2 De Hervormde Kerk had nr. 67, meester Jacob Bakker woonde op 60, Jacob Kuiper op 58. Dat was zeker wel midden in het dorp. Kortom, er is geen zekerheid over waar ze precies wanneer woonden. Behalve Klaas woonde ook zijn zonen Jacob en Pieter in De Koog, net als Cornelis Kaatjes Kalis, echtgenoot van Geertje Kuiper. Schoonzoon Reijer Daalder was een 'voorkind' van Martje Daalder, de vrouw van Simon Duinker, die woonde ook in het dorp. Van de 12 huizen was bijna de helft bewoond door familieleden. Klaas leefde tot 10 juni 1854, hij overleed rond 10 uur. De aangifte werd gedaan door zijn zoon Jacobus, 33 jaar oud, werkman in de Koog, en Sijbrand Keijser, 24 jaar, makelaar te den Burg. Door de komst van de grote familie Kuiper en Daalder werd de neergang van het dorp enigszins gestuit. Vers bloed en veel kinderen maakten dat er weer wat leven kwam. Maar dat effect was tijdelijk. Rond 1900 waren er niet meer dan 10 huizen bewoond, wel veelal door familieleden, afstammelingen van Klaas Kuiper. ONDERWIJS Schoolgaan in de Koog bij meester Smit De familie Kuiper kwam terug op Texel. De kinderen moesten nu wennen aan het leven in de Koog, tussen stuifduinen en in zoute lucht. Ook de school zal in Assen snel beter zijn geweest dan waar ze nu terecht kwamen.
'Het schoollokaal heeft een middeleeuws aanzien. Het daglicht valt er aan de eene zijde in door drie gaten in de wand, aan de tegenovergestelde zijde door glasraampjes in het lood. De leerlingen zitten aan dubbele tafels. De onderwijzer Hendrik Smit is zwaarmoedig van aard, gelijk zijn vader was, die zich van het leven beroofde'. De inspecteur had ernstige aanmerkingen op het lesgeven van meester Smit ('spellen op den ouden trant, zangerig lezen, niet klassikaal, maar door iedere leerling in een afzonderlijk boek, matig schrijven, een weinig rekenen, flaauw en vals zingen, zie daar wat er door de 28 kinderen geleerd werd'), maar was 'bezorgd over de uitwerking der ernstige aanmerkingen'. In juni 1841 was er weinig veranderd. Er waren bij het bezoek van de inspecteur 20 leerlingen aanwezig, die volgens meester Smit onregelmatig op school komen en 'er slegts kort gebruik van maken. Het is dan ook geen wonder dat hun vorderingen zeer matig zijn. Meester Smit moet het met een verwaarloosd en daardoor onbruikbaar lokaal doen'. Gemeenteraad 2-12-1846- Dat het schoolonderwijs der dorpen Koog en Waal zooveel bij dat der andere dorpen alhier zou ten achter zijn? Naar aanleiding van verslag van den Heer Schoolopziener.
1847 Burgemeester Keijser 'dol driftig op Hendrik Smit', staat in het boek
'Schoolgaan in de Koog'. Het was een citaat van dominee Huizinga. Die
schreef daar op wat hij van een ander hoorde en een beetje anders dan
gesteld.
Het Schoolhuis In 1795 behoorde dit huis 'aan den Lande', net als de school. Het had in 1812 nummer 9 kadasternummer H 40. De eerste huisnummers werden in 1800 ingevoerd en kort daarna in 1807 onder Lodewijk Napoleon weer veranderd. Daar woonde in 1812 Jan Bakker, onderwijzer van De Koog, in 1830 was dat Hendrik Smit. Lang werd school gehouden in de toren van de kerk (1742), waarin nog de dorpsklok hing. Het gebouw was eigendom van Domeinen. In 1719 was de oude kerk vervangen door een nieuwe. Zou de school werkelijk in de toren van de oudste kerk zijn gevestigd, een gebouw uit 1415? Dat verklaart deze opmerking van de Schoolopziener: 1839 Het schoollokaal heeft een middeleeuws aanzien. Het daglicht valt er aan de eene zijde in door drie gaten in de wand, aan de tegenovergestelde zijde door glasraampjes in het lood. De schoolopziener schreef op 17-5-1858: ' Er is te weinig ruimte, maar vooral is af te keuren de vloer, bestaande in straatklinkers en voorts het gebrek aan licht en luchtverversing. Als er behoorlijke houten vloer en een paar kozijnen licht en ramen, tevens tot ventilatie ingericht, [aangebracht worden], dan kan althans het lokaal aangehouden worden '. De Koog had in 1864 56 leerlingen, afkomstig van de wijde omtrek van het dorp. De oppervlakte van het lokaal was 40 vierkante El, of vierkante meter, 5 x 8 meter. De kinderen hadden er meer ruimte dan in Waal en Eijerland. Niet alleen het gebouw was ongeschikt, ook buiten waren er soms problemen: Brief van Burgemeester Loman: 22-12-1870 Dat door het hoogen water, de toegang naar den school te Koog zoo zeer belemmerd is en het lokaal inwendig zoo vochtig, dat ik het in het belang der gezondheid raadzaam heb geacht om de onderwijzer vergunning te geven, gedurende een paar dagen vacantie te geven en de toestand inmiddels te verbeteren. 27-1-1871 Aan den Heeren Gedeputeerde Staten van Noord Holland Bij de School te Koog alhier is door verstuiving eenen laagte ontstaan, waardoor bij veel regen de toegang tot het schoollokaal wordt belemmerd. Ten einde daarin te voorzien wenschten wij die laagte te doen bestrijden en met zoden te beleggen. De pachter van den mientgrond, J. Hopman, wil gaarne eenige wagens plaggen afstaan, maar heeft daartoe de goedkeuring van UEdGA noodig. Wij zijn mitsdien zoo vrij UEdGA namens hem beleefdelijk te verzoeken, ons te veroorloven met goedvinden van den pachter voornoemd, eenige plaggen te doen steken van de Provinciale Mientgronden ten einde daarmede eene kleine uitgestrektheid grond voor het schoollokaal te Koog te doen beleggen ter voorkoming van verstuivingen. Briefschrijver Klaas was een geoefend schrijver, bleek uit eerdere stukken. Hij heeft eens een brief aan de Koning geschreven namens de Kogers. Het was wel handig om iemand in de buurt te hebben die een nette brief kon schrijven, zeker nu Hendrik Maas, die dat bij eerdere gelegenheden wel gedaan had, dood was. Strandvonder van Lit had de Texelse duinen en Mientgronden gepacht vanaf 1829 voor 25 jaar (heel verhaal, zie het hoofdstuk Paardenfokkerij). Hij was daar van alles van plan, waaronder paarden fokken, waar in de praktijk niets van kwam. Hij had het eiland allang verlaten, al in 1836, en kwam er zelden meer. Het ging hier om de stukjes mientland die ontgonnen waren met of zonder vergunning van de pachter, Hendrik van Lit. De pachtperiode liep tot 1853, dus echt acuut was dit nog niet. 27-10-1848 Aan de Gouverneur onderwerp Rekest Klaas Kuiper c.s. Onder terugzending van de daarbij in mijne handen om berigt, consideratie en advies gesteld rekest van Klaas Kuiper c.s. te Koog alhier, met bijgevoegde missive van ZE de Heer Minister van Binnenlandsche Zaken dd 20 dezer te berigten Dat alle de rekwestranten zijn personen die op hun verzoek van den Heer van Lit als eersten pachter, groote of kleine stukken miend of heidegrond ter cultivering hebben overgenomen, en over het algemeen voor hunnen aangewende vlijt, zoo als zij trouwens zelve erkennen, vrijwel beloond worden door de vruchten van dien grond. Zij zijn alzoo tegenwoordig de grootste zwarigheden aan dergelijke ondernemingen verbonden, te boven en mogen zich vlijen nog gedurende eenige jaren de vruchten van hunne arbeid te zullen trekken. De pacht toch die zij den Heer van Lit betalen is gering en levert geen bezwaar op voor hen hoegenaamd. Hoe gaarne dus ik die menschen op alle betamelijke wijzen in hunne belangen wil behulpzaam zijn, zoo vind ik voor eene gunstige beschikking op hun verzoek volstrekt geen termen, evenmin als dit bij soortgelijk verzoek van H. Rikkerts indertijd het geval was, waarover ik de Eer had bij missive van den 10-3-1846 N 74 te rapporteren, zoo als dan ook door ZE de Heer Minister van Binnenlandsche Zaken zeer terecht is opgemerkt, waaraan ik mij veroorloof mij eender te refereren. Harmen Rikkers woonde in den Hoorn, die had hierover ook brieven geschreven. De Burgemeester wilde wachten tot het aflopen van de pachtperiode, zo hoorde het ook. Nakomelingen van Klaas en TrijntjeKinderen: Pieter, Guurtje Kleinkinderen: Kuiper Trijntje, Grietje, Jacob, Marretje, Immetje en Anna Petronella Roeper Jan, Jan, Trijntje, Naantje, Pieter, Antje, Aagtje, Jacob, Hermanus, Hermanus, Klaas Nakomelingen van Klaas en AnnaKinderen: Jacobus, Catharina, Geertje, Antje, Maria, Pieter Kleinkinderen: Kuiper Klaas Jacobsz, Daalder Klaas Zoetelief, Marretje, Simon, Naatje, Simon, Arie, Anna Helena, Geertje, Geertje, Jacob, Pietertje, Catharina, Leendert, Leendert, Jan, Catharina Kalis Kaatje, Anna, Anna, Jacob Kalis Klaas, Anna, Klaas, Klaas, Pieter, Jacobus Petersen Louise Christina, Welmoet en Maria Sophia. Kuiper Leendert en Anna Margaretha Sophia In het tweede gezin werd de naam 'Klaas' heel wat vaker gebruikt dan in het eerste. Waarschijnlijk was er geen of weinig contact tussen de verschillende soorten Kuipers. Die van de Koog waren arm, de anderen rijk. Piet Kuiper schreef: Nu heeft deze Klaas wel gezorgd voor een paar onwaarschijnlijke schakels op de weg naar sommige geboorten, waaronder de mijne, met name deze: doodslag- vlucht- nieuw huwelijk en een nieuw genotype. De Pieter van wie ik afstam liet geen sporen na in andermans dagboek of hoe dan ook, in tegenstelling tot de oudste zoon van Klaas Kuiper, die rijk was, met 500 schapen en 25 boerderijen in bezit, maar niets overhebbend voor zijn krap zittende vader. Aantekeningen van Huizinga waarin de naam (Klaas) Kuiper ook vermeld werd: 26 November 1843. Te 12 uur gepreekt over: "'t Laatste Oordeel", ruim 2 uur. Bij Pieter Kuiper theegedronken, 's avonds daar nog ontmoet Roeper en vrouw (zuster van Kuiper). 8 February 1848. Aan de Waal bij Jakob Roeper koffij gedronken (de 9de dag na de bevalling der vrouw Guurtje Klaas Kuiper, van een dood kind). Aldaar Doctor Stolp. [Haar vorige kind Hermanus was geboren in 1845, na het sterven van zijn broertje van dezelfde naam. In 1852 volgde nog een Klaas.] 28 Maart 1848. De vrouw Guurtje Klaas Kuiper, die weder zeer aan vlagen van zwaarmoedigheid laboreert heeft geheel geen lust en zoo zij meent geen kracht. 27 January 1857. Jakob van Grouw hier met een briefje van Pieter Klaasz Pronk uitnoodigende tot een extra Kamerdag op vrijdag naar aanleiding van een bijgevoegde brief van Bok aan de Kerkeraad, waarbij hij eene beslissing inroept van zijne schuld of onschuld. Ik vooraf koffij gedronken bij Pieter Klaasz Kuiper met Jacob Jansz Roeper en Dirk Gerritsz Kooiman. Allen waren in de beste stemming en tenvolle bereid mij in mijn pogen te ondersteunen. Ik las de gewisselde brieven voor. Kuiper zou des namiddags nog bij mij komen, doch kwam niet. Een concept geschreven dat vrijdag a.s. als antwoord aan Bok jr. kan dienen om dat morgen aan Pieter Klaasz Kuiper te zenden . Bronnen Dagboek Jakob Dirksz Huizinga Texelse Geslachten Rob Gomes genealogische databank Boerderijenboek Kolonistenarchief en correspondentie met Wil Schackmann Volkstellingen gemeente Texel, gegevens van Mary Bakker-Zijm Brief van betachterkleinzoon Piet Kuiper Correspondentie met Edward Bonne Archief van Klaas Uitgeest Archief van Miriam Klaassen (MK: citaten in Helvetica) Berts geschiedenissite Archief J. van der Vlis Het verhaal van Neeltje Schiere is gepubliceerd in het blad van HV-Texel, nummer 99 Bijlagen Familie Wentel Adriaen of Aarjen Harmensz Wentel (1647-1706) en Aafje Jacobs (1651-1720), allebei uit den Helder. Jan (1685-1736) was getrouwd met Aagje Klaas Kleijn. Zij kwam uit Alkmaar en keerde in 1736 daarheen terug. Ze was 'rentenierster', had een dienstbode. In 1760 werd het huis van haar buren aan de Oudegracht verkocht (transport van huis en erf NZ Oudegracht met vrije uitgang door een gemene steeg op de Laat, belend oost Aagje Kleyn, wed. Wentel). Ze trouwden op 8-10-1713. Hun kinderen waren Abraham, Adriaan (1714-1771), Maartje (1716-1755), Cornelis (1748-xx) en Wybrig (overleden 28-10-1758). Abraham Aarjensz Wentel (1688-1767), Schepen, Weesmeester van Den Helder, trouwde op 18-8-1715 met Guurtje Alberts Grasmaaijer (1692-1736) uit Huisduinen. Hun kinderen waren Neeltje (1716-1748), Maartje (1717-1783), Lysbeth (1719-1762), Adriaan (1721-1777), Grietje (1723-1760) Albert (1725-1787) Aafje (1725-1752). Adriaan stierf op Texel. Hij was tot zijn huwelijk notaris en procureur te Huisduinen en Helder, daarna te Oudeschild. Hij trouwde met Catharina Lucas Coppens uit Den Helder. Zij overleed in 1800 in Alkmaar. Catharina hertrouwde met Jan Pietersz Braak, van de familie Braak van Braakenstein. Hun kinderen werden in Oudeschild geboren, zij waren Abraham (1749- Alkmaar 1829), Anna (1751-1779), Lucas (1752-xx), Guurtje (1753-voor juni 1786), Lucas (1756-1824), Aafje (1758-1813 Helder), Hendrik 1759-1817 Alkmaar). Doopgetuige van Anna was Mietje, van Lucas Lysbeth Wentel, van Guurtje, Lucas, Aafje en Hendrik was het Neeltje Braak, weduwe Jan Adriaansz Braak (Capitein ter zee voorde Admiraliteit, 'woonagtig aan de Put' (1740) en 'aan Brakesteyn' (1746), overleden in 1748 'tussen den Burg en Oude Schild'). Een vriendin van hun moeder? Familie Dijksen Aantekeningen van Huizinga waarin de familie van zijn eerste vrouw Trijntje Dijksen genoemd wordt, dit zijn naaste verwanten van Klaas Kuiper geweest, ooms en tantes, neven en nichten, voor zover ik de relatie zeker weet aangeduid tussen [ ]. 20 November 1843. De grootste boeren op TEXEL hebben elk 4 à 500 schapen; deze zijn: [oom] Jakob Dijksen, [zoon] Pieter Kuiper te de Waal, zwager van Keyser, Jakob Keyser, [neef] Pieter Dijksen te Oostereind. 25 November 1843. De Burgemeester, zijn broeders Jakob en Sijmon, en ik met de kapwagen naar Brakesteijn, de plaats van [oom] Jakob Dijksen (de grootste grondeigenaar van Texel, hoofdingeland; de twee broeders [aangetrouwde neven] Sijmon en Cornelis Keyser zijn met dochters van hem getrouwd). 26 November 1843. Met burgemeester en zoon Sijbrand en dochter Grietje naar de Waal gereden, daar bij den ouden [oom] Jakob Dijksen koffij gedronken. Daar ook de Heer Baard, rijksontvanger aan den Burg. 1 February 1846. Zondag. Des avonds hier gezelschap gehad, de Burgemeester en vrouw en Grietje en de schoolmeester van Oost, Teunis Pietersz Keijzer, en zijn beminde, Simon en Cornelis Keyser en [hun] vrouwen [nichten] Trijntje en Geertje Jakobs Dijksen. 4 April 1848. Alida was vanmiddag lang niet vlug, door 't bezoek (Trijntje Jakobs Dijksen en haar zuster Geertje) beterde het wat. 4 January 1850. [Tante] Gerbrig Aries Dijksen, 70 jaar, hoest zwaar alsof het kinkhoest ware. 15 October 1852. Bij den Heer Jakob Dijksen. Zij hebben veel last van hunne kleinkinderen, die hier altijd om den deur loopen. 5 February 1854. Preek aan de Waal. Bij [zoon] Kuiper thee gedronken, aldaar [neven] P. en A. Dijksen en Jakob M. Boon. 19 Augustus 1854. Even jufvrouw Keyser toegesproken, zij is uiterst zwak. 20 Augustus 1854. Jufvrouw Keyser ([nicht] Trijntje Jacobs Dijksen) overleden, langdurig ziek en steeds zwakker. 25 Augustus begraven met Dominee Vrendenberg. Ik sprak er vrij wel (niet uitmuntend). |