Dochter van Hendrik Claasz Dekker en Margaretha van der Merct. Zij kregen op 8-12-1748 een dochter, die ze naar zijn moeder Lysbeth noemden. Deze grootmoeder van Lysbeth Dekker woonde in haar tweede huwelijk op de Worsteltent, met Hendrik en zijn broertje Jan. Margaretha of Grietje was de weduwe van Albert Lambertsz Kikkert (1717-1747), met wie ze in 1734 was getrouwd. Hun kinderen waren Lambert (1735-1775), Hendrik (1737-1794), Albert (1738-1771)en Dorothea (1740-1804). Albert was kastelein van het Eijerlandse Huis. Margaretha volgde haar echtgenoot in die functie meteen na zijn dood op. Het raakte snel aan. Toen ze trouwden was ze ruim 6 maanden zwanger. Margaretha had de functie, Hendrik deed het zware werk. Hendrik Dekker (1721-1789) was een zoon van Claas Jansz Dekker en Lysbeth Goosens (1685-1754), dochter van Goosen Pietersz uit het land van Gulick en Anna Gerrits). Na de dood van Claas hertrouwde Lysbeth (43) in 1727 met Ysbrant Bos (27). Ze had 4 kinderen uit haar eerste huwelijk, Jan (1717-xx), Pieter (1719), Pieter (1723) en Hendrik, waarvan 2 nog in leven toen ze hertrouwde. Zo had Ysbrant gelijk een heel gezin. Ze kregen samen ook een dochter, ondanks haar hoge leeftijd. Ysbrant was eigenaar van de boerderij die nu alweer 100 jaar de ‘Worsteltent’ wordt genoemd. Vroeger was de naam ‘de Mient’ of ‘de Oude Mient’. Bregje Bos werd daar op 1-9-1728 geboren. Ze trouwde op 24-1-1753 met Dirk Cornelisz Dijt. Hun eerste kind Antje werd geboren op 23-2-1754. Bregje stierf bij de geboorte van haar tweede dochter op 29-12-1755. Die noemden ze Bregje, naar haar overleden moeder. Een jaar eerder was Lysbeth Goosens gestorven, op 22-7-1754. In september deed Ysbrant opgave van haar nalatenschap, mede namens Hendrik en Jan Dekker en Dirk Dijt, de man van Bregje Bos (zie het hoofdstuk Worsteltent). Eijerland Men zegt wel dat de Kasteleins niet permanent in het Eijerlandse Huis woonden maar aan Den Burg, terwijl ze het werk door anderen lieten doen. Vanaf Margaretha’s huwelijk met Albert Kikkert in 1734 werd in alle akten steeds van Den Burg als haar woonplaats gesproken, schreef Van der Vlis. Maar ik kan me dat niet voorstellen. Zou zo’n bedrijf goed lopen zonder direct toezicht van de kastelein? Was er dan winst genoeg om personeel te betalen (zie het hoofdstuk over Hendrik Dekker)? Waarom zou Margaretha zo snel trouwen met de zaakwaarnemer als ze hem niet heel goed kende? Dat kon alleen als zij ook op het Eijerland woonde. De kleine Lysbeth is gewoon daar opgegroeid! Misschien woonden ze ’s winters wel in Den Burg, maar het huis dat Hendrik en Margaretha daar in eigendom hadden kochten ze pas in 1762, zodat ze dan gelogeerd zouden hebben bij familie. Het werk in Eijerland ging ’s winters gewoon door, zeker als er schepen gestrand waren en daar was iedereen bij nodig. De Koning van Polen Het huis in de Binnenburg, belend ten zuiden de Nieuwestraat, op de hoek in het huis ‘De Koning van Polen’ was eerder het woonhuis van Lambert Albertsz Kikkert en Hendrikje Abrams Plevier, de schoonouders van Margaretha. Hendrik Dekker kocht dat uit de nagelaten boedel van Hendrikje Plavier, de schoonmoeder van zijn vrouw. Pas na die aankoop konden ze in Den Burg wonen wanneer en zo lang ze wilden. Zo was het voor Lysbet mogelijk naar school te gaan. Ze zouden erg rijk zijn geweest. Maar dat gold aan het eind niet voor Margaretha en Hendrik. Uit een brief uit 1944 van J. Daarnhouwer aan J. van der Vlis na de vondst van Not. Prot. 4908: Na de dood van Hendrik en Margaretha werd op 1-3-1791 door notaris Jan Star de boedel beschreven ‘van Margaretha van der Merct, in leven Casteleynesse van het Eyerland, overleden den Burg 23-7-1790 en van haar vooroverleden tweeden echtgenoot Hendrik Klaasz Dekker, overleden te den Burg Juli 1789’. De inboedel bevatte meubelstukken en voorwerpen die van een betere tijd getuigen. Diverse sieraden bevonden zich in handen van familieleden als ‘pand der minne’ wegens geleend geld. Ook de inventaris van het Eijerlandse Huis was opgenomen, die kennelijk nog aan Margaretha en Hendrik toebehoorde (tekening Pieter van Cuyck). Er was daar sprake van ‘de laage kamer’, de ‘hooge kamer’, het voorhuys, de groote keuken (waarin een kast met ‘Conyne en Vinckenetten’), het ‘Conynekamertje’, de gang, het ‘Boerevoorhuys’, de kookkeuken, de koe- en paardenstallen (waar ook de kaas werd gemaakt), de voorzolder, de agterzolder, de kelders en de ‘Kapberg’. Voorts een opsomming van het vee, waaronder 9 kalkoenen, 2 windhonden, en 7 fretten. Ook het Zanddijkshuis, de boe op het Buitenveld, een klamp hooi en enige klampen mest, alsmede een haringschuit, liggende op het Buitenveld en het te velde staande hooi- en zaadgewas. Al het bovenstaande werd op slechts F 2000,- getaxeerd. Te vorderen had men slechts een paar honderd gulden, wegens geleverd hooi, hout, beesten, en huur van het Buitenveld. De schulden zijn echter naar verhouding overdreven hoog. Meer dan 100 personen hebben geld van Margaretha te vorderen, variërende van kleine posten tot vele honderden guldens, zoals een hypotheekschuld van F 400,- aan Hendrik Barendsz Blom op het huis in Den Burg en F 800,- aan Ary Lambertsz Kikkert voor een hypotheek op hetzelfde pand. Ook aan dezelfde Blom F 125,- wegens een reeds in 1762 betaalde borgtocht voor Auke Ritskes Baas (gestorven in 1778), schoonzoon van Margaretha. De inventaris werd opgemaakt op aangeven van Dorothea Kikkert en haat tweede echtgenoot Jan Albertsz Keyser, die op het Eijerland woonden. De erfgenamen hebben eerst het Jus Deliberandi of Recht van Beraad gekozen. Op 13-6-1791 repudieren zij de nalatenschap ten gunste van Ari Lambertsz Kikkert en Lysbeth Dekker, enig kind van Margaretha en Hendrik, en de gezamenlijke crediteuren. Kleine Lysbeth De kleine Lysbeth Dekker kwam vast wel eens bij haar grootouders over huis in de Worsteltent en bij haar tante Bregje na haar huwelijk met Dirk Dijt. Dat duurde niet lang, ze verloor haar grootmoeder toen ze 6 jaar oud was. Bregje kreeg een kindje, maar stierf nog hetzelfde jaar bij de geboorte van de tweede. Dat waren droevige gebeurtenissen. Van Lysbeth is wat meer bekend dan van de meeste mensen uit haar tijd, omdat ze genoemd werd in de brieven die haar schoonzuster Aagje Luijtsen naar haar echtgenoot op zee stuurde. Ze waren allebei getrouwd met een Kikkert, Lysbeth met Arie, Aagje met Harmanus. Gebroeders Kikkert Zonen van Lammert Albertsz Kikkert (1703-1783) en Trijntje Harmens Kuijper (1707-1784) Albert 1737-1782, getrouwd in 1762 met Antje Jacobs Quak Arie 1746-1807, getrouwd in 1773 met Lysbeth Hendriks Dekker Harmen 1749-1806, getrouwd met Aagje Klaas Luijtsen, na 1797 met Christina Meijer Alle drie waren ze zeelieden, veel van huis. Ze brachten het tot gezagvoerder of schipper bij de VOC. Ook hun vader was zeeman van beroep. De broers hadden een zuster, Aafje (1741-18xx), getrouwd in 1796 met Jan Post en in 1805 met Daniël Meijsse. Zij was verloofd met Gerrit Tuning, die in 1782 bij een schipbreuk omkwam. Arie en Lysbeth In 1773 trouwde Lysbeth met haar Arie, op 21 augustus, twee maanden nadat hij was thuisgekomen van een grote zeereis. Dat wijst erop dat ze al voor zijn vertrek verkering hadden. Het eerste kind kwam op 3 april. Zij hadden 5 dochters, Trijntje (1774-1835) die in 1793 trouwde met Lambert Albertsz Kikkert, de tweeling Bregje (in 1776 geboren en gestorven) en Margaretha (1776-1804) getrouwd met Casper Jacobsz Ouwens, Stijntje (1779-1784) en Elisabeth (1782-1809) die als echtgenoot Adrianus Petrus de Lange had. Lambert (1763-1818) was de volle neef van Trijntje, zoon van de oudste broer van haar vader. Het huwelijk werd thuis gesloten omdat zij in het kraambed lag na de geboorte van hun eerste zoon. Vreemd om het zover te laten komen! Hier was geen sprake van mensen die een huwelijk niet konden betalen. Zou de bruidegom ongewenst geweest zijn, om welke reden dan ook? Misschien was men ook toen niet dol op huwelijken tussen naaste verwanten, maar dan zou het huwelijk toch gesloten moeten zijn toen er een kindje op komst was. Na de geboorte van het kind was Trijntje Kikkert van de voogdij van haar vader verlost en mocht ze haar eigen beslissingen nemen. Daarom trouwde ze in het kraambed, omdat haar ouders de toestemming geweigerd hadden. Daar was meer aan de hand dan alleen zorgen om gebreken bij het kindje. Hun andere kinderen werden geboren in Alkmaar. Op deze manier kunnen de zusjes van Trijntje hun Alkmaarse mannen hebben leren kennen, Margaretha trouwde in 1797 met haar Casper, en Elisabeth met Adriaan. Zij trouwde pas na de dood van haar vader in 1805. Iemand moest zijn huishouden doen! Verre reizen en weinig thuis Bij zijn huwelijk was Arie net 2 maanden terug van een reis met het schip de ‘Bovenkerker Polder’ naar de Oost, en op 15 december vertrok hij weer, nu met de ‘Zuijdbeveland’ naar Ceylon. Bij de geboorte van zijn eerste dochter was hij niet in het land. Zo gaat dat met een zeeman. Pas in october 1775 was Arie weer thuis. Ze woonden op de Steenenplaats, aan de oostzijde in het middelste huis, dat eerder bewoond werd door de chirurgijn Zacharias Gravius. Steenenplaats
hoek Waalderstraat in 1800
In de herfst van 1776 vertrok Arie weer, met het schip ‘Zeepaard’, waarmee men in april 1777 in Batavia aankwam. Na in China te zijn geweest om thee te kopen voeren ze zo snel mogelijk terug naar Holland. In de zomer van 1778 was hij weer thuis. Tegen die tijd kon het overlevende kind van de tweeling die in september 1776 geboren was al lopen. Zo is het zeemansleven. Maar bij de geboorte van Stijntje op 18 juli 1779 was hij er wel bij. Twee maanden later werd Arie aangenomen als schipper van het VOC-schip ‘Indiaan’. Hij verdiende in die functie f 66 per maand. Van 18 november 1779 was hij weer het zeegat uit, naar Batavia. Die reis viel niet mee: Brief van Aagje Luitsen 8 maart 1780: Broeder Aarije heeft bedroeft geswalkt en zoo lang al had gevaaren, maar nooit de gevaaren zoo had gesien. Hij heeft 42 dagen in de Noordzee geswalkt. Broeder Arije is uijt Porsmout den 6 febrewarij vertrokken en heeft een niwe mast, soo dat ik hoop de Heer hem een behouden reijs sal geven. Van Batavia ging hij terug als gezagvoerder op de ‘Oud Haarlem’, waarmee hij in juli 1781 Trondheim bereikte en in december terug op Texel kwam. In april 1784 maakte Arie weer een reis naar Batavia en China, met de ‘Draak’. Toen hij terug kwam waren zijn ouders gestorven en ook zijn dochtertje Stijntje. Zijn laatste reis maakte hij in 1786 met de ‘Neerlands Welvaren’ naar China, op een gage van f 80 per maand. Voortaan bleef hij aan de wal. Zeemansvrouwen Lees voor hun levensverhalen de brieven van Aagje Luijtse in ‘Kikkertje Lief’ van Perry Moree. Antje, Lysbeth en Aagje trokken veel met elkaar op. Ze zaten letterlijk in hetzelfde schuitje, de echtgenoot anderhalf jaar weg, niet wetend of hij nog in leven was. Het duurde maanden voor een brief aankwam- als het lukte met de post. Was de schrijver dan nog in leven? Aagje had een portret van Harmanus, zo was hij altijd bij haar, schreef ze, en haar zoontje Lammert was net zo’n vrolijke krullebol als zijn vader. Maar ze was erg eenzaam. De drie vrouwen hadden dezelfde problemen, waren zwanger en moesten bevallen zonder hun echtgenoot. Een van de kinderen van Aagje, de kleine Klaas, was alweer gestorven voordat zijn vader thuis kwam. Grietje van der Merct was erg goed voor Aagje, ze hield ‘groot’ van haar neef Harmanus. Toen na de dood van Albert de voogdij voor zijn kinderen geregeld moest worden stelden op 9-1-1784 Aagje Luijtsen, Elisabeth Dekker en Aafje Kikkert aan schout en schepenen voor om als voogden behalve de moeder Antje Kwak, zijn zeevarende broers Harmanus en Arie en notaris Jacobus van Steenbergen aan te stellen. Als hun mannen thuis geweest waren zouden de vrouwen niets gevraagd zijn (Kikkertje Lief noot bld 21). Aagje over ‘suster Leijs’ en ‘peet Leijs’ in haar brieven aan Harmanus: Tweede brief November 1776: Suster Aaven en Leijs seijden dat sij uw mijn lief ook eens souden schreijven. Vierde brief september 1777: Maar als hij [kleine Lammert] soeter wort sal ik de ronde eens doen, soodat ik bij suster Leijs pas kan koomen. Kokkertje gaat allan nar suster Leijs toe, omdat hij wat vetter krijgt (Aagje was zo dik, dat ze geen vette dingen meer at en de hond geen botjes en zwoerdjes meer toestopte). Nu ondervind ik eerst wat een seeman is. Denk menigmaal om suster Leijse (die had dat met haar echtgenoot al eerder meegemaakt). Vijfde brief 20-9-1777: Dan kon gij eens zien hoe wij met malkanderen leven, ik en mijn kintije, het is een ardige vlugge kind, in mijn zin veel mooijer als suster Leijses. Leijse peet is ook zo mal met hem en hij kreijgt daar veel van. Zij zeijt menigmaal tegen mij: Wat zou zijn vader groos met zoe een lieve zoon weesen, want het is een aardig kind en het houde prikken wel levendig van mij. Aagje wil liever dat Harmanus iets voor zijn kind meeneemt dat voor haarzelf: Ik heb daar geheel geen weet van als suster Antije en Leijse en Aavie met haar mooijze sits. De gebroeders leken erg op elkaar, allemaal vrolijke krullenbollen: Als broeder Albert op Tessel is, dan is het net of ik uw hoor spreeken, zoo besonder leijkt het uwe praat. En zoo is zuster Leijse van selve, want zij seggen: het is of gij Aarje Kikkert ziet loopen. Suster Leijse seijde dat de brieven an de Kap wel koomen, als er geen ongelukken gebeuren. Suster Leijse seijde tegen mij dat zij haar man niet veel schreef, als hij maar wist dat zij nog gesond was: “Wat zou ik schreijven”. Suster Leijse die heeft met deese scheepen niet geschreven, ten minste ik geloof het niet. Zesde brief 15 november 1777: Suster Leijse heeft heel siek geweest, maar lief, zeg het niet teegen haar man, want ik weet niet of zij het hem wel heeft geschreeven. De praat die gaat nu hier al dat broer Arije een schip zal kreijgen als hij overkomt en leeft. Zevende brief 8 december 1777: Uw lieve waarde ouders houden heel veel van mijn, en Aave peet ook, zoodat suster Leijse heel jaaloers is. Sij zijt dat mijn alles woort toegerigt en haar niet, en dat vader en moeder groeter van mij houde als van haar dat was geweest, zeij zij tegen de oude lui, zoo dat vader en moeder heel moeijlijk waaren en zij zal nog maaken, zijt vader, dat ik daar in t geheel niet kom. En moeder komt daar ook niet veel, want het huijs is er allan vol. Suster Aave en Leijse peet zijnen heele kwaade vrinden. Zij heeft Aave peet het huijs verbooden om daar in t geheel niet weer in te koomen, tenmiste zoo lang haar man niet tuijs was. Sij mag haar, sijse tegen mijn, in haar oogen niet zien en nu komt Aave daar niet. Zij zijt dat Aave niet doet als liegen en bedrigen en haar openbaar voor de gek hout, soo dat daar leijd al de groet vrindschap. En nu zijn ik de beste, en sij boogen ook in mijn absentsee, dat ik een gooed huijshouden vrouw zijn. Zoo dat dat suster Leijse ook leed is dat ik het allegaar sels klaar, datter dan van mijn wort geseijd dat en sij zoo een juffrou is, zoodat het nu maar zoo wat is. Zij lijkt na haar siekte wel verandert te weesen. Zij is nog niet te deegen beter. Zij is swak, zijt zij, en zij heeft zoo aangegaan, zoodat moeder seijden dat zij niet wist daat zij zoo kwaadaardig was. Zij zij het was hastig (onbesuisd). En dat alles tegen Aave, die heeft het nu alleen gedaan. Ik en zij zijne heele groote vrinden. Ik swijg maar ronthom stil. Die niet veel praat, heft niet veel te verantwoorden. Zij zijt: “laaten wij maar vrindschap houden’ . Ik hou ook vrindschap. Sij seijde, sij zou het Aarje schreijven. Achtste brief 3 mei 1778: Lieve man, heeft uw edele al die ses brieven wel gekreegen? Nuw schreijf ik uw edele met neef Daniel Kikkert en suster Leijse ook, maar of uw edele dese wel zult kreijge is mijn onbekent. Suster Leijse en Aaavei zijn nog kwaa vrinden, en waanneer zij de zaak weer sullen beij leggen en weet ik niet. Maar ik zijn met Leijs en Aavei heel vammeljare vrindinne, en uw ouders houde heel groot van mij en koomen mij veel besoeken. Tiende brief 23 juli 1778: Wij hebben gehoord dat broeder Aarije en suster Leijse al in de stat zijn. Elfde brief 24 juli 1779: Suster Leijse is heel vraaij (niet zwanger, haar volgende kind kwam in 1782) en het kind [en] onse ouders zijn alle welvarende. Dertiende brief 8 januari 1780: Grietje van der Mart (moeder van Leijse) doet uw edele groeten en houdt zoo veel van uw, en daarom gaan ik haar nog veelsmaal besoeken, omdat zij nog veel van uw edele praat, lief. Ik en suster Leijs soeken weer soo wat troost aan malkander, maar seijn beijde stiel en wees om ons mantijes. Wij hebben suster Leijs jaardag gevierd, maar gans niet met zoo veel plaisier als voor desen, doe bij ons lievertijes bij ons waare. Zuster Nantije komt er makkelijk af, heeft niets te doen als haar leijf wat op te schikken en haar schoon te houden. Zij most maar een stuk of twe hebben zoo als de onsen (Naantjes kind is na een half jaar gestorven). Het kon dan soo neet altijt niet zijn. Ik en suster Leijse komen daar soo makkelijk niet. Suster Leijse is nu vreij raakt (niet zwanger), daar zij nog bleij om was. Zij zij: “Ik leijk allan wel mal te weesen”. Vijftiende brief 8 maart 1780: Broeder Aarije heeft bedroeft geswalkt en zoo lang al had gevaaren, maar nooit de gevaaren zoo had gesien. Hij heeft 42 dagen in de Noordzee geswalkt. Ik houw mij met geen mens op als onse ouders, broeders en suster Leijse voornamelijk. Wij sooken soo wat troost aan malkander, maar is somtijs soo wat. Broeder Arije is uijt Porsmout den 6 febrewarij vertrokken en heeft een niwe mast, soo dat ik hoop de Heer hem een behouden reijs sal geven. Als ik en Aavie en Betije en Leijs dan eens bij malkander zijn, dan zeg ik wel: “Ik wouw dat Harmen van de nagt eens bij mij was”, en Leijs dan om Arije, dan laggen se om mij en seggen: “Wouw je nog meer hebben? Me dunkt dat je al genog hebt aan u dikke leijf”. Zoo dat liefje een baas zijt. Daar moet Arije en Leijs voor uit de weg. Ik roem op dat jij er goed voor zijt en dat Aarije zoo wat boven of is, zoo dat Leijs dan seijt dat Aarij is de beste en moijste die het doen kan. Zeventiende brief 30 augustus 1780: Bruijloft van ons nigt Martije Kwast met Dirk Kikker. Heb mij dog schoon verdieverteert. Ik en Pieter Kikkerts Meijnitije, beijde sonder mans, en suster Leijs en Avie. (Dirk was) uijt mijn vaaders huijs getrout en geen naader heeft als ons. De kastelijn Hendrik Dekker (vader van Leijs) was ons oude besorg (oppasser). Ik zoo bleij dat suster Aviee en Leijs daar ook geweest zijn, want anders zouw ik niet gegaan hebben om reede uw niet bij mij was. Achttiende brief 14 october 1780: Suster Leijsie kinders hebben alle gepokt en zij heeft ook een brief van Arije gehad van de Kaap. Nu onder het schreijven hoor ik zij een pakke met dukaten van haar man gekregen heeft, zoo dat Arije dik op geld moet winnen. Maar seg het hem niet, als u het geluk heft om hem te spreeken, want daar wort zoo veel geloogen, dat ik het niet aagt. Suster Leijs verkeert bij de groote, bij (Jacob van) Steenbergen (schout, van 1786 tot 1789 gemeentesecretaris). De schout loopt bij haar uijt en in en sijn groote vrinden en de schout zijn vrouw is moij. Zijt gegroet van Hendrik neef Grietije nigt van Eijerland die soo mal met ons Lammert Kikkert is. Negentiende brief 30 november 1780: Ons Lisbet peet leijdt heel slegt. Testamenten Voor Arie vertrok in september 1783 liet hij een testament opmaken bij notaris Jacob van Steenbergen, waarin hij de voogdij van zijn kinderen regelde, mocht hem iets overkomen tijdens deze reis. Er kon van alles mis gaan onderweg, zoals de familie van dichtbij had meegemaakt na wat er gebeurd was met zijn aanstaande zwager Gerrit Tuning in 1782. Arie was inmiddels een rijk man. Op 3 december deed Lysbeth hetzelfde voor notaris Jan Star. Zij stelde Jacob van Steenbergen, die inmiddels Secretaris van Texel was, aan om haar boedel te behandelen en samen met haar vader de kinderen op te voeden. Na Aries vertrek bij zijn volgende reis maakte Lysbeth een nieuw testament waarbij de in plaats van Van Steenbergen Sijbrand Cornelisz Keijser benoemde. Was Van Steenbergen vertrokken of overleden? ’s Lands Welvaartszigt ORAT 6891 18-7-1786 Een welgelegen en met fraaye wandellaantjes, slinger en speelbosjes beplant Houtgewas en Bosje, voorheen genaamd de Engelsche Steen, doch nu ’s Lands Welvaartzigt, groot 700 roeden, belend ten oosten de Zandkuyl. Koper Ary Kikkert, verkoper Cornelis Roepel voor F 735,- Arie was niet op Texel toen deze koop werd gesloten, maar ergens ver weg op zee. Hij was, volgens een acte van 15-3-1786, met het VOC-schip ‘Neerlands Welvaren’ op weg naar China. Maar Lysbeth was vast wel in staat om zoiets zelf af te handelen. Misschien was er al eerder overleg over geweest met Cornelis Roepel. Gedurende al die jaren dat Arie op zee was moest ze wel meer regelingen treffen zonder eerst te kunnen overleggen. In 1794 verkocht Arie het bosje aan schout Reinbach, die het de oude naam ‘Engelsteen’ terug gaf. De Heer Ary Kikkert Arie kwam zonder ongelukken en gezond terug aan de wal. Dat ging wel eens anders! Hij was nu een aanzienlijk man, werd schepen in Den Burg en ontving in deze functie Stadhouder Prins Willem V van Oranje. In de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken (bld. 1034 en 1035) werd verslag gedaan van het bezoek dat Willem V aan Texel deed in Augustus 1789. Maandag den 3 dezer maand Augustus kwam den Heere Prinse van Oranje; ’s morgens om zeven uuren; onder ’t lossen van ’t geschut van de Schanswallen, in de haven alhier binnen, wordende door de menigte, welke Zynen komst aldaar verbeidde, met een vrolyk, vivat Oranje! verwelkoomd. Alle de in den haven liggende vaartuigen waren met menigvuldige vlaggen vercierd. Zyne Hoogheid vondt goed om aan wal te komen en eenigen tyd in gezelschap van eenige Heeren op den dyk te wandelen. Naar ’t Jacht terug gekeerd, en na aldaar nog een weinig vertoefd te hebben, stapte Zyne Hoogeheid in het rytuig van den Heer Berger, om verder een togtje op ’t Eiland te doen. Aan het begin van de haven was eene eepoort geplaatst en insgelyks aan ’t Oude Schild, welken Zyne Hoogheid doorreedt, naar de Schans, om dezelve te bezigtigen. Van hier wierdt de weg naar het Dorp den Burg genomen; alwaar de Burgers mede eene eerpoort opgericht hadden, en dezelve met toepasselyke opschriften voorzien. Zo dra de Prins deze naderde, wierdt hy van vyf Dorp-Meisjes, zindelyk gekleed, verwelkomd, onder het geroep van de menigte van Oranje boven! Lang leeve de Prins! Hoogstdezelve deedt toen het rytuig stil houden, en gaf den Ingezeetenen het genoegen, de voor hunne eerpoort geplaatste opschriften allen te lezen. Op de Steenen plaats was eene tweede boog opgericht, terwyl de kerktooren en de meeste huizen met luchtig waayende vlaggen pronkten. Aan ’t huis van den voorzittende Scheepen, den Heer Ary Kikkert, alwaar een ontbyt in gereedheid was, waaiden de vlaggen van Engeland en Pruissen, en de Hollandsche in ’t midden. Hier verleende Zyne Hoogeheid gehoor aan de Regeering, den Predikant en Kerkenraad, en aan anderen, die zig lieten aandienen; bezag vervolgens de Kerk, en deedt eene milde gift in den armbos. By den Heer Kikkert terug gekeerd, en zig een weinig ververscht hebbende, stapte Hoogstdezelve wederom in ’t rytuig, doch keerde zig alvorens tot de aanschouwers, dezelve minzaam groetende met deze woorden: Vrienden ik ben overtuigd dat alles uit een goed hart geschiedt; leeft voorts in rust en vrede, en die dit doet, is myn beste vriend; want Texels rust, is myn lust! Deze gemeenzame en vriendelyke aanspraak wierdt met het zwaayen der hoeden en een driemaal Oranje boven! beantwoord. Van hier reedt Zyne Hoogheid naar het Eierland, gevolgd van eenige andere rytuigen. Aldaar waren mede twee eerpoorten opgericht, en eene goede maaltyd in gereedheid gebragt. Na ’t eindigen van dezelve reedt Zyne Hoogheid naar het Dorp de Waal, en bezag aldaar, op ’t Land van Simon Breker, verscheiden oudheden. Vervolgens werd de weg naar ’t Oosterend genomen, alwaar de Prins geene mindere toegenegenheid ontmoette dan overal elders. Waar op Zyne Hoogheid naar de haven en in ’t Jacht terug keerde; na dat dezelve de juichende menigte met genoegen en aandoening bedankt hadt, voor de Hem zo veel betoonde liefde en genegenheid; ’t welk insgelyks, door ’t zwaayen der hoeden en een herhaald geroep van Oranje boven! beantwoord wierdt. Aagje schreef al in 1780, dat Lysbeth omging met de notabelen van het dorp. Suster Leijs verkeert bij de groote, bij (Jacob van) Steenbergen (schout, van 1786 tot 1789 gemeentesecretaris). De schout loopt bij haar uijt en in en sijn groote vrinden en de schout zijn vrouw is moij. Maar het ontvangen van de Prins was nog eens wat anders dan een notaris. Hij kwam bij haar in huis eten! Dijkgraaf of niet Een paar jaar woonde Arie met Lysbeth en hun gezin in Buiksloot, maar in 1796 kwamen ze terug in Den Burg. Waarom gingen ze daarheen? De zus van Arie, Aafje Lamberts Kikkert, trouwde in 1796 met een weduwnaar uit Buiksloot, kwam zij bij Arie logeren en zo aan de man, of zat dat anders? In 1796 werd Ary Kikkert benoemd tot Dijkgraaf. Hij kreeg bericht van het Gemeentebestuur dat hij met meerderheid van stemmen was gekozen, op voorwaarde dat hij in Den Burg moest wonen. Omgaand schreef hij dat hij de functie aanvaarde. In september 1796 was hij met zijn gezin terug op Texel, waarna het Provinciaal Bestuur de benoeming afkeurde. Lysbeth overleed in 1800, ze werd in de Hervormde kerk aan de Binnenburg begraven op 26 december. Arie had alle jaren nadat hij aan de wal was gerentenierd. Toen hij 68 jaar oud was liet hij een nieuw testament maken door notaris Jan Star. Hij verklaarde daarbij dat zijn bezit niet groter was dan 100.000 gulden. Zijn nalatenschap werd in drie delen vermaakt, een derde was voor de jongste dochter Elisabeth, een derde voor de zoon van Margaretha. Maar wat betreft het deel dat naar dochter Trijntje zou moeten gaan stelde Arie ingewikkelde voorwaarden, die bedoeld waren om te verhinderen dat zijn schoonzoon Lambert er profijt van zou hebben. De aangewezen executeurs waren zijn broer Harmanus Kikkert, de Alkmaarse procureur en aanstaand schoonzoon Adrianus de Lange, en de Texelse notaris Abraham Wentel. Arie overleed op 19 maart 1807 en werd bij zijn vrouw in het graf gelegd. Den ganschen en geheelen boedel De beschrijving van de nalatenschap van Arie Kikkert besloeg 107 bladzijden. Er waren huizen op de Steenenplaats, in de Weverstraat, een huismanswoning in de polder Kley, een dijstal met 200 roeden land in Kley, Elmer en Gerritsland, een boet met 1900 roeden land in Gerritsland, diverse parten (aandelen) in schepen, de grafkelder in de kerk, binnenlandse effecten, nationale en buitenlandse schuldbrieven, hypotheekbrieven en obligaties. Bij de huishoudelijke goederen veel Aziatische voorwerpen, ruim 950 stuks porselein, zijde en sitse stof en kleding. Wat hun vermogen en rijke inboedel betrof deden Arie en Lysbeth niet onder voor de ‘grooten’ waar Aagje Luitse over schreef. Gegevens uit Archief J. A. van der Vlis, waarin genealogische vondsten van J. Daarnhouwer Worsteltent-archief van Willem Kooman Perry Moree, Kikkertje Lief Blad van de Historische Vereniging Texel nr. 40 Cor Rey, De geslaagde Texelse VOC-schipper, in Texel en de VOC, Stichting VOC 2002 |