Archief.


Veldnamenboek
Dit boek vermeldt dat in 1832 Hendrik Cornelisz Mulder de eigenaar van de Worsteltent was, mijn betovergrootvader. Hoe kon het dan dat zijn kleindochter in een plaggenhut was geboren?
Ik vroeg het mijn ome Piet Maas. Die wist niet of hij daar iets over mocht zeggen. Het was nogal pijnlijk, begreep ik. “Maar het is al zoveel jaar geleden, het is geschiedenis”, zeiden zijn vrouw, dochter en ik- wij waren echt nieuwsgierig. Ja, dat was wel zo. “Hij heeft hem verzopen en vergokt” zei ome Piet, meer wist hij er niet van. Zijn moeder wilde er verder niet over praten, maar bij haar in huis werd niet gedronken en niet gekaart.
Ik hoorde dat er bij Worsteltentbewoners van die tijd, Hanny Brücher en Nico Koot, op zolder dozen met papieren stonden, van Willen Kooman. Daar mocht ik wel in kijken en daar vond ik de feiten betreffende de onafwendbare neergang van Hendrik Mulder.

Van boerenbedrijf naar horeca-onderneming
In de moderne tijd, rond 1960, was de Worsteltent niet meer geschikt als boerenbedrijf. Het oude, vervallen gebouw werd door de familie Smit verkocht aan Amsterdammer Ko van der Busken, die het redde van verval en sloop. Hij maakte het tot Rijksmonument met horecabestemming. Er werd een grondige restauratie uitgevoerd.

Grijze en witte kaartjes
Latere eigenaar, pannekoekenman Willem Kooman is op zoek gegaan naar de vroegere bewoners van zijn boerderij. Hij raakte ‘helemaal bezeten’ van het onderzoek, heeft er reizen voor gemaakt naar archieven in het hele land en heeft ‘kapitalen uitgegeven’ aan fotokopieën.
Al het materiaal dat hij verzamelde is ondergebracht in een kaartenbak waarin van iedereen die ooit iets met de Worsteltent te maken had een genummerde kaart kreeg. Daarop is aangegeven wat er van deze persoon in het archief aanwezig is. De nummers verwijzen naar een andere bak waarin deze gegevens bewaard worden, zoals kopieën van doop/overlijdens-inschrijvingen, testamenten en dergelijke. Alleen van mensen met bezit komt men zo nog het een en ander te weten. Wie niets had blijft niet meer dan een naam met geboorte en sterfdata in een Stamboek.
Wie nu, jaren na het overlijden van Kooman, dit archief doorneemt ziet dat hij op een gegeven moment gedacht heeft dat hij alles wel zo’n beetje gevonden had.
Na 1832 zijn de eigenaars van onroerend goed geregistreerd in het Kadaster, uit de tijd daarvoor moet men uit verkopen en erfenissen het spoor terugzoeken. Er is in de archieven veel te vinden, maar veel ook niet. Niet alle notarisarchieven zijn bewaard gebleven.

In 1832 was Hendrik Mulder de eigenaar. Die had het bedrijf verkregen via zijn vrouw Antje Robbok, die de boerderij weer van haar echtgenoot Cornelis Dijt had geërfd.
Zij verklaarde dat de boerderij altijd van de familie van haar eerste man was geweest en dat daar geen papieren meer van waren- zo lang geleden was dat al. De vader van haar man was Dirk Dijt. Uit de oude notaris-akten valt op te maken dat die de helft had verkregen als moederlijk erfdeel van zijn vrouw Bregtje Bos en de andere heeft van zijn schoonvader Ysbrant Bos had gekocht.
Kooman dacht alle bekende eigenaars gevonden te hebben een hele rij: Ysbrant Bos, Dirk Dijt, Cornelis Dijt, Antje Robbok, Hendrik Mulder, Gerrit Schraag, Willem Smit, Gerrit Smit, Cornelis Smit, Anna Maas, Ko van der Busken, Willem Kooman. Maar wie zelf met dergelijk onderzoek bezig is weet dat er onverwachts toch altijd weer meer blijkt te zijn. Dat is ook Willem Kooman overkomen. In zijn kaartenbak zijn tussen de grijze systeemkaartjes-met-keurig-handschrift nieuwe witte kaartjes gestoken, met grotere letters en slordiger hand geschreven (hij zag wat minder goed dan vroeger), waarop nieuwe feiten staan.
Ysbrant Bos was niet degene die de Worsteltent bouwde, dat dacht Kooman ook- hij dacht dat grootouders van Ysbrant en zijn broer Jan Bos hun twee ‘zaeden aan de Westen’, hadden nagelaten aan de kleinzoons, Ysbrant de Worsteltent en Jan de Catharinahoeve.
Maar dat bleek niet zo te zijn, Bos had de boerderij niet geërfd, maar gekocht. Het betrof ‘een huis met erf en huiskoog en verder tussen 6000-7000 roeden land verspreid gelegen onder den Hoorn, in de Westen, Gerritsland en Operen’ gekocht in 1728 van Frans Dirksze voor 2850 gulden. Dat was weer een stapje terug in de tijd.
Helaas heeft Willem Kooman deze sporen zelf niet meer tot het eind kunnen volgen, omdat hij bij een onvermijdelijke hartoperatie in 1982 is gestorven.
Wat Kooman niet heeft kunnen uitwerken doe ik nu voor hem. Door alles op de juiste volgorde uit te typen wordt de gang van zaken bijzonder duidelijk.

Bleekerij en boerderij samen een bedrijf
Bij het onderzoek naar de Oude Bleekerij bleek dat na de dood van Jacob Wuijts de Bleeker door diens crediteuren een boerderij werd verkocht aan Frans Dirksze. Dat was degene die op de witte kaartjes genoemd werd, de laatste vondst van Willem Kooman.
Frans Dirksze kocht in 1721 ‘een huijs, schuijr staende onder de Westen, en wel 5000 roeden lands leggende onder de Westen, Operen en Gerritslant’ voor 1368 gulden.
Dat is slechts 7 jaar eerder.
Het lijkt erop dat Wuijts niet alleen eigenaar was van de Oude Bleekerij, maar ook van de Worsteltent. In1696 liet Wuijts een testament opmaken in zijn huis ‘onder de Westen’, wat niet het huis op de Bleekerij was, dat lag aan de noordkant van de Gerritslanderdijk in de Everstekoog. Hij heeft daar gewoond tot zijn dood in 1720.
Jacob de Bleeker had in 1666 de Oude Bleekerij gekocht van Teunis Pauwels ‘van Neerpelt uit het land van Luik’, die in 1660 de Nieuwe Bleekerij had aangelegd en daar verder werkte en woonde. Deze Teunis had in 1648 de Oude Bleekerij, op dat moment de enige, gekocht van Jacob Joosten, de eerste eigenaar die het bedrijf in 1636 had aangelegd.
Er is geen bewijs gevonden dat Jacob Wuijts in 1666 Worsteltent gekocht heeft, maar het lijkt erop dat beide bedrijven bij elkaar hoorden. Wellicht heeft hij het zelf laten bouwen, dat zou hij dan met een goede reden gedaan hebben. Het is zelfs zo dat in de 17de eeuw een blekerij niet zonder een speciaal boerenbedrijf kon bestaan. Dat had te maken met de behoefte aan karnemelk in het begin van het zomerseizoen.
Men had op een 17e eeuwse bleekerij de hele zomer door erg veel karnemelk nodig en moest beslist zeker zijn van de leverantie daavan op de juiste tijd. Het bleekbedrijf en de boerderij hoefden niet van een eigenaar te zijn, maar dat maakte de zaak wel overzichtelijker. Men had dan alles in eigen hand. Het kan zijn dat men op de Bleekerij begonnen is met karnemelk van de Texelse boeren te kopen en op zeker moment heeft besloten dat zelf te verzorgen. Maar het kan ook zo zijn dat men meteen in 1636 beide bedrijven heeft gesticht.

Dubbel hooivak
Het bleekproces liep van mei tot begin september. In die periode was het zonlicht sterk.
Het linnen werd in eerste instantie een keer of wat geloogd in de loogketel in een afkooksel van houtas en uitgelegd in de zon onder voortdurend nathouden, tot het op die manier niet schoner kon worden, en dus beige ‘ongebleekt linnen’ was.
Om het werkelijk wit te krijgen ging het linnen in een zuurvat met karnemelk en werd daarna uitgelegd op de bleekvelden om te bleken, weer onder voortdurend nathouden. In zo’n zuurvat ging zeker 1000 liter en er waren tenminste 2 zuurvaten op een bleekerij. Het linnen moest bijna een week broeien in het zuurvat, dus er was minstens 1000 liter karnemelk per week nodig. Deze behandeling werd tot 6 keer toe herhaald.
Tegen de tijd dat het karnemelkbleken op grote schaal begon was er een maand voorbij, dan was het juni, de tijd dat de kalfjes geboren werden en er melk in overvloed was. Maar juist in de mei-weken zou er in de normale bedrijfsvoering nog niet veel melk voorhanden zijn.

De Worsteltent heeft een dubbel hooivak, wat lang niet alle Texelse boerderijen hebben. Er zijn in de loop der jaren allerlei suggesties gedaan over de afwijkende vorm van het gebouw, maar het hoe en waarom is nooit duidelijk geworden. Nu pas bleek, bij het onderzoek naar geschiedenis en werkwijze van de Bleekerijen op Texel, dat er een speciale reden was om zo’n grote voorraad hooi op te slaan. Men kon dan vroeg in het seizoen veel koeien houden en zo meer kalfjes en dus melk krijgen dan op een ‘normale’ boerderij.
Dat was iets heel anders dan de gebruikelijk werkwijze op Texel, waar de meeste boeren zich meer richtten op jongvee en maar 3 of 4 melkkoeien hadden. Voor dat soort bedrijf was een enkel hooivak genoeg. Op de Worsteltent kon zo gemakkelijk genoeg karnemelk worden geproduceerd voor het begin van het bleekproces op de Oude Bleekerij. Men zal evengoed
later in de zomer nog veel karnemelk van andere boeren hebben moeten kopen.

De oude verhoogde weg dwars over de Mient, die sinds de aanleg van de Dennenbossen in de 20e eeuw ‘Kwekerijweg’ heet, loopt regelrecht van de Worsteltent naar de Bleekerij. Het vervoer van vaten karnemelk met paard en wagen was over deze weg geen probleem.

Anders dan beredeneerd
Kooman zou de nieuwste ontdekkingen omtrent zijn geliefde Worsteltent prachtig gevonden hebben. Hij was er zelf niet meer aan toe gekomen om zijn nieuwste vondsten goed in zijn archief te verwerken. Zijn eerdere theorie kon niet standhouden door de vondst van de overdracht van Frans Dirksze aan Ysbrant Bos, en helemaal niet meer door die van Jacob Wuijts aan Frans Dirksze.
Kooman had namelijk beredeneerd dat de Worsteltent en de Catharinahoeve ooit eigendom waren geweest van Jan Cornelisz Bos en Naen Ysbrants, de grootouders van Ysbrant en zijn broer Jan Bos. Die hadden ‘twee zaeden onder de Westen’ in eigendom en de kleinzoons zouden die geërfd (of teruggekocht hebben van anderen) toen ze volwassen waren. Maar dat was blijkbaar niet het geval. Het lijkt erop dat Jan en Naen in het bezit zijn geweest van twee heel andere boerderijen.
Ook de eigendommen van hun vader, Cornelis Jansz Bos zijn verkocht in 1724 en niet aan de zoons.

De namen van de boerderijen zoals wij die tegenwoordig gebruiken zijn niet zo oud als de gebouwen zelf.
De Worsteltent heette vroeger ‘Mient’ of ‘Oude Mient’, een naam die door sommige leden van de familie Smit nog steeds liever wordt gebruikt. Het ‘worstelen’ werd gedaan door de gebroeders Smit, de zonen van Willem Jansz Smit en Aafje Schraag. Die mannen deden gezamelijk het werk op de boerderij en dat ging soms niet in harmonie.
De naam ‘Catharinahoeve’ is gegeven door Piet Hoogenbosch, die zijn vrouw Trijntje Veeger hiermee eerde.


Terug naar de vorige bladzij