Het verhaal van Klaas Kuiper in 2011


Oud en arm en van allen verlaten
Dominee Huizinga schreef op 12 October 1852. Naar de Koog bij Simon Duinker koffij gedronken, aldaar Klaas Kuiper. Hij wenscht een nieuwe breukband, daar hij dubbel gebroken is en daar zeer veel last van heeft.
Klaas Kuiper wenschte graag een paar bos wrakke latten te hebben om daarmede wat stroo op zijn huisje te binden, opdat zij toch droog mogten zitten, daar elke regenbui binnen dringt. Maar het scheen er niet af te kunnen. Simon Duinker laat zich zeer sterk uit over de karigheid van Kuiper en Roeper, daar deze man toch hun vader was en dringt er sterk op aan dat ik toch een woord te zijnen gunste zal spreken.
Later, na het vertrek van Kuiper sloeg ik aan Duinker voor (die reeds veel van de goede vooruitgang zijner zaken had gesproken) dat wij elk 1 gulden zouden geven, dan had de man tenminste de zoo noodige latten. Maar nu had hij allerlei verontschuldigingen. Kuiper kon zich wel redden, daar hij alle weken 4 gulden vrij geld had. Er ging teveel geld aan koek en boltjes op enz. Het bleek alzoo dat zijne barmhartigheid maar een praatje was. Pieter Kuiper was zeker in geen 10 jaar bij zijn vader geweest om hem eens aan te spreken, Roeper kwam nog wel eens. Zij gaven hem echter niet meer dan 4 gulden per week.


Dee aantekening riep verschillende vragen op:
Wie
was deze Klaas Kuiper?
Waar woonde hij? Woonde hij daar alleen?
Hij had kinderen (Kuiper en Roeper). Waarom hielpen die hem niet?
Deze man was toch hun vader?

Twee huwelijken
Volgens Texelse Geslachten II (1973) had Klaas een ‘administratieve betrekking in Oudeschild’ en trouwde hij op Texel met de ‘gefortuneerde’ Trijntje Pieters Dijksen.
Na de dood van zijn vrouw werd hij ‘Onderinstituteur was aan het instituut der Maatschappij van Weldadigheid te Wateren’. Hij hertrouwde met Anna Sophia Leuringh uit Nieuwolda. Tenslotte keerde hij naar Texel terug en werd strandvonder in De Koog. Uit beide huwelijken zijn nog afstammelingen op Texel in leven’.

Gefortuneerd, maar heel onfortuinlijk
Weduwnaar Pieter Dijksen was de vader van Trijntje, haar moeder Trijntje Harmanus Zuidewind was jong gestorven, op 24-7-1786, nog maar 26 jaar oud. Ze had een broer Jacob (1781-1856). Die trouwde in 1800 met Gerbrig Aries Dijksen (1781-1866).
Van Trijntje is niet precies bekend wanneer ze is geboren, want bij de doopsgezinden telt meer het jaar van opname in de gemeenschap bij de ‘bejaardendoop’ dan de verjaardag. Men is met ongeveer 18 jaar dan oud genoeg om toe te treden. In het Geslachtenboek staat ‘± 1784’. Het jaar van overlijden van haar moeder zou heel goed haar geboortejaar kunnen zijn.

Trijntje Dijksen trouwde op 2 februari 1806 met Klaas Kuiper.
Ze kregen twee kinderen, Pieter (1806-1884) en Guurtje (1807-1889). Pieter werd op 13 mei 1806 geboren, 3 maanden na de trouwerij. Trijntje was ruimschoots zwanger toen ze trouwde, wat op Texel beslist niet als een grote zonde werd beschouwd.

Klaas was geboren in Alkmaar (1779-1857), zoon van Jacob Kuijper en Guurtje Adriaans Wentel. Van de familie Kuiper is weinig meer bekend dan dat Jacob uit Egmond-Binnen kwam en op 1 juli 1755 is gedoopt. In het Boerderijenboek staat dat Jacob ‘een zeemanszoon’ was.

Familie Wentel
De eerste Wentel die op Texel kwam was Adriaen Wentel, Opziener van de Gemeenelandswerken te Den Helder, die door Gecommitteerde Raden naar Texel werd gestuurd om te zien wat er waar was van de klachten van de regenten van Texel in 1690 over de afname van het eiland na de storm van december 1690. Hij moest bepalen wat voor voorzieningen getroffen moesten worden om het ‘wechvloeien’ verder te voorkomen. Men moest helm planten en poten. Hij moest dit advies nog vaak herhalen, want dat helmplanten kostte veel geld aan arbeidsloon en onderhoud, en men hield niet zo van uitgeven.
Zijn zoon Jan Wentel bracht in 1717 rapport uit over de toestand van de Texelse kust.
De familie Wentel woonde in Den Helder, Adriaan Jansz werd notaris in Oudeschild, opgevolgd door zijn zoon Abraham, een van de broers van Guurtje. Een jongere broer Lucas was er kaagschipper.

Niet onbekend op Texel
Klaas was wellicht zo vreemd niet op Texel. Misschien was hij er wel opgevoed na de dood van zijn moeder in 1786. Waar zijn vader bleef en hoe lang die bleef leven heb ik nergens gevonden. Dan was er iets anders aan hem wat Vader Kuiper niet aanstond.

Guurtje, de moeder van Klaas was geboren op Texel. Ze woonde met haar familie in Oudeschild. Misschien kwam ze daar haar zeeman tegen.
In het Dagboek van Neeltje Schiere, echtgenote van Abraham Wentel, komt een Klaas voor. Omdat ze voor hem geen achternaam gebruikte denk ik dat het een familielid is. Haar echtgenoot ging kijken naar de binnevarende schepen: ‘Wentel en Claas gingen naar de Lootsenduijn aan den Hoorn om te zien wat [de schepen] zouden ondernemen en of ze binnen zouden zeilen’. Het was vroeger gebruikelijk dat een vrouw haar echtgenoot aanduidde met zijn achternaam (dat deed de vrouw van dominee Huizinga ook).
Neeltje was met enkele familieleden en kennissen op de vlucht voor de Engelse invallers gegaan: ‘We besloten dan met de kaag van Lucas naar Amsterdam te gaan. Dat wil zeggen, zijn vrouw en kinders, en ik en de vrouw van Pruijt met haar dochter en de dochter van Aerjen Dieksen [Gerbrig Aries Dijksen]. We vertrokken om 4 uur. Die dinsdag kwamen we om 9 uur bij Wieringen. Woensdagochtend hoorden we dat de Engelsen zich best gedroegen en niemand overlast bezorgden. We besloten niet verder dan Wieringen te gaan. Dit lieten we op Texel weten en Claas kwam ons woensdagmiddag met een klein schuitje vertellen dat alles op Texel wel was. Claas ging donderdagochtend 29 augustus weer naar Texel’.
Dat was vast ‘onze’ Klaas, die was een volle neef van de man van Neeltje. Zij schreef over de zomer van 1799, over de Engelse en Russische Invasie in Noord Holland.
Waarschijnlijk was Klaas in de zomer op Texel bij zijn ooms en tantes.
Klaas was een protegé van de notaris van Alkmaar, herinnert de familie zich. Dat wijst erop dat hij daar op school ging, in huis bij oom Hendrik Wentel. Dan zat hij op de oude Latijnse school, de voorloper van het Murmelliusgymnasium. Klaas was erg goed in talen.

Het kan ook zijn dat hij in Alkmaar op school was en de zomer doorbracht bij zijn familie. Op Texel was alleen een Openbare Lagere School, waar een kind leerde lezen en schrijven, maar niet veel meer. Om in de ‘betere’ kringen mee te kunnen doen was vervolgonderwijs noodzakelijk. In Alkmaar woonde oom Hendrik Wentel, daar zou Klaas naar de middelbare school geweest kunnen zijn. Hendrik Wentel woonde in 1783 op de Cooltuin, in 1799 op de Achterdam, 1802 in de Ridderstraat. Klaas zou een protegé van de notaris van Alkmaar zijn geweest,

Abraham verhuisde in 1812 met zijn vrouw naar Alkmaar, beroep rentenier.
Klaas kwam van zijn moeders kant uit de beste kringen, althans wat de materiële kant van het leven betrof.

In 1801 vestigde Klaas zich op Texel.
MK: Uit de notulen van de municipaliteit, GAT 10, vergadering 10-3-1801:
Binnengestaan Klaas Kuijper zeggende als nu 21 jaar oud geworden te zijn, waaromme hij verzocht de verklaring te mogen doen en zich als stemgerechtigde burger in te schrijven. Geaccordeerd hebbende daarop de verklaring gedaan en zich in het stemregister ingeschreven. Zijnde de secretaris als toen gelast hem hier van bewijs te geven.
Er waren toen slechts heel weinig mannen zo gegoed dat ze mochten stemmen.

Misschien dat een van de familieleden de jonge Klaas aan een baan in Oudeschild heeft geholpen, hij was daar werkzaam bij de belastingen als ‘Gaarder van de gemeene middelen’. Ondertussen was hij 21 jaar oud, meerderjarig, hij had werk op Texel en was lid van een aanzienlijke familie. De toekomst zag er vrij goed uit, mooie vooruitzichten, maar daar is niet veel van terechtgekomen. Hij lijkt in de loop van zijn leven de maatschappelijke ladder tamelijk ver afgesukkeld te zijn, gezien het verhaal van Huizinga. Die kwam in zijn aantekeningen niet terug op dit geval.

Geen vreemdeling!?
Klaas was niet geboren op Texel, wat hem wellicht juist op het eiland tot een begerenswaardig iemand maakte. Dat de aanstaande schoonzoon een ‘vreemdeling’ was, wat een zwaarwegende reden voor Trijntje’s vader had kunnen zijn geweest om hem niet met open armen te verwelkomen, bleek ook niet waar te zijn. Dat er verwanten van Klaas al jaren op Texel woonden, telde niet- de familie van zijn ouders kwam niet van het eiland, en ze waren ook niet met inwoners getrouwd, dus waren het vreemden. Dat “Ik ken hem niet” en “Van wie ben je der ien?” gaat op Texel vrij ver. Ook al is iemand er jaren lang woont of er is opgegroeid, blijft hij een vreemde als hij geen geboren Texelaar is. Zijn ouders waren immers geen Texelaars!
Er was daarbij erg weinig contact tussen de geboren ‘echte’ Texelaars en de ambtelijke bovenlaag van notarissen en commiezen enzovoort. Dat waren en bleven vreemden, hoe lang ze ook op Texel woonden. Je had liever niet met ze te maken.
Ook de verwanten van Klaas waren misschien niet ingenomen met het trouwen met een inheemse vrouw, al was ze nog zo rijk. Het was toch een heel ander soort mensen.
Huizinga 3 February 1848. Dezen voormiddag dronk Vrendenberg hier koffij. Hij verhaalt een staaltje hoe Texelaars tegen vreemden ingenomen zijn. [Bakker] [Eppo Jansz] Dekens, die hier nu zoveel jaren burger is geweest en door zijn huwelijk [met Neeltje Simons Wuis] enz geheel genaturaliseerd, heeft alleen daarom bij de Bank van Leening niet [geen geld] gekregen dewijl hij van afkomst geen Texelaar is [hij kwam uit Groningen].
Huizinga 11 Juny 1853. Des namiddags bij den Burgemeester een bezoek gebragt om de verwijdering weg te nemen die in de laatste weken tuschen ons beiden bestond.
Het geheele volgende gesprek toonde hoe hij zocht naar verontschuldiging, nogtans zeide hij het een en ander dat mij ook in het vervolg stoffe tot ernstig nadenken gaf, bijvoorbeeld dat ik hier vreemdeling was en altijd bleef, daar zij als Texelaars hier geboren waren, leefden en stierven. Ook oordeelde hij dat ik geen recht had om van mijn liefde tot de Gemeente te spreken. Zij, zij hadden liefde tot de Gemeente, want zij waren het zelve, die die Gemeente uitmaakten
.

Bezwaar tegen een gemengd huwelijk
De familie Dijksen was doopsgezind, de familie Wentel gereformeerd. Men geloofde aan dezelfde god, maar op een andere manier. Tussen deze richtingen was het niet allemaal vrede. Een gemengd huwelijk werd afgeraden, twee geloven op een kussen! Dat kon niet goed gaan. Er was ook nog wat oud zeer:
Huizinga 19-4-1853. Het waren de Hervormden die overal adressen [tegen het herstel van de bisschoppelijke Hierarchie in Nederland] teekenden. Van hen hadden wij nog even veel te vreezen als van de Roomschen. Het heugde nog velen wat men in vroeger eeuwen van de Hervormden had moeten lijden.

Zwanger
Door de zwangerschap kwam het toch tot een huwelijk. Trijntje wilde deze man en kon dat op deze manier afdwingen. Een vrouw met een kind was meerderjarig en kon beslissingen nemen waar haar ouders niet blij mee waren. Zover heeft haar vader het toch maar niet laten komen.
Veel geluk heeft Trijntje er niet van kunnen hebben- het huwelijk duurde net 2 jaar, ze stierf al 4 maanden na haar tweede bevalling, op 27-2-1808 in Oudeschild, en werd begraven op 1 maart. Ze was nog maar 24 jaar oud. Ze was misschien rijk, gefortuneerd zelfs, maar niet erg fortuinlijk in haar leven.

Kleine Klaas
Zeer toevallig vond ik, bladerend in het boek ‘Tien Texelse Families’, een aanwijzing over een mogelijke extra reden voor het ongenoegen tussen Klaas en zijn schoonfamilie.
Op bld. 70 vond ik Jannetje Dros (1785-1843) die later winkelierster was te Oudeschild. Zij was in 1808 ‘samenwonend met Klaas Kuiper’. Ze zal wel meid of huishoudster bij Klaas zijn geweest, de kleine kinderen moesten worden verzorgd. Uit deze relatie werd een zoon Klaas Kuiper geboren, op 27-1-1809. Dat is krap een jaar na de dood van Trijntje, het kindje moet verwekt zijn in april, terwijl zij nog maar net begraven was! Dat is wel erg snel, maar er staan in de Texelse Geslachtenboeken wel meer van dit soort huwelijksreeksen, waarbij het eerste kind van de volgende vrouw wel erg snel na het sluiten van dat huwelijk werd geboren. Echt vreemd was het niet op Texel.
De kleine Klaas bleef bij zijn moeder wonen, die in 1813 een dochtertje kreeg, weer buiten huwelijk. Pas in 1815 trouwde Jannetje met een oud-zeeman IJsbrand Buijs. Er kwamen nog 4 kinderen. Dat zijn stiefvader een zeeman was verklaart de verdere levensloop van deze Klaas- hij werd matroos en overleed in 1832 op het schip Vrouwe Hendrica, komend van Batavia.

Na de dood van zijn vrouw
Klaas ging van Texel weg. Waarom? Wilde hij weg van de plek waar zijn jonge vrouw gestorven was? Was hij niet welkom geweest in de familie, maar slechts getolereerd omwille van Trijntje? Werd het samenwonen met Jannetje niet getolereerd?
Dat was allemaal toch zo ernstig niet dat hij weg moest gaan, zijn kinderen achterliet en pas na 30 jaar terug kwam met een ander gezin? Wat was er toch aan de hand?

Doodslag
Er was iets, wat ik niet in mijn boeken kon vinden (het staat niet in Texelse Geslachten, zoals de familie dacht, maar ze weten zeker dat ze het ergens gelezen hebben (waar dan?), geen kopie gemaakt helaas) en wat mij werd meegedeeld in een brief van Piet Kuiper, een betachterkleinzoon van Klaas. Marius Dijt of iemand anders heeft ergens gevonden dat er een ongeluk is gebeurd, een in nevelen gehulde doodslag. Een ruzie, een aanval van drift?
In de familie werd er generaties later nog over gepraat. Achterkleinzoon Dirk Leendertsz Kuiper verzachtte de misdaad, het was gebeurd in Oudeschild, waar Klaas xx was, dat kan wel eens mis gaan. Dat kan inderdaad heel goed. Als het slachtoffer een Texelaar was, zou de herinnering aan die persoon ook bewaard zijn gebleven. Dat dit niet zo is wijst erop dat het om een vreemde ging.
Doodslag is geen moord, maar het is wel heel erg. Wat voor straf stond daar op in die tijd? Doodstraf? Levenslang? Tegenwoordig is het voor doodslag 15 tot 20 jaar, dat zal vroeger eerder meer dan minder zijn geweest. Om zijn straf te ontlopen moest Klaas het eiland onmiddellijk verlaten en er niet meer terug komen tot de verjaringstermijn verstreken was. Hoe was die termijn? Meer dan 30 jaar!
Volgens het Burgerlijk Wetboek is de periode waarin er mogelijkheid is om voldoening af te dwingen na een misdrijf, de zogenaamde bevrijdende verjaring, 30 jaar. Daarna was rechtsvervolging niet meer mogelijk. Dan is de doodslag al in 1808 voorgevallen, zelfs nog vóór de geboorte van de kleine Klaas Jannetjeszoon. Dat blijkt ook uit onderstaand stuk over zijn borgen.

MK: OR6817, folio 193, 26-1-1809:
Pieter Dijkse, De Waal
was borg voor Klaas Kuijper, gaarder van de gemeene middelen op Texel, en moest, net als medeborg Klaas Visser, alles voldoen wat Klaas Kuijper aan het rijk te achteren is gebleven. Het is zeker dat Klaas Kuijper enige jaren niet op Texel te verwachten is, waardoor zijn achtergebleven weinige meubelen aan 't verderf staan blootgesteld. Verzoek boedel te verkopen.

Deze akte is opgemaakt op de dag voor de geboorte van Kleine Klaas. Dat betekent dat de vader inderdaad al weg was en niet pas sinds kort, maar al een paar maanden. Zou de familie hem op weg geholpen hebben of was het echt een wilde vlucht? Zo snel mogelijk buiten het rechtsgebied van de schout van Texel zien te komen, naar het oosten? Ging hij met de kaag van oom Lucas mee, of alleen in een schuitje? Zo ver mogelijk weg, naar een streek waar niemand hem kende?
Voor de borgen was het een grote zorg. Er moest zo te lezen flink geld bij. En hoe is het gegaan met Jannetje Dros en haar zoontje? Die bleef wel erg alleen achter! Het was wel erg flink van haar om haar zoontje voluit naar zijn vader te noemen. Kreeg ze steun van de familie Wentel? Of moest ze zichzelf maar zien te redden?
Wie was Klaas Visser? Er was een Klaas Benjaminsz Visser, die in deze jaren in Oudeschild woonde.

Half november werd de opvolger van Klaas als Gaarder aangesteld. Dat houdt in dat de doodslag niet heel lang daarvoor moet zijn begaan.
Notulen van de Municipaliteistvergadering dd 15-11-1808
Ingekomen acte van autie voor Meiert Vlas aangesteld Gaarder van ’s Lands Middelen aan ’t Oude Schil; waarbij zig tot Borgen hadde geconstitueerd en verbonden Lammert Vos en Michiel Sunderdorp, waarop verzogt word acte van Legalisatie. En is na Examinatie van dezelve Borgen geverideerd Sufficient en voldoende te zijn- zijnde de secretaris gelast, de acte van Legalisatie te expedreeren.

Op 5 en 11 october was schoonvader Pieter Jacobsz Dijksen niet aanwezig op de vergadering van de Municipaliteit. Zou dat iets met de problemen rond Klaas te maken hebben gehad?

MK: Het registre civique van 1811, noemt Klaas Kuiper niet. Hoogst waarschijnlijk was hij dus niet (meer) op Texel woonachtig.

Franse tijd
In die tijd was Texel nog een erg afgelegen eiland. Men kon per schip naar Harlingen en het Nieuwediep, er was beurtvaart naar Amsterdam, Kampen, Groningen. Een snelle vlucht, onopgemerkt, was moeilijk. Misschien heeft oom Lucas wel geholpen, die had een schip en kende de schippers, de vissers enzovoort.
Wie eenmaal het toneel van het misdrijf had verlaten was moeilijk meer te vinden. Er waren geen foto’s voorhanden, de opsporing ging per brief, waarin een beschrijving van de gezochte misdadiger te lezen was. Maar waarheen moest men zo’n brief sturen? Het ene rechtsgebied werkte niet direct samen met het andere. Het was de Franse tijd, een rare rommelige tijd. Bataafse Republiek, Koninkrijk Holland en na 1813 de neergang van Napoleon en het herstel van Nederland onder koning Willem I.
Het land was door de Fransen heringedeeld in Departementen. Arrondissementen en gemeentes. Groningen hoorde met Friesland tot het Departement van de Eems, Texel bij het Departement van Texel Vergeleken met wat er in die tijd in de wereld gebeurde was de zaak van Klaas het ergste nog niet. Heel Europa was in oorlog!
Zolang Klaas ver van Texel bleef was hij betrekkelijk veilig. Het was vast zwaar, zo ver van huis, zonder hulp van familie en vrienden. Hielden ze contact, schreven ze, stuurden ze hem geld? Het was beter niet bekend te maken waar Klaas gebleven was….
Klaas moest zich maar zien te redden in den vreemde. Hij nam geen andere naam aan in zijn nieuwe leven, zo onveilig voelde hij zich blijkbaar niet in Groningen en Drenthe.
Maar zo gauw de 30 jaar voorbij waren ging hij terug naar Texel, met zijn vrouw en kinderen. Was het een hartelijk weerzien? Wat had hij verwacht?

Wie was er trouwens doodgeslagen? Waar? Waarom? Waarmee?

Die arme kindertjes
De kinderen van Trijntje en Klaas kwamen in huis bij hun oom Jacob en tante Gerbrig (de dochter van Arien Diekse, die met Neeltje Schiere naar Wieringen was gevlucht in 1799), die zelf een gezin aan het opbouwen waren. Die hadden: Geertje (1804-1808), Arien (1809-1900), Trijntje ((vernoemd naar haar jonggestorven tante) 1810-1854), Geertje (1816-1871) en Pieter (1821-1867). Wat een drama in zo’n familie!

Oom Jacob en Tante Gerbrig
Niet alleen Trijntje Dijksen was ‘gefortuneerd’, haar broer ook. Zijn naam was Jacob Dijkse ofwel Jawik Diekse, maar men noemde hem ook ‘Jawik Riekse’.

MK: In 1826 kocht Jacob Pieters Dijksen een huis in Den Burg in de Warmoesstraat voor f 800,-. De helft was echter bestemd voor Pieter en Guurtje Kuiper, de kinderen van zijn overleden zus Trijntje Pieters Dijksen

Er werd door hun oom en tante goed voor de kinderen van Trijntje en Klaas gezorgd, wat deze familie zich ook wel kon permitteren. Jacob Pietersz Dijksen (Jawik Diekse) werd wel ‘Jawik Riekse’ genoemd omdat hij zo rijk was- hij kocht bijvoorbeeld in 1831 het huis Braakenstein van de erven Den Berger. Het geeft ook aan dat er een warme band bestond tussen oom Jacob en Pieter en Guurtje.
In 1826 waren Pieter en Guurtje nog ongetrouwd. Huwen deden ze allebei in 1828.

Huizinga 4 January 1850. Gerbrig Aries Dijksen, 70 jaar, hoest zwaar alsof het kinkhoest ware.
15 October 1852. Bij den Heer Jakob Dijksen. Zij hebben veel last van hunne kleinkinderen, die hier altijd om den deur loopen.
10 Juny 1856. Des avonds bij Jakob Dijksen. Zijn krachten verminderen. Hij gevoelde wel, dat zijne afneming van kracht hem naar het einde voerde. Ik wees duidelijk aan wanneer alleen men het einde niet heeft te vreezen, als men zijn leven wel heeft besteed.

Drentse landbouwkolonieën
In 1818 was de Maatschappij voor Weldadigheid begonnen met het stichten van landbouwkoloniën. Arme mensen konden daar met steun van beter gesitueerden een nieuw bestaan opbouwen, ze konden leren wonen en werken. Zij kregen een kans op een beter leven en de rijken werden verlost van een groep armen, die jaar na jaar moesten worden bedeeld en ondersteund en toch nog kwamen bedelen langs de deur.
De Maatschappij vroeg de burgers een stuiver per week opzij te leggen. Met het zo gevormde kapitaal zouden arme gezinnen naar het onontgonnen Drenthe overgebracht kunnen worden om daar te leren de eigen kost te verdienen. Een groot succes, binnen een jaar waren er in het land al 700 ‘Subcommissies van Weldadigheid’ opgericht.
De eerste kolonie was Frederiksoord, Willemsoord werd gebouwd in 1820 en Wilhelminaoord in 1821.
Bij aankomst werden de kolonisten in koloniekleren gestoken, blauwe uniforme kleding. Als mensen nette spulletjes hebben zullen ze zich vanzelf netjes gaan gedragen, was de gedachte. Maar ook- deserteren werd door deze goed herkenbare kleding moeilijker. Uiteindelijk was men hier niet vrijwillig naar toe gekomen.
Ze betrokken een nieuw gebouwde hoeve, onder van steen, boven van riet, met er tegenaan gebouwd een houten schuur. Eenvoudige huisjes, maar altijd beter dan waar ze vandaan kwamen. En er was werk. Men moest het eigen kostje bij elkaar werken, maar ook de gedane investeringen terug verdienen. Men dat geld kon dan weer een volgende kolonie gesticht worden, voor andere mensen die hulp nodig hadden. Zij waren niet de enigen die het slecht hadden….. Er waren in die tijd ontelbaar veel arme mensen.
Mannen en oudere jongens werkten op het land, deels in loondienst bij de Maatschappij, deels op hun eigen landje. De vrouwen moesten huishouden en vlas en wol spinnen.
Het leek aan alle kanten voordelig, zowel voor het land, de maatschappij en de arme mensen. De woeste gronden zouden tot bruikbaar land worden ontgonnen door de armen, die er zelf betere mensen van werden. Maar zo eenvoudig was dat niet. Sommige arme mensen wilden zich niet verbeteren. Al na enkele jaren moest men dwangkoloniën stichten, om dat soort nietsnutten aan te pakken. Ommerschans en Veenhuizen waren geen aangename oorden.

Onderinstituteur
Klaas heeft inderdaad in Wateren gewerkt. In het Kolonistenarchief heet het ‘Onderdirecteur’, wat hetzelfde betekent als ‘Onderinstituteur’. Klaas was op 19-9-1825 bij engagement aangesteld als onderdirecteur te Wateren. Daar was het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding. Hij verdiende per 1 april 1827 F 270,40 per jaar in zilver, 5,20 per week. Was dat veel in die tijd, minder dan een gulden per dag?

Klaas ging echter niet meteen na zijn vlucht daar aan het werk, want in die tijd bestond deze Kolonie nog niet. Er zit een lange tijd tussen 1808 en 1825. Klaas was al ver voor het stichten van de Kolonie in het Oosten van het land, gezien zijn huwelijk met een Groningse vrouw, Aleida Leuring (1795-1861) uit Nieuw Wolda, rond 1820. Ook zij zou ‘een rijke vrouw’ zijn geweest. De oudste zoon werd in 1821 geboren in Appingedam. Er blijft een periode van ruim 17 jaar over waarvan niet duidelijk is waar Klaas toen was en wat hij deed.

Kuiper

Het Kolonistenarchief vermeldt dat Klaas in 1826 op 19 september te Wateren kwam met zijn gezin en al op 15-3-1829 weer vertrok. Dat is net 2 1/2 jaar.

Kuiper

Bij aankomst in Wateren in de kolonie Wilhelminaoord waren er 3 kinderen, Jacobus (Nieuwolda 1821), Catharina (1823) en Geertje (Norg 1825). In Wateren werd weer een Geertje geboren (1826). Er kwamen na het vertrek uit Wateren nog meer kinderen: Maria (Assen 1830-1910), Pieter Ernestus Jacob (Assen 1835- De Koog 1869) Antje (Texel 1838-1882). Ze zijn dus voor 1838 op Texel terug gekomen, in 1838 was de 30 jaar voorbij, Klaas kon op Texel zijn gezicht weer laten zien zonder in het gevang te belanden.
Gezien de verhouding tussen kinderen en vader die Huizinga beschreef was het geen warm welkom.

Strandvonder in De Koog
In de tijd dat Klaas voor het eerst op Texel woonde, was daar Hendrik van Lith strandvonder, met hulpstrandvonders, later opgevolgd door Notaris Willem Bok. In 1852 werd de functie van strandvonder gekoppeld aan het burgemeesterschap. Het werk werd gedaan door substituut-strandvonders, gewoon gezegd onderstrandvonders, net als nu.
Huizinga 6 September 1852: Aan Bok is nu ook zijn post als Opperstrandvonder ontnomen, die op de Burgemeester is overgegaan.
In de strandvonderpapieren werd de naam van Klaas Kuiper niet genoemd, maar wel eens bij het aanspoelen van een lijk. In 1850 werd hij als onderstrandvonder opgevolgd door zijn zoon Jacob. Die deed het werk tot 1862, waarna Reijer Daalder het stokje overnam. Die was getrouwd met Catharina Kuiper, dus de functie bleef in de familie.

In 1838 woonde de familie Kuiper in wijk Koog op nr. 32. Op dit blad van het bevolkingsregister staan geen buren vermeld. In 1848 woonden ze op nr. 43, met als buren op 40 Martje Dijker en Barend Nielen, op 42 Jan Cornelisz Koorn en op 44 Machiel Koorn, daarnaast Gerrit Mulder. Die had in 1844 een keet op het veld waar nu de Zilvermeeuw is, tegen de Nieuwe Aanleg aan. In 1848 had hij meer landjes gepacht in die buurt.
Martje Dijksen, weduwe van Aldert Nielen, woonde met haar zwager Barend in 1830 op Koog nummer 40. Het was het op 1 na zuidelijkste huis van het dorp. Misschien waren er werkelijk in die tijd bijna geen huizen tussen het dorp en de Nieuwe Aanleg. Dan zou Klaas met zijn gezin ergens onder de duinen in een keet gewoond hebben- stenen huizen waren daar zeker nog niet. Hij pachtte geen grond van Domeinen want zijn naam staat niet op de Pachterskaart 1842-1853. Er waren echter ook mensen die op Domeingrond wonen zonder daarvoor te betalen. In 1870 werd een lijst gemaakt van deze lui, waaronder Wouter Verwey, die al rond 1848 of eerder in zijn keet op de Westermient woonde.
Op de Bewonerslijst van wijk Koog, rond 1850 opgemaakt, was het nr. 41, Klaas Kuiper doorgestreept, zijn zoon Jacobus als hoofdbewoner. In 1879 werd het huisnummer 41 veranderd in 58. Dat laatste was geen verandering van huis, maar van nummer wegens de hoognodige gemeentelijke herziening van de huisnummers. Dat huis lag, gezien de buren, meer in het dorp. Op nummer 40 woonde de onderwijzer, die vast in de buurt van de school woonde en niet ergens buiten op de Everstekogermient.

1850
36 Duinker wed. Arie Schouten (Kuiper Pieter Cornelis) Kuiper Jacobus
41 Kuiper (Klaas) Jacobus
53 (Duinker Jan Simonsz ) Wal Francisca v/d wed. Jan S. Duinker Kuiper Maria wed. Petersen
56 Pals Trijntje wed. P. Kuiper

1879 Dienstbodengeld
Koog 41 58 Jacobus Kuiper M 1 V – J 1 M 2
Op nummer 65 bij Cornelis Maas: Knecht Klaas Kuiper zoon van Trijntje Pals

1879
68 Kuiper Cornelis, Bakker Meijert Wz Hoog Koog

Behalve Klaas woonde ook zijn zonen Jacob en Pieter in De Koog, net als Cornelis Kaatjes Kalis, echtgenoot van Geertje Kuiper. Schoonzoon Reijer Daalder was een ‘voorkind’ van Martje Daalder, de vrouw van Simon Duinker, en woonde ook in het dorp. Van de 12 huizen was bijna de helft bewoond door familieleden.
Klaas leefde tot 10 juni 1854, hij overleed rond 10 uur. De aangifte werd gedaan door zijn zoon Jacobus, 33 jaar oud, werkman in de Koog, en Sijbrand Keijser, 24 jaar, makelaar te den Burg.

Verwarring omtrent huisnummers
Bij elke volkstelling werden de huizen ander genummerd dan de keer ervoor. De indruk bestaat dat men niet elke keer dezelfde route volgde.
Marijtje Schouten had een huis in het dorp. Ze verhuurde het in 1860 aan Aleida Leuring en Pieter Kuiper, zelf woonde ze met haar man en familie ergens in het Mienterglop. Aleida stierf het jaar erop. Nog een jaar later trouwde Pieter met Trijntje Pals van Terschelling. In 1870 werd het huis aan Cornelis Maas verkocht, zo staat het in het Boerderijenboek.
Welk nummer had dat huis? Waarschijnlijk 66 65 Dienstbodegeld, maar dat sluit op geen enkel manier aan bij de huisnummers van de Kuipers op deze lijst.

37 Mulder Gerrit [neef van Gerrit Mulder van de Zilvermeeuw] Zuidewind Jacob Mz
38 Daalder Simon Rz
39 Daalder Reijer Zoetelief Johannes Rz [zoon van Reijer Daalder, genoemd naar zijn grootvader]
40 (Gerssen Hendrik) Kuhn Jan Rutger Klok Cornelis Bakker Jacob [onderwijzers]
41 Kuiper (Klaas) Jacobus
42 Daalder Klaas Rz Kuip Cornelis Senior
43 Huisman Jacob Huisman Jacob Junior

Cornelis Maas woonde in 1879 op 65, de Hervormde Kerk had nr. 67, meester Jacob Bakker woonde op 60, Jacob Kuiper op 58. Dat was zeker wel midden in het dorp.

Zo komen er weer andere vragen op:
Wat
deed Klaas aan de Overkant voor hij in Wateren kwam te werken?
Waar waren ze daarna, na 1829? Tenslotte kwam Klaas omstreeks 1838 weer op Texel, maar ‘Pieter Kuiper was in geen 10 jaar bij zijn vader geweest’ schreef Huizinga. Ook schreef hij ‘daar deze man toch hun vader was’, wat niet mooi klinkt, maar begrijpelijk is gezien de gebeurtenissen in het verleden. Zou Huizinga meer details te horen hebben gekregen over ‘deze man’?
Waarom moesten er latten gekocht worden, terwijl het strand in die tijd vol lag met hout in alle maten en soorten? Kon niet een van zijn zonen en kleinzonen even dat dak maken?
Waarom wilde niemand Klaas helpen? Was hij wellicht niet zo’n erg aardige man?

Het lijkt erop dat men betekenis van de functies van Klaas Kuiper achteraf wat opgewaardeerd heeft, ‘Onderinstituteur’ klinkt goed, al was hij dat maar voor heel korte tijd. Zelfs de naam van zijn vrouw schreef men luxer, ‘Leuringh’ in plaats van ‘Leuring’.

Achtergrond van de kinderen van Klaas Kuiper:
Eerste gezin
Pieter (13-5-1806 tot 23-2-1884 De Waal). Hij trouwde in 1828 met Pietertje Sijbrands Keijser, kinderen Trijntje, Grietje, Jacob, Marretje, Immetje en Anna Petronella
Guurtje (25-10-1807 tot 9-12- 1889 De Waal). Zij trouwde in 1828 met Jacob Jansz Roeper, kinderen Jan, Jan, Trijntje, Naantje, Pieter, Antje, Aagtje, Jacob, Hermanus, Hermanus, Klaas (na 7 jaar)
Op 11 mei 1828 was de dubbele bruiloft, Pieter trouwde met Pietertje, Guurtje met Jacob.

Relatie
Jannetje Dros (1785-1843) te Oudeschild was in 1808 ‘samenwonend met Klaas Kuiper’. Uit deze relatie werd een zoon Klaas Kuiper geboren, op 27-1-1809.

Tweede gezin
Jacobus Simonis Gerlaken trouwde op 8 mei 1845 met Dieuwertje Koorn (1812-1862), weduwe Hendrik Pietersz Keijzer (1807-1841). Ze had 2 kinderen, Pieter (1837-1864) en Trijntje (1839-1888). Hendrik was in 1836 getrouwd met Dieuwertje. Hij is overleden in de Koog, op 18 januari 1841, om 07.00 uur. De aangifte werd gedaan door Cornelis Maas, 26 jaar, arbeider, zwager van de overledene (getrouwd met Maartje Koorn), en Klaas Simonsz Luijtze, 52 jaar, wagenmaker, oom van de overledene. Hendrik was een kleinzoon van Dorothea Kikkert en Jan Albertsz Keijser, voogden van het Eijerlandse Huis. Hij had 4 zusters, Dorotea, Antje, Geertje en Hendrikje. Zijn ouders woonden in 1830 in De Koog op nr. 37, aan de oostkant van de weg.
De kinderen van Jacob en Dieuwertje waren Klaas (1845-1928), Jacob (1848-xx), Cornelis (1853-xx). In 1863 hertrouwde hij met Betje Verbaarschot (1833 Den Burg-1873 De Koog). Met haar kreeg Jacob nog twee dochters, Anna Margaretha Sophia (1864-xx) en Maria (1869-xx).
Hij was arbeider, werkman en tapper. Dorpsstr. 84. De aangifte van zijn overlijden werd gedaan door Klaas Kuiper, 42 jaar, arbeider, zoon van de overledene en Arie Hendriksz Geus, 36 jaar, timmerman.
Catharina trouwde in 1842 met Reijer Zoetelief Daalder, zoon van Martje Daalder (echtgenote van Simon Duinker met wie Huizinga in het citaat sprak). Reijer’s vader zou heel goed een Zoetelief kunnen zijn geweest gezien de naam van zijn oudste zoon. Hij was in 1836 getrouwd met Martje Aris Bremer, hun zoon heette Johannes Zoetelief (1837-1912).
Geertje trouwde met Cornelis Kaatjesz Kalis (1823-1903) in Eierland. Na haar dood in 1855 hertrouwde Cornelis met Antje.
Maria trouwde met dominee E. Petersen. Zij was meid in zijn huis, hij maakte haar zwanger. Huizinga 29 April 1853: Gisternamiddag naar de Koog. Ingeroepen bij Albert Smit, die mij met diep leedwezen mededeelt de treurige noodzakelijkheid waarin zijn Dominee Petersen is om te trouwen.
Zij kwam na zijn overlijden in Augustinusga in 1867 terug naar Texel met haar 3 dochters.
Welmoed leerde voor onderwijzeres in het Opleidingsklasje van de Gemeente Texel.
B&W 27-10-1876 Hoofdonderwijzer CA Keijzer te Waal verzoekt ‘dat Welmoed Petersen van de Waal op zijne school moge worden aangesteld tot kweekelinge’. Geen bezwaar van Schoolopziener, ‘aantestellen met eene toelage van F 125,-
Pieter Ernestud Jacobus (1835-1869) trouwde in 1862 met Trijntje Leenderts Pals van Terschelling (1840-1920). Hun zoons heette Klaas (1863-xx) en Leendert, hun dochter Anna Margaretha Sophia. Die trouwde in 1890 met haar neef Klaas Kalis. Leendert trouwde met Marina Kooiman.
Trijntje Pals was niet in haar eentje van Terschelling gekomen. Haar zuster Japke was getrouwd met Dirk Klaasz Kikkert, ze woonden in De Koog in een huis, waar eerst Cornelis Kalis en Antje Klaas Kuiper gewoond hadden. Daarna woonden ze tot 1876 op Madura in Eijerland. In dat jaar vertrokken ze naar Anna Paulowna. Dirk is daar gestorven, Japke is in 1906 in het Gerritsland overleden.
Hun broer Rinse Leendertsz Pals (1843-1924) trouwde in 1869 met Niesje Saris, de weduwe van Cornelis Boon (1830-1868) van Nova Zembla. Hun dochter Gezina Pals trouwde met vissersknecht Hendrik Willemsz Stark uit Oosterend.
Pieter Kuiper werd niet oud. In 1869 had hij wat te doen op het strand, waarbij hij onvoldoende gekleed was. Hij kreeg longontsteking en stierf daar aan.
Hele beste jutter, een van de mannen waarover Huizinga op 17 January 1850 schreef: Dag en nacht waren [bij de stranding van de Agnes] meer dan 300 man in de weer geweest om van ’t strand weg te steelen wat zij maar krijgen konden. Het was onmogelijk een strand van 3 á 4 uur lengte te surveilleren, dat over die geheele lengte met dieven, in de duinen op de loer leggende, bezet was, te meer daar hier geen Garnizoen was en er op een tijd slechts 1 enkele politiedienaar ten gebruike was. En dan moest men hooren dat de fatsoenlijkste burgers den strandroof verdedigden. Huizinga gaf hier weer wat Strandvonder Bok tegen hem had gezegd, maar hij dacht er zelf net zo over. Dat deze rovers zonder het strand niet konden overleven, daar werd niet aan gedacht.

Trijntje Pals hertrouwde in 1891 met Willem Zeeders.
Ze had intussen uit een relatie ‘met een schoolmeester’ in 1874 een dochter Trijntje gekregen. Die schoolmeester had ze in de kost, om wat bij te verdienen. Het zou Meester Klok geweest kunnen zijn, die in 1870 werd benoemd aan de Koog. Hij was toen nog niet bevoegd als Hoofdonderwijzer. Klok trouwde in het najaar van 1873, toen vroeg hij aan B&W van Texel om een week verlof: Notulen B&W 17/14-9-1873. Missive C. Klok Hoofdonderwijzer aan de Koog verzoekt om eenen week vacantie tot het voltrekken van zijn huwelijk. Toegestaan.
Deze Trijntje junior trouwde in 1896 met Cornelis Pietersz Kalis. Hun dochter heette ook Trijntje.
Boerderijenboek: [over Trijntje Pals senior] Zij woonde in 1900 in Den Burg op Achterom 9 met haar zoon Klaas, waar eerst vanaf 1880 neef Klaas Jacobsz Kuiper woonde, ook een kleinzoon van Klaas, met Dieuwertje Kaspers Tuinder en 4 kinderen).
Klaas Pieterszoon was in de vergetelheid geraakt. Zowel de familie Kuiper als de genealogen kenden hem niet. Maar tenslotte vond Rob Gomes zijn geboortebewijs.

Kuiper

Bij de afbraak en herbouw van de verbrande boerderij van Zijm op Zuidhaffel in 1889 was een Klaas Kuiper degene die de oude stenen afbikte voor hergebruik (Boerderijenboek). Dat zou deze Klaas geweest kunnen zijn.

Helmplanten
In de herfst van 1859 waren 44 mannen aan het werk in de duinen.
Naamlijst der Werklieden die in de duinen van Texel, met het steken en planten van Helm, voor den ondergeteekenden Aannemer W. Hillenius bezig zullen zijn van af heden tot ongeveer 15 November 1859
  1  G. Mulder
  2  A. Smit
  3  S. Timoot
  4  D.Y. Klasen
  5  H. Klasen
  6  P. de Jager
  7  S. Abnes
  8  H. Daalder
  9  D. Kooiman
10  D. Daalder
11  D. Kramer
12  C. de Jager
13  D. Maas
14  S. Schoenmaker
15  J. Maas
16  H. Maas
17  P. Maas
18  C. Maas
19  H. Koorn
20  P.C. Maas
21  T. Schafraad
22  K. de Ridder
23  J. Kuijper
24  P. Kuijper
25  C. Kales

26  R. Daalder
27  G. Kok
28  P. Keizer
29  A. Eeleman
30  J. Kok
31  P. Kalf
32  C. Hin
33  J. Eeleman
34  Jb. Schaatsenberg
35  W. Schaatsenberg
36  A. Schaatsenberg
37  J. Rotgans
38  K. Huizinga
39  J. Vermeulen
40  T. Platvoet
41  C. Dogger
42  C. Kales
43  Gt. Platvoet
44  G. Geus
   
Opgemaakt door den Ondergeteekende Texel den 28ste September 1859
De Aannemer W. Hillenius
Ook in 1860 waren Jacob en Pieter Kuiper hier bij.

Verharding van de weg, uit de notulen van de vergaderingen van B&W en de Gemeenteraad
15-4-1874.
4 Rekest ingezetenen van de Koog, het verzoek inhoudende verbetering der weg aldaar.
GM 17-4-1874 Voorstel wegverbetering Koog, besloten dat wegens grote kosten te wijzen van de hand. ‘Dat men echter niet ongenegen is om zooveel mogelijk de behulpzame hand te bieden…. Tot verbetering van de weg’.
12-6-1874.
3 Weg in de Koog: Voorzitter heeft Reijer Daalder, Hendrik Luitze en Klaas Boon mondeling daarover gesproken, en magtiging gegeven tot eene proef met wier.
GM 26-6-1874. Weg Koog: proefneming tot verbetering gedaan, onderzoek, later op terug te komen.
xx-x-1874
6 Weg Koog, reeds eenige werkzaamheden zijn verrigt als proef, onderzoek hoeverre men daarmee konde voortgaan.
GM 28-10-1874 Weg Koog: ‘naauwkeurig onderzocht door K. Bakker en W. Hillenius, door hen aanbesteed aan Jacobus Kuiper en Reijer Daalder. ‘Genoemde Heeren noodigen den Raad uit het werk te gunnen aan J K en R D, waarmede de Raad zich vereenigt’.
GM 4-10-1881 Ingezetenen Koog willen verbetering der Koogerweg door begrinding.
GM 19-10-1881 Begrinding Koogerweg. Voorzitter stelt voor B & W optedragen de zaak te onderzoeken en met de betrokken Waterschapbesturen in onderhandeling te treden enz enz.

Nakomelingen van Klaas en Trijntje
Kinderen: Pieter, Guurtje
Kleinkinderen:
Kuiper Trijntje, Grietje, Jacob, Marretje, Immetje en Anna Petronella
Roeper Jan, Jan, Trijntje, Naantje, Pieter, Antje, Aagtje, Jacob, Hermanus, Hermanus, een doodgeboren kind, Klaas

Nakomelingen van Klaas en Aleida
Kinderen: Jacobus, Catharina, Geertje, Antje, Maria, Pieter
Kleinkinderen:
Kuiper Klaas Jacobsz, Jacob, Cornelis, Anna Margaretha Sophia en Maria
Daalder Klaas Zoetelief, Marretje, Simon, Naatje, Simon, Arie, Anna Helena, Geertje, Geertje, Jacob, Pietertje, Catharina, Leendert, Leendert, Jan, Catharina
Kalis Kaatje, Anna, Anna, Jacob
Kalis Klaas, Anna, Klaas, Klaas, Pieter, Jacobus
Petersen Louise Christina, Welmoet en Maria Sophia
Kuiper Klaas Pietersz, Leendert en Anna Margaretha Sophia
In het tweede gezin werd de naam ‘Klaas’ heel wat vaker gebruikt dan in het eerste. Grootvader Klaas heeft nog mogen meemaken dat zijn oudste dochter haar laatste kindje naar hem vernoemde, in 1852. Zou het nog weer goed gekomen zijn tussen hen? Uit de aantekening van Huizinga blijkt dat niet.

Waarschijnlijk was er weinig contact tussen de verschillende soorten Kuipers. Die van de Koog waren arm, de anderen rijk.
Piet Kuiper schreef: Nu heeft deze Klaas wel gezorgd voor een paar onwaarschijnlijke schakels op de weg naar sommige geboorten, waaronder de mijne, met name deze: doodslag- vlucht- nieuw huwelijk en een nieuw genotype.
De Pieter van wie ik afstam liet geen sporen na in andermans dagboek of hoe dan ook, in tegenstelling tot de oudste zoon van Klaas Kuiper, die rijk was, met 500 schapen en 25 boerderijen in bezit, maar niets overhebbend voor zijn krap zittende vader
.

Aantekeningen van Huizinga waarin de naam (Klaas) Kuiper ook vermeld werd:
26 November 1843. Te 12 uur gepreekt over: “’t Laatste Oordeel”, ruim 2 uur. Bij Pieter Kuiper theegedronken, ‘s avonds daar nog ontmoet Roeper en vrouw (zuster van Kuiper).
8 February 1848. Aan de Waal bij Jakob Roeper koffij gedronken (de 9de dag na de bevalling der vrouw Guurtje Klaas Kuiper, van een dood kind). Aldaar Doctor Stolp.
[Haar vorige kind Hermanus was geboren in 1845, na het sterven van zijn broertje van dezelfde naam. In 1852 volgde nog een Klaas.]

28 Maart 1848. De vrouw Guurtje Klaas Kuiper, die weder zeer aan vlagen van zwaarmoedigheid laboreert heeft geheel geen lust en zoo zij meent geen kracht.
27 January 1857. Jakob van Grouw hier met een briefje van Pieter Klaasz Pronk uitnoodigende tot een extra Kamerdag op vrijdag naar aanleiding van een bijgevoegde brief van Bok aan de Kerkeraad, waarbij hij eene beslissing inroept van zijne schuld of onschuld. Ik vooraf koffij gedronken bij Pieter Klaasz Kuiper met Jacob Jansz Roeper en Dirk Gerritsz Kooiman. Allen waren in de beste stemming en tenvolle bereid mij in mijn pogen te ondersteunen. Ik las de gewisselde brieven voor. Kuiper zou des namiddags nog bij mij komen, doch kwam niet. Een concept geschreven dat vrijdag a.s. als antwoord aan Bok jr. kan dienen om dat morgen aan Pieter Klaasz Kuiper te zenden.

Bronnen
Dagboek Jakob Dirksz Huizinga
Texelse Geslachten
Boerderijenboek
Kolonistenarchief en Wil Schackmann
Volkstellingen gemeente Texel, gegevens van Mary Bakker-Zijm
Brief van betachterkleinzoon Piet Kuiper
Betachterkleindochter Maatje Kikkert-Kuiper
Archief van Klaas Uitgeest
Archief van Miriam Klaassen (MK: citaten in Helvetica)
Berts geschiedenis-site
Archief J. van der Vlis
Het verhaal van Neeltje Schiere is gepubliceerd in het blad van HV-Texel, nummer 99

Bijlagen

Familie Wentel
Adriaen of Aarjen Harmensz Wentel (1647-1706) en Aafje Jacobs (1651-1720), allebei uit den Helder.
Jan (1685-1736) was getrouwd met Aagje Klaas Kleijn. Zij kwam uit Alkmaar en keerde in 1736 daarheen terug. Ze was ‘rentenierster’, had een dienstbode. In 1760 werd het huis van haar buren aan de Oudegracht verkocht (transport van huis en erf NZ Oudegracht met vrije uitgang door een gemene steeg op de Laat, belend oost Aagje Kleyn, wed. Wentel).
Ze trouwden op 8-10-1713. Hun kinderen waren Abraham, Adriaan (1714-1771), Maartje (1716-1755), Cornelis (1748-xx) en Wybrig (overleden 28-10-1758).
Abraham Aarjensz Wentel (1688-1767), Schepen, Weesmeester van Den Helder,
trouwde op 18-8-1715 met Guurtje Alberts Grasmaaijer (1692-1736) uit Huisduinen. Hun kinderen waren Neeltje (1716-1748), Maartje (1717-1783), Lysbeth (1719-1762), Adriaan (1721-1777), Grietje (1723-1760) Albert (1725-1787) Aafje (1725-1752).

Adriaan stierf op Texel. Hij was tot zijn huwelijk notaris en procureur te Huisduinen en Helder, daarna te Oudeschild. Hij trouwde met Catharina Lucas Coppens uit Den Helder. Zij overleed in 1800 in Alkmaar. Catharina hertrouwde met Jan Pietersz Braak, van de familie Braak van Braakenstein.
Hun kinderen werden in Oudeschild geboren, zij waren Abraham (1749- Alkmaar 1829), Anna (1751-1779), Lucas (1752-xx), Guurtje (1753-voor juni 1786), Lucas (1756-1824), Aafje (1758-1813 Helder), Hendrik 1759-1817 Alkmaar).
Doopgetuige van Anna was Mietje, van Lucas Lysbeth Wentel, van Guurtje, Lucas, Aafje en Hendrik was het Neeltje Braak. Een vriendin van hun moeder?



Home