HET TEMPELIERENKLOOSTER
IN HET GERRITSLAND
Het verhaal van Pastoor Brinkman met commentaar van
Irene Maas.
TEMPELORDE of tempelieren (via Fr. templier v,
middeleeuws Lat. templarius = tempelridder),
naam van de oudste ridderlijke orde, gesticht door Hugo
van Payns en Godfried van Saint-Omer met zes gezellen in
1119 te Jeruzalem, om de pelgrims in het Heilige Land te
beschermen. Zij hadden hun hoofdzetel in Jeruzalem ter
plaatse van het oude tempelplein. Aan hun hoofd stond
een grootmeester met vorstelijke rang, die direct onder
de paus stond.
Na de val van Akko (1291) vestigden zij zich op Cyprus.
Het doel van de orde verviel en de wereldlijke vorsten
trachtten na de opheffing haar uitgestrekte bezittingen
te verwerven. In een groot proces werden de tempelieren
beschuldigd van immoraliteit en ketterij. In 1312, op
het Concilie van Vienne, werd de orde opgeheven door
paus Clemens V. Haar grootmeester en vele ridders werden
op bevel van Filips IV van Frankrijk levend verbrand. De
goederen gingen ten dele over naar de Johannieters.
(Grote Winkler Prins deel 18, 1975)
BIJ HET 75-JARIG BESTAAN DER PAROCHIEKERK TE DEN BURG
door PASTOOR J.P.A. BRINKMAN, 1938
DE TEMPELIERS
Behalve het St. Agnietenklooster in den Burg, stond er
in Gerritsland een klooster van de orde der Tempeliers.
Deze orde was ontstaan in de tijden der kruistochten en
had zich in het H. Land zeer verdienstelijk gemaakt.
Maar na de val van Acco in 1291 was het werk dezer
geestelijke ridderorde ten einde. De riddermonniken
gingen zich in Europa op werken van naastenliefde
toeleggen.
De Malthezer ridders (orde van St. Jan) en de Duitsche
orde (van Maria) legden zich toe op ziekenverpleging en
armenverzorging, terwijl de Tempeliers tegenover de
Joodsche woekeraars in die dagen zich bezighielden met
financieele zaken en de belangen der kooplieden.
Zij ontleenden hun naam aan het feit, dat zij in
Jerusalem een deel van het paleis van den Koning, dat in
het zuiden aan de Tempel grensde, tot verblijfplaats
hadden. Later werd Cyprus de zetel der Orde.
Teneinde zich van de goederen der Orde meester te maken,
begon Philips IV van Frankrijk de Orde te beschuldigen
van dronkenschap en andere misdaden. In den vroege
ochtend van 13 Oct. 1307, werden alle Tempeliers in
Frankrijk met hun grootmeester Jacques de Molay gevangen
genomen. Gretig wierpen de vorsten zich op hun
eigendommen. De Orde was vernietigd.
De Tempeliers hadden stevige huizen en zeer gunstig
gelegen om de hun toevertrouwde schatten veilig te
bewaren. Geen wonder, dat zij het eiland Texel uitkozen
als een natuurlijke safe.
Van der Aa en Allan schreven “naar men zou willen”,
als het ging om het bestaan van een
Tempelierenklooster in het Gerritsland en Pastoor
Brinkman wilde dit verhaal beslist heel graag geloven.
Van der Aa wees al in 1846 de “hooger gelegen weide“
aan als zijnde de plek waar het klooster had gestaan.
Wie het verband tussen de bleekers en de monniken
heeft gelegd is nog onduidelijk. Misschien waren de
bewoners van de Mient hun eigen geschiedenis al
vergeten, misschien is aan de gewone mensen niets
gevraagd, en heeft een pastoor of ander notabel
persoon het gewoon verzonnen.
Hendrik Cornelisz Smit van Catharinahoeve, de
kleinzoon van Hendrik Schilder van de Nieuwe
Bleekerij, werd nog in 1810 “Hendrik de Bleeker”
genoemd, maar dat was alweerheel wat jaren eerder dan
1846.
WAAR HEEFT HUN KLOOSTER GESTAAN?
In Gerritsland. – De naam Monnikenlaan en Monnikenland
wekt nog een vage herinnering aan hun verblijf. Van de
plaats, waar eens hun stichting gelegen was, is niets
meer te zien dan een hooge weide, zegt Van der Aa
(Aardrijkskundig woordenboek). En inderdaad: op
aanwijzing van een vriend ben ik eens op onderzoek
uitgegaan.
Vooreerst vindt men aan de Koogerweg bij de driesprong
van het Gerritslanderdijkje een stuk land, dat de naam
draagt van “Kloosterhok” of Kloosterwei. Bij het graven
in den grond stuit men telkens op brokstukken steen,
welke er op wijzen, dat er een gebouw moet hebben
gestaan van zeer ouden datum.
Het vreemde is, dat toen dit perceel in 1965 geploegd
werd, er geen oude resten zijn gevonden, niet door Jan
Huisman, de eigenaar, en ook niet door Theo Timmer,
die er heeft rondgekeken. Hij kende het verhaal van
Pastoor Brinkman en was nieuwsgierig.
Maarten Brugge en Irene Maas hebben in 2000 een put
blootgelegd die indertijd door Jan Huisman was
gedempt. Het bleek een betonnen prefab-constructie te
zijn, niet ouder dan 100 jaar. Volgens Cor Maas stond
de naam W. Grimijzer op die put, dat was iemand die
Cor zelf nog had gekend.
Dit was nog verbazingwekkender dan een middeleeuwse
gemetselde put, want wie zou deze put hebben laten
slaan op die afgelegen plek? Het land hoorde bij
Berkhoeve, dat rond 1900 is gebouwd, maar zouden Hein
Smit en Jannie Witte, die er toen woonden geld hebben
uitgegeven aan een put om water uit te halen voor de
schapen? Vooral van Jannie kan niemand die haar gekend
heeft zich dat voortsellen.
De resten van Brinkman kunnen onder de Pontweg
verdwenen zijn. Er was nog een tweede put, meer naar
het noorden in het land gelegen. Daar stond heel
vroeger een boerderij, wat de aanwezigheid van een put
verklaart.
Over het dijkje gaande naar de dennen, vindt men op
korten afstand een verhoogden harden weg midden door het
land en aan het einde van dit slag ligt een “hooger
gelegen weide”. Op verschillende plaatsen hebben we
gegraven en bijna bij iedere steekproef vonden we oud
puin, stukken tegels, scherven van potten, kalkbrokken,
lange ijzeren bouten en dergelijke overblijfselen van
oude gebouwen.
J.Kikkert wijst op zijn kaartje van 1835 nauwkeurig deze
plaats aan.
Ik heb vaak oplettend rondgekeken als ik over de
Gerritslanderdijk fietste, maar kon niet ontdekken
waar deze weide kon hebben gelegen, tot ik de kaart
van Kikkert eens beter bekeek. Er was in 1835 absoluut
niets te doen in het Gerritsland. De weg liep door
de Mient, in plaats van er naar toe. De boerderijen
die wij kennen stonden er nog geen van alle. De meeste
stenen huizen zijn van na 1875 (Bloem en Bosch,
Duinroos, Bergland, al zijn die deels gebouwd in
plaats van plaggenhutten die daar eerder stonden). De
grotere boerderijen zijn nog later gebouwd, zoals
Bloemwijk en Berkhoeve, na 1900. De “hooger gelegen
weide”, waarin Brinkman het Klooster wilde herkennen,
was de Oude Bleekerij!
Dat de streek in de tijd van de Tempelieren een
kweldergebied was, ongeschikt voor bewoning, dat kon
de Pastoor niet weten, maar de oude resten die hij
vond had een archeoloog ook in die tijd als 17e eeuws
kunnen determineren. Hij heeft ze blijkbaar niet aan
zo iemand laten zien.
In de buurt hebben een achttal evenwijdige slooten
gelegen, waarvan men zegt, dat ze gediend hebben tot het
roten van het getrokken vlas. In hoeverre al deze dingen
in verband staan met het klooster der Tempeliers, zal de
tijd nog moeten leren.
Dat waren de gietsloten, van waaruit water werd
geschept met de “hoos” om het op het veld liggende
linnen te begieten. Dit moest constant nat gehouden
worden om te voorkomen dat er, na het spoelen met loog
en zure melk, gaten in de stof zouden branden. Zulke
sloten hebben wij gevonden op het terrein van de Oude
Bleekerij. Daar waren het echter er 5, geen 8. Het
perceel van de Nieuwe Bleekerij was veel breder, daar
zouden wel 8 sloten gelegen kunnen hebben en dat is
ook ‘ in de nabijheid’.
Wat te geloven?
Het hele Tempelierenverhaal is een historisch
misverstand, in de wereld gebracht door een pastoor in
de 15de eeuw, die de verhalen over de Tempelridders en
de Augustijnen van Ludingakerke met elkaar verwarde.
Beide ordes hadden in de 14e eeuw problemen met de
boven hen gestelden, hoewel die van Ludingakerk alleen
maar werden verjaagd, en niet uitgeroeid. Zij moesten
na 1360 het eiland verlaten op last van de Graaf van
Holland.
De Texelse secretaris Frans Adriaensz Falckoeg schreef
later: “Het cloester dat in Texel gestaen heeft heette
Ludencerc, ende waren templiers. Deze quamen die
monnickelanden toe. Ende dese templiers werden al op
enen tiit vuytgeroyt do men schreef duysent
driehonderd ende X”.
Het is een stuk stoerder om herinneringen aan
Tempelridders te koesteren, dan aan een eenvoudige
landbouwers-orde als die van Ludingakerke. Er is in de
loop der eeuwen van alles verzonnen omtrent de plaats
van het Tempelierenklooster. Toch kan de plek van de
Oude Bleekerij pas NA het afbreken daarvan als
“klooster” zijn aangewezen. Voor die tijd was er ter
plaatse helemaal niets, en tijdens het bestaan van de
bleekerijen kon iedereen zien wat daar voor mensen
werkten.
Het zou kunnen dat het opkloppen van de verhalen over
kloosters en tempelridders is gedaan door de jongens
die als Zouaaf voor de Paus gestreden hadden. Een van
hen was Willem Dirksz Maas, die na zijn thuiskomst uit
Rome in een plaggenhut woonde, in de buurt van het
tegenwoordige Windy Ridge, dus vlakbij de resten van
de Oude Bleekerij.
Toch is het goed dat de pastoors op deze manier de
geschiedenis hebben vervalst. Anders was er ten tijde
van de natuurbouw in 2001 niemand meer geweest die
iets wist van de oude resten die daar in de grond
zaten. Dan was er geen herinnering aan “tempeliers die
linnen bleekten” meer geweest, en had niemand ooit nog
van de bleekerijondernemingen iets afgeweten, terwijl
er nu al heel wat duidelijk is geworden, door zowel
archeologisch- als archiefonderzoek.
RAADSEL NOG GROTER
Zo leek dat verhaal rond, vergeten bleekers en
herinnerde tempelieren verward, 17e eeuwse baksteen
aangezien voor 13e eeuwse kloostermoppen, een
historische puzzel leek tot tevredenheid opgelost.
Maar- in het boek ‘Tegenwoordige Staat van Holland’
door Isaac Tirion staat:
Niet ver van het dorp [Den Burg] is een Hoogte [Hoge
Berg], verhevener dan een gemeene heuvel. Hier was wel
eer een Kapel, doch of deeze tot het Klooster der
Tempelieren behoord heeft, is vry twyfelagtig, dewyl de
Ingezetenen van Texel de plaats van dit Klooster elders,
naamlyk in den Polder Gerritsland, aanwyzen.
Maar- in 1750 was de Oude Bleekerij nog bewoond, de
eigenaar was bekend, die heette Jan Cornelisz Bos, dat
was de boer die schapenlandjes had gemaakt van het
gietslotenstelsel. De laatste eigenaren van de Oude
Bleekerij waren tijdgenoten en bekenden van Jan Bos.
Die van de Nieuwe Bleekerij deden zelfs het bleekwerk
nog op de oude manier.
Er was geen enkele reden om te denken dat daar ooit
Tempeliers gewoond hadden!
Waar was dan de plaats die de ingezetenen aanwezen?
Toch dat Kloosterhoekkie?
Of zouden ze ook in die tijd al gedacht hebben dat de
bleekerijen waren gebouwd door Tempelridders? De bouw
was inderdaad alweer lang geleden, ruim 100 jaar,
misschien te lang voor de mensen om zich dat nog
correct te herinneren! Weer blijkt dat de
volksoverlevering beslist niet altijd voor waarheid
gehouden moet worden ….
Het raadsel is weer net zo groot als eerst!
Literatuur:
Isaac Tirion, Tegenwoordige staat van Holland, 1750
J. van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek, 1846
F. Allan, Het eiland Texel en zijne bewoners, 1856
H. Schoorl, De uithoven van Ludingakerke op Texel, de
Vrije Fries, ong.1980
Dagboek Irene Maas 1965
Link:
Sporen van de Tempelieren
in Nederland.
|