OUDE RESTEN |
PLATTEGROND OUDE BLEEKERIJ Met al deze kennis was het mogelijk om alle sloten op te meten en een plattegrond te maken. Helaas waren de perceelsgrenzen van de 19e eeuwse percelen in 2001 vergraven, zodat het moeilijk was de opgemeten plattegrond in te tekenen in deze percelen. Het kwam zo uit dat wij in 2005 moesten werken met de opmeting van 1844, de Pachterskaart, die gelukkig zeer goed genoeg gedaan bleek te zijn. LUCHTFOTOS VAN VERDWENEN GEBOUWEN Behalve bovenstaande gegevens kregen wij ook aanwijzingen van wichelaars, die dingen kunnen zien die voor andere verborgen zijn. De drie onafhankelijk en onwetend van elkaar werkende wichelroedelopers wezen plekken aan waar iets geweest moest zijn. Zo kwamen wij ertoe om op de lijnen die Peter Gross uit Dieburg aanwees plaggen te leggen, die vanuit de lucht gefotografeerd zijn. Het zou heel goed kunnen dat op de aangewezen plaats een huis heeft gestaan, waar wij nu een plattegrond van hebben. Er was voorheen een fundament van deze afmetingen, het gebouw lag goed op de werf, niet boven een sloot of zoiets, de weg kwam uit bij de voordeur, kortom, er was niets op tegen. Helaas is er een meter grond weggehaald bij de egalisering door Piet Veeger na 1985. Hoe dan ook, onder de plek waar Gross de plee aanwees was het zand opmerkelijk donkerder dan elders. PER KUIL APART Wij hebben gedurende de opgraving zorgvuldig de scherven uit de verschillende kuilen en sloten apart gehouden. Af en toe kwamen wij bekenden tegen. Van een slibbordje lag een stuk in de houtsloot en x stukken in de puinsloot, wat de theorie ondersteunt dat de voorwerpen bij het opruimen op de plavuizenvloer binnen of op het straatje buiten zijn stukgegooid en daarna door te vegen (een haal naar links, een haal naar rechts) van elkaar zijn gescheiden en tenslotte in verschillende sloten gedumpt zijn. Van een steengoed potje hebben wij 2 stukken, een uit de puinsloot en een uit de houtsloot. Waar de andere stukken zijn gebleven? Het antwoord op deze vraag kwam in oktober tijdens de expositie in Tusse de Banke. Er was per abuis een doos spullen uit Lammerts sloot meegekomen uit de opslag, terwijl we eigenlijk alleen de scherven uit de Westelijke sloot bij elkaar wilden brengen. De plakgroep kon daarvan verschillende stukken aan elkaar passen. Voor de aardigheid keken ze ook naar de scherven uit de doos die er niet bijhoorde, en Dick Witte vond daarin een stuk paars gespikkeld bord, dat paste aan een scherf die uit de Westelijke sloot kwam. Nu was het ons al opgevallen dat de sloot van Lammert een zandvulling had die er later in was gegooid, nadat de oorsponkelijke rommel eruit was gehaald. Iemand was ons zogezegd voor geweest. Waar zou degene die de sloot weer open had gegraven die grond gelaten hebben? NADENKEN We hadden argeloos een kuil gegraven en zaten nu opgescheept met een complete keukeninventaris uit de 18e eeuw. We hadden de plicht om uit te zoeken wat hier gebeurd was, hoe het zat met het linnenbleken en de daarop volgende boerenonderneming. Ook kregen we aan de soort vondsten de indruk dat er hier nog mensen gewoond hadden toen Jan Bos allang dood was. Maar wie? Het viel ons op dat de grote schervenlaag onder een zandlaag lag, op halve hoogte van de sloot. Deze was onderin gevuld met beer en zand in lagen, met hier en daar een voorwerp, en op de bodem de houten dingen. Ook meteen onder de zode was een laag scherven. Dus: zode-scherven-zand-dikke laag scherven-zand-beer-zand-beer. Deze zandlagen herinnerden ons aan de grote stuifzand-overlast, die hier voorheen was. De mensen van de Koog en van de Westen klaagden erover bij de Grafelijkheid dat hun velden verstoven van de sande en onbruikbaar waren. De Westen is door dit zand onbewoonbaar geworden en deels verlaten. In deze fase van de opgraving tekenden wij plattegronden van gebouwen waarvan later niets bleek te kloppen. We waren teveel op zoek naar dat gebouw. Ook dachten we dat dit een spoelsloot was, een idee dat pas veel later, toen we plattegronden van Bloemendaalse bleekerijen te zien kregen, werd achterhaald. Mevrouw Regtdoorzee had helaas geheel geen plaatjes in haar boek. Ook lieten wij ons door de bestaande bronnen leiden, die achteraf van weinig waarde bleken te zijn. We wisten dat de Oude Bleekerij in 1731 werd gekocht door Jan Cornelisz Bos, die er nog in 1744 boerenbedrijf deed. Er was ook een Nieuwe Bleekerij, die lag waar nu de Nieuwe Aanleg was. Volgens Pieter van Cuijck werd de laatste bleekerij in 1775 en 76 verlaten en gesloopt, maar tussen onze scherven waren stukken van ver na die tijd. Vragen genoeg en elk antwoord riep weer nieuwe vragen op. Inmiddels hadden wij contact met Miriam Klaassen, die in haar archief enige juiste gegevens had. SCHATGRAVEN Onbeperkt scherven opgraven, duizenden stukjes, die weer in elkaar gepuzzeld zullen worden. Het is maar goed dat men 225 jaar geleden hiervan niets afgeweten heeft! Bij zoveel scherven weet je niet wat er van gedacht moet worden- wie heeft dat allemaal stuk gegooid en vooral- waarom? De meeste voorwerpen waren nog heel, kort voordat ze in deze kuil belandden. Was er niemand die ze meer gebruiken kon? Dergelijk serviesgoed is nog tot eind 19e eeuw gebruikt, waarom is dit dan niet door iemand overgenomen? Alles was stuk, behalve twee flessen en dat was toeval. BLEEKWERK Wat voor werk werd er gedaan op een ouderwetse bleekerij? Dat is uitgebreid beschreven door mevouw Sijbrecht Clasina Regtdoorzee Greup-Roldanus in haar proefschrift De Haarlemmer bleekerijen in 1935. Alle werkzaamheden die zij beschreef zijn ook op dit Texelse bedrijf gedaan. Onderin de kuil vonden wij houten pennen van anderhalve voet lang, de stekken uit het boek. Ook was er een eikenhouten bakje, dat heel goed de beschreven zeepnap kan zijn. Er waren katrolwielen, deksels van vaatjes, waarin de asch vervoerd werd. Later bleek dat dergelijke houten voorwerpen nooit eerder waren opgegraven. Men kende ze slechts uit de literatuur. Voor zover er nog getwijfeld werd aan het bestaan van een linnenbleekerij op Texel, door de vondst van deze voorwerpen werd aangetoond dat die er werkelijk is geweest. GRONDWATER Zolang we binnen de vulling van de kuil bleven liep er geen water in, maar zo gauw er door gegraven werd kwam het grondwater met grote kracht op. Het was een hele kunst om tot de bodem te komen zonder te moeten hozen. Hierdoor maakten wij de kuilen klein, zodat ze binnen een dag afgewerkt konden worden, wat echter het overzicht belemmerde. ZAND Het zand in de bovenste laag was geel, terwijl dat onder de sloot groenig was en zilt rook. De zandlagen tussen de beer waren verschillend van kleur. Bovenin waren ze fijn en geel-wit, maar onder de beer lichtgroen. Dit onderste zand rook zilt en was iets grover van korrel. Het zal in de tijd van de Ente-geul, de open verbinding met de zee, zijn afgezet, terwijl de hogere lagen door stuifzand zijn gevormd. ONTBREKENDE STUKKEN De schervenplakgroep was begonnen met puzzelen van rood aardewerk, ook Henk plakte een deel, het steengoed en het witte spul. Er ontbraken veel stukjes, terwijl men toch mocht aannemen dat die stukken wel ergens aanwezig moesten zijn als alles tegelijk was weggegooid. Het leek erop dat men, om wat voor reden dan ook, de complete keukeninventaris buiten had gegooid op het straatje en in de sloot gegooid, geveegd, met een kruiwagen afgevoerd, hoe dan ook, waardoor stukken van elkaar gescheiden waren. KUIL LEEG, MAAR SLOOT LOOPT DOOR EGALISATIE Door te praten met vroegere pachters kwamen wij erachter dat er in 1985 door Piet Veeger van Buitenlust met een shovel egalisatiewerkzaamheden zijn uitgevoerd, waarbij greppels en de grote sloot aan de oostkant zijn gedempt. Daarna heeft hij het geheel geploegd om de ergste bandensporen weg te werken. De eigenaardige zwart-witte strepen die wij vonden bleken door dit ploegen te zijn veroorzaakt. De met drijfmest doordrenkte bovenlaag en het schone witte zand. |