Linnen bleken.


Linnen bleken in het kort:

Het bleekseizoen begon op 20 maart en liep tot 31 augustus. Dan alleen was het zonlicht sterk genoeg.
Eerst werd het linnen gemerkt, gesorteerd en gewogen.

Logen en wringen
Om het linnen schoon te krijgen werd het in een kuip met loog, gemaakt van hout-as, geweekt. Zo kwam het ergste vuil los.
Tussen deze loogbaden door werden de lappen gespoeld in stromend water en uitgewrongen met de wringbok, een ijzeren spil, aangedreven door een rad. Na een aantal keren spoelen in houten kuipen en buiten uitleggen werd het linnen gedroogd.

Nu volgde het logen in het looghuis. Daar werd het linnen gebroeid in de koperen loogketel. Dat was een riskante fase in het bleekproces, omdat hierbij gemakkelijk de vezels konden worden aangetast. Er waren speciale loogers in dienst, die dit proces goed beheersten, want te heet, te lang in het loogbad, te sterk loog, zulke fouten konden alles bederven. Het was een kwestie van ervaring om dit werk goed te doen.

De loog werd gemaakt uit houtas uit de Oostzeelanden, die speciaal hiervoor werd gebrand en ingevoerd naar Nederland. Deze as moest van te voren worden gestampt, gezeefd en gekookt in de koperen loogketel die op een ingemetseld fornuis stond, dat werd gestookt met turf.
Dit loog werd, vermengd met water in loogkuipen van anderhalve meter hoog gedaan, waar het een dag of wat in moest broeien.

Bleken
Dan werd het linnen eruit genomen en uitgelegd op de bleekvelden, in het zonlicht. Het was belangrijk dat het linnen niet opdroogde, anders zou de zon gaten branden in de stof. Hiertoe werd het linnen voortdurend begoten met schoon water, dat met de gieter of hoosspaan uit de gietsloten werd geschept en over de lappen gegooid. Een sterke knecht kon met de hoos het water wel 15 meter ver werpen.
Tegen het wegwaaien gebruikte men veldstekken, houten pennen van anderhalve voet lengte, die door aan de stof genaaide lussen werden gestoken.
Dit werd een aantal keren herhaald tot het linnen op deze manier niet schoner kon worden. Dan had men ongebleekt linnen, dat beige-kleurig was.


Haarlem

Karnemelk
Om het echt wit te krijgen volgden zuurbaden. Dit werd gedaan in karnemelk in het melkhuis.
De droge lappen werden in melkkuipen van 1000 liter gelegd, met tussen elke laag stof een laag karnemelk en dan afgesloten. Nu bleef dit geheel een week onder gewicht gisten.
Dit was weer zeer riskant, want als het linnen er niet op het juiste moment uit werd gehaald, was alle moeite tot dusver voor niets geweest en begon het te rotten.
Hierna moest het linnen terdege worden gewassen.

Wassen, logen en melken in herhaling
Het wassen gebeurde met de "beste bleekerszeep", in tobbes in de waskamer. Er werkten steeds 2 wasters aan een stuk linnen. In het washuis waren ramen, zodat men goed licht had op het werk. Na dit zeepen werd het linnen met tot 6 keer herhaling weer in de loog gelegd, gebleekt op het veld en weer gemelkt, tot het wit genoeg was.

Blauwen en stijven
Het fijnste linnen werd niet verder opgemaakt, andere soorten werden gesteven. Blauwsel maakte het wit nog witter. Na het uitlekken van het blauwselbad werd het linnen nog eens met de bok uitgewrongen en ingepakt in grove lakens.

Drogen
Tenslotte werd het linnen op een wagen naar de droogberg gebracht, een stuk duin waarop droogstekken stonden. Hier werd het gelijkmatig gedroogd, om daarna opgerold te worden. Het werd verpakt in blauw papier en in kisten verzonden.
Nu was het linnen klaar voor verzending naar de handelaren of opdrachtgevers, zoals het Weeshuis.

Het bleekseizoen was maar kort. Het gehele proces duurde 1 tot 3 maanden, afhankelijk van het aantal behandelingen.


Bloemendaal

Arbeiders
Er kwamen seizoen-arbeiders, vooral uit Brabant, Overijssel en Westfalen om het werk te doen, net als bij het grasmaaien en hooien. De meesterbleekers en gespecialiseerde knechten kwamen oorspronkelijk ook uit het buitenland, zoals Theunis Pauwels van Neerpelt uit het land van Luik.
Zij introduceerden de boven beschreven "Uytlandsche" methode, die beter resultaat gaf dan de "Hierlandsche" welke uit niet meer bestond dan logen en uitleggen in de zon.

Linnen is een sterke stof en heeft een fraaie glans, maar is erg stug. Het vergeelt na verloop van tijd, zodat het moet worden her-gebleekt en opnieuw geblauwd.
Fijn wit linnen was een luxe-stof, die alleen de rijke mensen zich konden veroorloven. Zij droegen witte hemden met kanten kragen. Later raakte dit uit de mode. Wit linnen werd verdrongen door kleurig katoen.

Het melkbleeken werd aan het eind van de 18e eeuw vervangen door "kunstbleek", dat was bleken met chloor, wat veel minder bewerkelijk was dan het melkbleeken. Gietsloten en bleekvelden waren hierbij niet meer nodig.
In Bloemendaal werd op de voormalige bleekvelden overgegaan op bloembollenteelt.


Terug naar de vorige bladzij