Den heer Willem Bok en zijn familie



Bok in het dagboek van Ds Huizinga

[Willem Bok sr., notaris, kantonrechter, strandvonder, gemeente-secretaris, en hoofd politie op Texel, 1800-1872]


25 November 1843. De Burgemeester, zijn broeders: Jakob en Sijmon, en ik met de kapwagen naar Brakesteijn, de plaats van Jakob Dijksen (de grootste grondeigenaar van Texel, hoofdingeland; de twee broeders Sijmon en Cornelis Keyser zijn met dochters van hem getrouwd), de Heer Bok voegde zich hier mede bij ons gezelschap; gesprekken met dezen.

26 November 1843. Burgemeester en ik bij den Heer Bok theegedronken; in ‘t midden zijner familie, in de slaapkamer.

28 November 1843. Te 7 uur met den Heer Bok (die naar Alkmaar moest op begrafenis van zijn zwager Jacob Prins) gebracht met de kapwagen door den Hoorn naar ‘t strand, met een vischschuit naar ‘t Nieuwe Diep; in “de Burg” koffij gedronken, te 2 ure in de schuit van Alkmaar, daar gelogeerd.

De Heer Bok oordeelt ‘t Afschaffingsgenootschap zeer nuttig en noodig en wenschte wel zeer, dat de a.s. Leeraar van Texel lid van hetzelve mocht zijn.


19 Juny 1844. Mevr. Bok vertelde mij dat Bok tevergeefs beproefd had haar te magnetiseeren.

9 September 1844. Ik ‘s avonds de Vergadering tot Nut van ‘t Algemeen voor ‘t eerst bijgewoond. Niets bijzonders behandeld, behalve hevige discussie tusschen den Heer Bok en ‘t bestuur over mijn toelating als lid zonder ballotage.

9 January 1846. Des avonds bij den Heer Bok. Hij laboreert erg aan duizelingen, ligt te bed.

16 January 1846. Den Heer W. Bok laboreert sedert een paar weken aan zware duizeligheid. Sterke bloedaftappingen geven hem eenige verlichting.

18 January 1846. Bij den Heer Bok thee gedronken. Het kleine kind is nog in slechten staat en hij zelf nog niet van zijn duizelingen bevrijd. Nog al wat met Mevrouw Welmoet Bok-Tideman ter harer bemoediging gesproken. Zij had ook dezer dagen hare tante verloren.

19 January 1846. Des avonds het kindje van Bok, Anna Elisabeth overleden, nog geen jaar oud.

Johannes Bok krijgt op dinsdag, donderdag en zaterdag les van Dominee Huizinga.

21 January 1846. Alida en ik des avonds bij den Heer Bok condoleantie, aldaar jufvrouw van de Burgemeester.

20 February 1846. Des avonds den Heer Bok bij ons alsmede den Heer Groll. De laatste bleef eten. W. Bok sprak veel over zijne groote drukte. Over zijne betrekking als Cantonregter. Hoe hij dikwijls vele kleine geschillen uit de weg ruimde die anders groot konden worden. Hoe hij door een gesprek met den Minister Rochussen de Registratie op Texel behouden had, enz. enz. Na het vertrek van Bok sprak Groll over hem als een ondoorgrondelijk mensch. Hij laat gaarne zijne grootheid voelen.

25 February 1846 Dominee Begeman sprak o.a. veel over W. Bok wien hij zich niet toevertrouwde. Zijne baatzucht. Hoe hij van Aaltje Jans Hillenius [Den Hoorn, 1794-1871] 53 gulden genomen had voor werkzaamheden in hare zaken die hij heette als vriend te verrigten. Hoe vertoornd hij onlangs was toen de diakens van de Waal de Kerkeplaats niet meer door hem maar door Johannes Ludovicus Kikkert lieten verhuren. Begeman erkende tevens dat hij zijne aangenaamste uren op Texel wel bij W. Bok gevonden had en dat hij hem dikwijls bewonderd had, bij zichzelven zeggende: jammer dat ik aan zulk een man mijn onverdeelde hoogachting niet kan schenken!

15 Mei 1846. Des avonds den Heer Bok hier. Hij verhaalt mij hoe hij bij Professor Samuel Muller geweest is om over Johannes te spreken en dat die hetgeen hij daarvan verhaald had zeer had goedgekeurd. Vooral echter aandringende dat de eerste beginselen in den leerling goed werden ingeprent. Muller zou mij bij gelegenheid zelf hierover spreken. Bok wilde zijn zoon nog een paar jaar hier laten blijven en hem dan nog een jaar of 2 op eene hogere inrigting van Onderwijs doen. Ik zeide dat hij steeds in het oog moest houden dat ik altijd gezegd had dat ik mij niet wilde verbinden om Johannes alleen tot de Akademie op te leiden, maar dat ik echter wel wilde voortgaan zoolang als ik meende dit voeglijk te zullen kunnen doen. Hij sprak van het honorarium. Ik wilde dit aan hem overlaten, het kwam tot geene beslissing. Gesprek over De Cock en zijne handelswijze. Bok was vreeselijk verontwaardigd over het gedrag der Texelaars die hem zoodanig hadden afgezet. Hij noemde ze een troep Roovers en hun gedrag schoon al niet burgerlijk, zedelijk hoogst strafbaar, waarin ik het gedeeltelijk met hem eens was.

8 Juny 1846. Den Heer W. Bok hier des voormiddags koffij gedronken. Hij was voor eenige dagen op reis gegaan naar Zwolle om daar een Congres van land-huishoudkundigen bij te wonen. Hij vroeg mij of ik thans ook bepaald had welk honorarium ik voor ’t onderwijs van Johannes verlangde? Ik noemde 60 gulden. Hij zeide: neen, dat is te weinig. Dominee Steinfort had wel voor het onderwijs van Dirk Pietersz Langeveld slechts 45 gulden per jaar genoemd. Hijzelf had vroeger aan Dominee Bakker te Amsterdam voor 5 wekelijksche privaatlessen 120 gulden betaald, maar hij oordeelde het tusschen ons op 100 gulden te moeten stellen. Ook voor het vervolg. Ik liet mij dit welgevallen schoon ik zeide niet meer dan 60 gulden te declaren. Dezen zelfden middag zond hij mij eenen vriendelijken brief met een bankje van 100 gulden.

23 Juny 1846. Den Heer Bok was mede tegenwoordig met eene groote familie op de begrafenis van het kind van Jan Cornelisz Bakker.

27 Juny 1846. Johannes Bok hier des morgens te 6 ure. Op dit uur is hij nu reeds vele morgens geweest als wanneer wij meestal zeer genoeglijk in het prieel zaten bij het genot van het heerlijke weder en den heerlijken rozegeur in mijne tuin.

4 July 1846. Des namiddags bij den Heer Bok. Zijne vrouw (verleden zondag bevallen) is in zeer zorgelijken staat. Bok is in eene zeer treurige stemming.

15 July 1846. Bij den Heer Bok mevrouw Welmoet Bok-Tideman toegesproken.

24 July 1846. Op de begrafenis van Simon List was o.a. Bok. Mevrouw Welmoet Bok-Tideman toegesproken. Zij is veel beter. Bij Bok in den tuin een pijp gerookt. Over Johannes gesproken. Hij geeft mij reden waarom hij hem nog geen Duitsch laat lezen. Bok en Vrendenberg spreken veel over de benoeming van Lindgreen tot lid der Schoolkommissie, waarop Vrendenberg vele harde aanmerkingen maakt.

16 Augustus 1846. Des avonds eene visite gemaakt bij Bok. Zijne vrouw betert langzaam. Hij was naar het schijnt niet in een goede luim. Hij voer hevig uit op de inrigting en de handelingen of verzuimen van het Bestuur onzer Gemeente hier. Hij wilde dat de Kerk in den Burg vergroot zou worden en dat dezelve luchtiger gemaakt zou worden. Er moesten verhuurbanken in opdat menschen zooals hij niet genoodzaakt zouden wezen om onder het algemeen te zitten. Hij bekleedde hier toch eene even zoo hooge en als het er op aan kwam, nog hoogere betrekking als de Burgemeester. Kas-en spaarboeken enz. moesten verschaft worden. Er moest een ruimer Catechiseerkamer zijn. Aan de Waal en Oosterend moest er voor de Predikant een kamer in gereedheid zijn waar hij zich kon vervoegen. De Kerkeraad moest uit knappe menschen zamengesteld worden. Het moest ook niet alles 1 familie zijn. Van de Waal en Oosterend kon men met 1 of 2 leden volstaan. Aan den Burg was toch het geschiktste personeel. Hij meende wij Doopsgezinden moesten de vooruitgang van andere gemeenten volgen. Het denkbeeld van eene volkomen gelijkheid van alle leden was nu toch sedert lang geheel vervallen (waarin ik hem sterk weersprak). Nu waren er Doopsgezinden in gewigtige ambten en bedieningen. Men moest ook iets doen tot gemak en genoegen van deze. Voorts maakte hij veel aanmerkingen op het tractementsfonds, zoodat vermogende leden jaarlijks slechts een 3 gulden contribueerden enz. Dat men menigmaal het kapitaal had laten insmelten daar een beroep op de liefdadigheid der Broederschap niets gaf enz.

5 November 1846. Des namiddags den Heer Bok hier. Gesprek over Johannes. Hij wil Willem en Welmoet volgend jaar onder de doopelingen stellen daar ik het dit jaar nog te vroeg acht. Gesprek over zijne strandvonderij. Hij vindt zich soms in eene moeijelijke positie om orde te handhaven en toch de gunst der menschen, die hij als Notaris behoeft niet te verliezen. De geschiedenis van zijne benoeming tot Burgemeester. Zijne afspraak met Keyser na diens benoeming. Zij zouden regeeren als man en vrouw in een huisgezin.

27 November 1846. Des namiddags Mevrouw Welmoet Bok-Tideman bij Alida thee gedronken.

12 December 1846. Des avonds vernieuwt zich de St. Nicolaasdrukte. De Burgemeester en Bok pakken een paar vermomden, R. Nieuwenhuis en S. Koppies. Des nachts worden bij de Burgemeester de glazen ingeslagen.

19 February 1847. Begrafenis van de moeder van jufvrouw Flens. Aldaar de 85-jarige man van de overledene, P. Duinker van den Helder. Gesprek over het al of niet begeerlijke van eenen hoogen ouderdom. Bok acht ze niet begeerlijk. Vrendenberg wijst aan dat zulks geheel van de omstandigheden afhangt.

21 April 1847. Dominee Vrendenberg hier de avond gepasseerd tot kwart voor 11. Bok heeft zijne aandelen in de Prins Hendrikpolder, waarvan de langverwachte concessie nu gekomen is, weer meerendeels aan Kikkert overgedaan. Hij behoudt er 5 van de 17. Menschen met wie Vrendenberg hier echt godsdienstige gesprekken kan voeren, zijn hier allen den Heer W. Bok en Klaas Jense.

29 April 1847. Even bij den Heer W. Bok en vrouw. Hij zelf niet regt vlug. Gesprek over de a.s. biddag. Over de wijze waarop in Gouvernementstukken en in zekere kringen over God gesproken wordt, namelijk dat men opzettelijk den Naam van het Hoogste Wezen vermijdt en spreekt van Voorzienigheid, Almagt, enz. eene eigenschap voor het Wezen zelf nemende. Dit verraad zeker geen hooger Godsvrucht dan die van vroeger dagen toen men altijd sprak van God Almagtig. Bok verhaalde dat Dirk Gerritsz Bakker zelf hem eens toen hij Bok met Pieter Bakker eene kwestie had, gezegd had, dat men om met zijne broeder vrede te houden, het beste deed van toe te geven. Hij moest dat zelf ook steeds doen in de veelvuldige zaken die hij met hem deed. Bok wilde gaarne dat ik Johannes des morgens van 6 tot 8 uur, nu voortaan 4 maal in de week neem. Mevrouw wil gaarne van mij ter lezing hebben preeken van Krummacher, als ik die had, of van Oosterzee. Ik beloof haar de preeken van Tholuck.

16 Mei 1847. Van nu af komt Johannes Bok bijkans alle morgens van 6-8 uur.

21 Augustus 1847. Donderdag Johannes Bok hier om mij nog eens eene visite te maken. Hij gaat in de volgende week naar het Gymnasium te Rotterdam. Verleden dingsdag heb ik eene visite gemaakt bij den Heer Bok. De volgende dag stuurde hij mij het half jaar honorarium voor Johannes. Hij betuigde mij zijne dankbaarheid voor het onderwijs van zijn zoon.

28 October 1847. Vanmorgen de catechisatie met de Doopelingen begonnen. Vooraf eene andere catechisatie, Willem Bok en zijne zuster en nog 3 anderen.

16 February 1848. Den Heer W. Bok en vrouw Welmoet Tideman komen hier, zooals zij hadden doen weten, eene visite maken uit de kerk vandaan. Vrendenberg had de laatste avondbeurt over Abrahams offerrande. Bok vond dat een zeer voortreffelijk onderwerp, doch Vrendenberg scheen de geschiedenis zelve wel wat heel uitvoerig behandeld te hebben. Ik zeide dat het moeijelijk was om in zulke verhalen de scheidslinie te stellen tusschen hetgeen werkelijk Goddelijk bevel was en hetgeen aan de menschen alleen daarvoor gold. Dit gaf aanleiding aan Bok om het historiële van de Bijbel zonder onderscheid in bescherming te nemen.

29 February 1848. Des avonds bij den Heer Bok. Gesproken over de Doopplegtigheden, waarvan hunne kinderen zooals zij zeiden eene levendige indruk gekregen hadden. Over het onverwacht afsterven van mevrouw Tideman te Rotterdam.

19 Maart 1848. Simon Keyser sprak er na de preek over, dat er broeders waren die wenschten dat de post van voorlezer en voorzanger voortaan zonder belooning werd waargenomen. Willem Bok jr. wilde wel aan den Burg lezen.

26 Maart 1848. Even bij den Heer Bok (hijzelf niet thuis, naar Rotterdam en Amsterdam, de berigten van de onlusten te Amsterdam schijnen zeer overdreven). Welmoet ziek aan hevige koortsen.

27 Maart 1848. Des avonds kwam de meid van den Heer Bok en bragt een kostbaar servies, 16 stuks porselein met goud, tot aandenken aan de doopbediening der kinderen, volgens een bijgaande brief.

15 April 1848. Doctor van Deinse zal naar Enkhuizen gaan. Langeveld schijnt zeer tegen W. Bok te zijn. Hij wil niet dat het Gemeentebestuur wederom een doctor beroept.

19 April 1848. Des avonds Mevr. Bok hier (kraamvisite).

21 Mei 1848. Afscheid Dominee Doyer van den Hoorn. Vooraf bij Meester Hillenius met W. Bok.

30 Juny 1848. Den Heer J.v. Geuns van Haarlem hier. Hij had gehoopt werkzaamheid te zullen vinden als duiker bij het gestrande schip met spoorstaven achter de Westen. Maar den Heer W. Bok scheen zich volstrekt niet met hem te willen inlaten. Hij beschouwde de strandvonders als roovers en W. Bok als de ergste.

26 September 1848. Even bij den Heer Bok, afscheid genomen. Hij laat mij te 6 ure door Willem met de chais naar ’t Oude Schild brengen. Bok beklaagt zich dat “onze vriend” J.v. Geuns gister zoo slecht geslaagd is met het doen springen van het schip de Martha.

14 November 1848. Ongunstige berigten van de moeder van mevr. Bok, die de cholera zou hebben te Rotterdam. Naar Bok. Een tijdlang met mevr. Tideman gesproken. Welmoet zondagavond te huis gekomen na eene afwezigheid van meer dan een vierendeels jaars. Met Bok zelf een uitvoerig gesprek over het Afschaffingsgenootschap. Hij blijft beweren dat de Goddelijke Wetten altijd meer moeten gelden dan eene bloot menschelijke verbindtenis. Hij valt eenigszins laag op den Burgemeester omdat die in stilte lid geworden was, terwijl hij Bok, voor 5 jaren de zaak met den Burgemeester en anderen uitvoerig besproken had en men toen overeengekomen was dat de zaak hier op Texel niet of minder te pas kwam.

25 January 1849. Den Heer Bok vertoefde hier het grootste deel van den avond. Onder de gesprekken verdiende opmerking over de uitspraak onzer Nederlandsche taal die veel te weinig behartigd wordt. Hij sprak met grooten lof van neef Huizinga van den Hoorn. Zijne kanselvoordragt scheen hem minder te bevallen.

12 February 1849. Neef Huizinga des avonds bij den Heer Bok geweest. Zijn gesprek aldaar over de Godheid van Christus door Bok tegen hem verdedigd.

4 Maart 1849. Des avonds Dominee Rietberg en W. Bok hier.

20 Mei 1849. Des avonds bij den Heer W. Bok. Het engagement [van neef Huizinga] is daar, hoe weet ik niet, reeds bekend.

26 Juny 1849. Intree van neef Huizinga aan den Hoorn. Des avonds receptie aan de pastorij. De familie Bok, Burgemeester, Simon Keyser, Baert, enz.

4 January 1850. Simon Keyser spreekt over het stuk dat in de Hydra staat over het zoogenaamd pligtsverzuim van Bok, bij de stranding van de Barresen, kapitein Hesselberg. De Hydra wordt hier alleen gelezen door Pieter Martinusz Langeveld en Cornelis Gerritsz Smit. Keyser laakt ook zeer dat stuk. Zoo kan men ieder wel in een slecht daglicht stellen.

17 January1850. Bij den Heer Bok 2 á 3 uur gepasseerd. Toen het gesprek ertoe leidde betuigde ik mijne hartelijke deelneming in zijne onaangename omstandigheden. Veel, zeer veel, spreken wij hierover. Bok verhaalt het geheel gedrag van zijn zoon Willem bij de stranding van de Barresen. Diensvolgens kan er van eenig pligtsverzuim volstrekt geen sprake zijn. Dat de reddingboot van den Hoorn niet eerder kwam lag niet aan Willem, die vroeg genoeg om dezelve gezonden had, schoon hij daartoe volstrekt niet verpligt was,maar aan den ouden en onbruikbaren oppasser van dezelve, Teunis Kunst. Met de grootste verontwaardiging natuurlijk sprak hij van het schandschrift van Simon Ran (aan wien hij het toeschreef) in de Hydra. Hij beklaagde zich over het vele werk dat “die schoelje” hem daardoor veroorzaakte, door de uitvoerige rapporten die hij moest zenden aan de Gouverneur, die deze zaak naauwkeurig onderzocht. Hij verhaalde hoe het gerucht ging dat bij hem Bok een kistje met kostbaarheden van de laatste stranding verduisterd zou zijn, uitgestrooid door Sijbrand Teunisz Koning. Deze knaap had hij verleden zondag daarover gehoord in presentie van de strandwachters. Als wanneer Sijbrand Koning verklaard had dat hij het wel had verhaald, maar alleen om ook eens wat te verhalen. Den Heer Baert had ook verhaald dat er bij hem Bok kisten met goederen bezorgd waren. Geheel onwaar. Alleen de brievenzak had hij van strand af zijner vrouw doen bezorgen, met verzoek om alle die brieven en papieren zorgvuldig te drogen. Hij kon geene woorden vinden om zijne verontwaardiging uit te drukken over het karakter dat de bevolking van Texel bij die stranding van de Agnes had geopenbaard en nog openbaarde. Dag en nacht waren meer dan 300 man in de weer geweest om van ’t strand weg te steelen wat zij maar krijgen konden. Van de week nog hadden zij Gerbrand Dros van de Waal betrapt met een kar, een lading gestolen tabak en verfhout weghalende (waarover hij vrijdag in ’t verhoor genomen is). Het was onmogelijk een strand van 3 á 4 uur lengte te surveilleren, dat over die geheele lengte met dieven, in de duinen op de loer leggende, bezet was, te meer daar hier geen Garnizoen was en er op een tijd slechts 1 enkele politiedienaar ten gebruike was. En dan moest men hooren dat de fatsoenlijkste burgers den strandroof verdedigden. Zoo leerde men de onbegrijpelijke slechtheid der menschen kennen. Hij beklaagde de predikanten die voor zoodanige menschen nutteloos hun tijd en krachten besteedden. Veel spraken wij in Godsdienstige zin. Bok betuigde dat hij altijd veel meer van zijne vijanden dan van zijne vrienden geprofiteerd had. Die hadden hem tot zelfkennis gebragt, die hadden hem tot meerdere voorzigtigheid geleid enz. Hij verklaarde dat hij zich nimmer met een speld onregtvaardig zou willen verrijken. Vroeger had J.C. van Lith, de vorige strandvonder, altijd grooten overvloed van brandhout van ’t strand gehad. Hij Bok had terstond tegen zijne onderstrandvonders gezegd dat zij hem daarvan nooit iets hoefden te bezorgen. Eensdeels omdat hij niet wilde dat men zou kunnen zeggen dat hij zich iets toeëigende, anderendeels omdat hij dan de onderstrandvonders te beter op de vingers kon tikken als zij hun pligt te buiten gingen.

22 January 1850. Kraamvisite. Gister mevr. Baert en mevr. Bok en Grietje Pieters Keyser.
Gister heeft de verkooping plaats gehad van het Russische fregatschip Agnes, kapitein Ahrensfeld, van New York naar Bremen, achter de Koog gestrand. Deze zaak en de positie van den Heer Bok daarbij, die door de kapitein bij den Heer Gouverneur is aangeklaagd wegens verwaarloozing zijner belangen, is het algemeene onderwerp der gesprekken.
Verleden zaterdag kwam Gerbrand Gerbrandsz Dros van de Waal en zijn zoon Gerbrand bij mij, mij biddende om eens naar Bok te gaan en zijne voorspraak te wezen opdat de actie tegen hem wegens stranddieverij ingesteld niet vervolgd werd. Ik deed het, maar Bok deed mij uit hoofde van de omstandigheden de onmogelijkheid opmerken om deze zaak in te houden (gister evenwel gaf mevr. Bok nog eenige hoop). Dros wordt algemeen zeer beklaagd.

26 January 1850. Veel wordt er nog steeds over W. Bok sr. gesproken en meest in kwaden zin.’t Is weer opgewekt door de verkooping van ’t brikschip Agnes verleden dingsdagavond als wanneer Willem Bok jr. in de zaal der verkooping in de Lindenboom van ’t eene eind van de kamer tot het andere en heen en weder over de digte menigte der hoofden henen, voortgestuwd en gestooten en alzoo woest mishandeld is. Ware de oude Bok er geweest, men had zoo men zeide, voor wel erger gevolgen mogen vreezen. Het schijnt dat de geest der bevolking zeer verbitterd is tegen Bok. Op de Kerkeraadsvergadering verdedigde ik hem zoo veel ik kon en deed in allen gevalle het verfoeijelijke van den laster waaraan hij ten doel stond, opmerken.

5 February 1850. Des avonds was den Heer Bok hier. Hij kwam mij mededeelen dat hij in de verloopen week 2 brieven van den Gouverneur gekregen had, waarbij hij ten volle geregtvaardigd werd wegens zijn gedrag bij 2 der laatste strandingen. In zijne verantwoording had hij niet kunnen verzwijgen dat er verbazend veel stranddieverij had plaats gehad. Nu had hij een brief van den Officier der Regtbank te Alkmaar ontvangen die daartoe aanleiding hebbende door een brief van den Gouverneur, de bedrijvers dier stranddieverij wilde opsporen en vervolgen. Hij las mij dien brief voor. Hij Bok had nu wel moeten opgeven wat hij van Dros wist. Het was dan nu wel te vreezen dat deze spoedig zou worden geapprehendeerd. Hij kwam mij deze zaak vertellen opdat ik in staat zou zijn, overal waar het te pas kwam, te verklaren dat Bok de schuld hiervan niet op zijne rekening had, maar dat zij geweten moest worden aan de aanklagt van den kapitein der Agnes.

11 February 1850. Eergisteravond bragt Jakob Sijbrandsz Keyser ons eene lange visite van 7 tot half 12 uur. Hij meende dat Bok ontevreden op hem was omdat hij hem op Nieuwjaarsdag (uit louter zucht om opregt te zijn) onder het oog had gebragt dat hij Bok, als hij zijn post als strandvonder niet goed kon vervullen, gelijk zulks blijkbaar was, dien dan liever moest nederleggen.

2 Mei 1851. Gisteravond was ik een uurtje bij den Heer Bok om afscheid te nemen van Johannes die, student te Amsterdam sedert een jaar, de paaschvacantie hier hebbende doorgebragt, nu vandaag zou terugkeeren.

11 July 1851. Verleden zondag bezocht ik des avonds den Heer Bok om afscheid te nemen. Aldaar vond ik Johannes Bok, daags tevoren aangekomen, en den heer Corbarius met den ouden Heer Bok en vrouw en zoon (Willem is naar Londen). Vrij wat gesprek naar aanleiding van het geschrift van Dominee Gorter over de beginselen der Doopsgezinden,’t welke Bok zeer prees. Meer dan ooit was hij overtuigd van de Bejaardendoop. Johannes en mevrouw zochten tegen hem de waarde van de kinderdoop te doen gelden. Wij zouden later op dit punt terugkomen.

3 November 1851. [Na het overlijden van Alida Meihuizen “een uur na den afloop eener hoogst moeijelijke verlossing van een dood geboren kind, na een zeer gelukkige Echt van 13 jaren” schreef den Heer Bok de Communicatiebrieven voor Huizinga].

19 December 1851. Bij Dominee Vrendenberg met 3 kinderen. Haas. Vrendenberg en Doctor Scheurleer over W. Bok. Vrendenberg is het niet eens met Scheurleer die de tegenstrevers van Bok “judassen’ noemt. Hij zegt dat Bok de notaris Kikkert heeft uitgekleed. Bok had alles gedaan om de jonge Kikkert van Texel weg te houden en zijn huwelijk tegen te houden.

22 December 1851. Brief: Gisteravond na kerktijd zou ik bij den Heer Bok den avond doorbrengen (ook een boterham eten wat anders nog maar een enkel maal had plaats gehad, of nu voor ’t eerst).

25 December 1851. Brief: Gij schrijft dat gij overal hartelijke deelneming vindt in mijn lot. Dit is ook hier het geval. Zoo velen ik spreek of waarvan ik hoor betuigen hunne deelneming en vele toonen die. Vrendenberg houdt zich daarin ook voortreffelijk (zoo wel als de Burgemeester en Bok). Zij schijnen nogal eens een haas present te krijgen. Tweemaal ben ik daar op althans bij hen te eten geweest (wat mij als blijk van belangstelling aangenaam was schoon ik anders altijd liefst te huis bij mijne kindertjes ben).

10 Maart 1852. Des avonds Grietje, Dirk en Samuel op groote kindervisite bij den Heer Bok. De kinderen komen eerst te half 12 terug.

18 Maart 1852. Burgemeester zegt dat volgens Uitwijzen van de Boeken van de Ontvanger der Registratie de beide Notarissen van Texel verleden jaar nog te zamen 10.000 gulden verdiend hadden in hunne kwaliteit. Op sommige avonden verdienen zij 6, 7, of 800. Bok en Kikkert hebben nu bijkans in alles gemeenschappelijke zaken.

17 April 1852. Willem Bok jr. hier opdat ik een getuigschrift van goed gedrag voor hem teekene voor zijn examen als notaris.

5 Mei 1852. Des namiddags met de kinderen naar de Tent. Den Heer Bok gesproken. Zijn zoon Willem vandaag op een schip zijnde dat vast zat maar nu driftig wordt, zeilt naar zee.

20 Mei 1852. Willem Bok jr. verhaalt van den bijzonder gunstigen afloop van zijn examen van verleden week voor het notarisampt.

18 Juny 1852. Des avonds ik en jufvrouw van Giffen een visite gemaakt bij den Heer Bok, aldaar Dominee Vrendenberg. Bok was onlangs van het Landbouwkundig Congres te Leeuwarden teruggekeerd. Veel gesprek daarover. Met veel genoegen op zijn bergje, zijn bosch doorwandeld.

12 July 1852. Naar de Departementsvergadering. Wij daar met ons 7, Bok en zoon, List, Brouwer, Wentink en neef Huizinga. Zeer veel gesprek over hetgeen hier zou moeten gedaan worden om ons Departement aan zijn doel te doen beantwoorden. Bok meent dat alle pogingen ter verbetering hier nutteloos zullen zijn. Wie geen Texelaar is behoeft hier geen hervorming te beproeven.

14 July 1852. Johannes Bok drinkt bij mij thee. Hij valt zeer laag op de Texelaars evenals zijn vader onlangs.

4 Augustus 1852. Bij den Heer Bok en vrouw. Ik verhaal hen het voorgevallene met Albert Keyser [na het besluit van de diakenen dat er een nieuwe studeerkamer in de pastorie gebouwd zal worden verliet deze met drift de kamer en wilde zijn post als diaken neerleggen].

7 Augustus 1852. Willem Bok hier gistermorgen geweest om te zeggen dat hij belet was om als afgevaardigde naar de Algemeene Vergadering van ’t Nut te Amsterdam te gaan. Ik neem het dus op mij.

18 Augustus 1852. Des namiddags 2 meisjes van Bok, Emilie en Theodora benevens Welmoet Tideman van Rotterdam hier bij Grietje enz. te spelen.

19 Augustus 1852. Mietje en ik bij den Heer Bok de avond doorgebragt. Daar alle de kinderen, en ook de Heer Corbarius, Ontvanger der Registratie. Bok is altijd bereid om lucht te geven aan zijne afkeer van de Texelaars. Hij verhaalt dat Albert Keyser deze middag zoo hevig op Dirk Leijen gescholden had ter zake van het bouwen van de studeerkamer.

25 Augustus 1852. Vanavond even bij den Heer Bok. Hij leed gister verschrikkelijk aan de podraga.

31 Augustus 1852. Sijbrand Keyser heeft het druk over de onaangenaamheden die hij zegt van den Heer Bok, inzonderheid van Willem te ondervinden.

6 September 1852. Aan Bok is nu ook zijn post als Opperstrandvonder ontnomen, die op de Burgemeester is overgegaan.

7 September 1852. Des avonds bij den Heer Bok, aldaar Johannes en Willem, Welmoet en Marie (mevrouw is naar Heemstede). Bok beklaagt zich dat hij uit de krant moest lezen dat hij zoo plotseling van zijn post als strandvonder was ontzet. Thorbecke maakt veel ontevreden menschen, hij heeft theorie maar geen practijk. Overgangsbepalingen waren hier althans billijk geweest. Hij spreekt steeds met veel hartelijke deelneming over mijn toestand en over mijn verandering van huishoudster.

9 September 1852. Dalmeijer verhaalt hoe Bok tegen hem, op zijn betoog over de verbetering der reddingsmiddelen aan het strand, in het tijdschrift voor zeewezen geschreven heeft. Dalmeijer verklaart zijne wijze van zien, dat aan elk die goederen bergt een deel van de waarde moet worden gegeven.

15 September 1852. 2 meisjes van Bok bij Grietje.

20 September 1852. Dalmeijer hier, gesprek over zijn geschrijf met Bok over de reddingsmiddelen. Hij en Zwaal hadden den sterken uitval van Bok tegen hen op zachten toon beantwoord.

23 September 1852. Raven verhaalt mij uitvoerig de treurige geschiedenis van zijn ongeluk, waarin het karakter en de handelswijze van de jonge Pieter Bakker en Sijbrand Keyser en van Kikkert en Westenberg zeer ongunstig uitkomen. Alleen Bok komt in zijn verhaal gunstig voor.

27 September 1852. Des namiddags den Heer Bok en zijn zoon Willem hier thee gedronken. Bok ziet de studeerkamer.

29 September 1852. Naar Arie Rab, heeft een zeer leelijke duim, vreeselijke pijn. Doctor Scheurleer had er vanmorgen 3 stukjes vleesch uitgeknipt. Hij was blijde met mijn komst. Ook den Heer Bok kwam. Intusschen begint de duim weer vreeselijk te bloeden. Bok loopt bij herhaling om de Doctor, die komt, de bloeding houdt op.

14 October 1852. Des avonds bij den Heer Bok. Hij heeft weer een hevigen aanval van podagra gehad, nu weer iets beter. Marie eenige dagen ongesteld wegens het trekken of afbreken eener kies. Het zoontje van B. Tideman had onlangs een zenuwtoeval gehad. Willem was met Bruno naar het strand, aldaar een Fransch schip verkocht voor 140 gulden en de tuigagie voor 600 gulden. De kapitein beklaagde zich dat er wel 2/3 gestolen was. Hij zou zich beklagen te Amsterdam. De Burgemeester is nu ook commissionair in zeezaken geworden, hij die zoo Bok zeide, vroeger zich zoo dikwijls allerhevigst had uitgelaten over de kwade practijken die daaraan doorgaans verbonden waren. Bok zeide dat hij zijn zoon altijd de strengste beginselen van regt en eerlijkheid ingeprent had die daarvan ook niet afweek, gelijk hij zelf ook nooit een halve cent genomen had die hem niet toekwam.
Bok zeide dat hij met veel genoegen mijn Dirk in het Engelsch had geexamineerd, dat hij al zeer goed las en vertaalde.

7 November 1852. Van namiddag bij den Heer Bok thee gedronken.Ik draag hem op om de zaak van het stellen van voogden enz. voor mij in orde te maken. Veel gesproken over de gebeurtenissen van een jaar geleden. Ik verhaal waarvan ik vanmorgen gepreekt heb. Voorts verhalen Bok en Willem veel van hunne ervaringen omtrent menschen opgedaan. De handelswijze van Burgemeester Keyser en zijn zoon Sijbrand. Bok deelt mij mede waarom hij geen lid van ’t Afschaffingsgenootschap werd. Omdat hij zelf die zaak hier eerst krachtig had voorgestaan, maar toen in de Burgemeester geen steun vond, en ziet, kort daarna sluit Burgemeester zich bij mij aan! Later nog een uitvoerig gesprek met Willem alleen, waarbij ik hem ernstig vermaan om toch zijn geloof aan menschelijke deugden niet te laten varen, om zich te oefenen om toch altijd in elke mensch iets goeds te kunnen zien, enz. Grietje vandaag bij de meisjes van Bok.

11 November 1852. Den Heer G. List wil aan Dirk wel wat onderwijs geven in het teekenen. Hij spreekt veel over de onaangename wederwaardigheden van den heer Bok. Van de onderkruiperij van Sijbrand Keyser. Hij beredeneert dat Bok verleden jaar niet meer dan 1500 gulden van zijn notariaat gehad kan hebben (terwijl de Burgemeester beweert van wel 5000).

26 November 1852. Den Heer W. Bok jr. hier om een verslag van ’t Zendelingengenootschap. Hij leert nu ook Zweedsch van de hier gestrande kapitein.

25 December 1852. Tegen de avond kwam neef Huizinga met de wagen hier. Zijn vrouw en kind waren reeds bij Bok. Ook ik en Geke waren bij den Heer Bok genoodigd. Wij passeerden daar de avond zeer genoelijk onder veel muzijk, 3 violen, 1 violoncel en de piano en zang. Daar waren, nevens ons en het gezin van Bok, Doctor Scheurleer en vrouw en zuster, Rietberg en vrouw, Huizinga en vrouw, de Ontvanger van Registratie Termaat. Directeur van de muzijk: Cornelis Dijt en zoon Hendrik.

27 December 1852. Nutsvergadering, mijn gevoel werd sterk aangedaan doordien Willem Bok het vers reciteerde “de ontslapen moeder aan haar echtgenoot”.

28 December 1852. Willem Bok jr. komt, hij verhaalt dat hedenavond het berigt is gekomen dat voortaan de posterij aan de Stoomboot verbonden is.

14 February 1853. Des avonds den Heer Bok hier van 7-11 uur. Hij bepaalt om a.s. Zaterdag 12 uur op het Raadhuis vergadering te houden voor ’t benoemen van een toeziend voogd over mijne kinderen. Voorts verhaalde hij van zijne ontmoeting met Langeveld de doove, en hoe de Burgemeester toen hij strandvonder werd hem beloofd had om aan hem en Kikkert beurtelings de verkoopingen te gunnen doch dat hij nu de derde verkooping gaf aan de deurwaarder K. Luitze. Dat hij Bok hem daarover geschreven had en wat antwoord hij had ontvangen. Hij liet mij de brief lezen, die van vriendschaps-betuigingen omtrent Bok overvloeide. Luitze en Sijbrand deelen de voordeel der verkooping. Hij was daar zeer gevoelig over. Veel over Sijbrand en zijne handelswijze, hoe hij zich bij de kapiteins van de gestrande schepen als zoon van de Burgemeester zocht in te dringen. Veel gesprek over de gezindheid die ons voegt omtrent hen die ons zoeken te benadeelen. Over de onaangename positie van de Burgemeester in zijn huiselijk en maatschappelijk leven. Het ellendige der zaakwaarneming zoodanig hecht zich op alles wat hem lijkt van Sijbrand Keyser “snij zijn hart open en er zit een boer in”.
Ik sprak raadplegende over Dirk om hem weldra van school te nemen voor Latijn en Grieksch. Hij vond dit goed. Hij achtte het goed om hem weldra naar een school te zenden als ’t niet te kostbaar was, daar ging 600 gulden mee heen. Zijn zoon Johannes kostte hem als student jaarlijks 1300 gulden. Nu zou het wel wat minder zijn bij zijn oom. Ik zei dat het met 500 gulden en vrij collegegeld wel toekon. Bok zei dat de Remonstranten vrij collegegeld hadden.

2 Maart 1853. Met Dominee Vrendenberg en vrouw (en S. Keyser) bij Burgemeester. Hij had als hij zeide ons verzocht om ons mededeelingen te doen omtrent menschen en hunne belagingen. Hij verhaalde ons daarop hoe hij verleden jaar het Strandvonderschap had aanvaard en hoe hij het sedert had waargenomen naar de regelen van strikte regtvaardigheid en billijkheid. Welke gewichtige diensten Sijbrand hem daarbij bewees. Wat onbeschoftheden hij evenwel van Willem Bok en Westenberg moest ondervinden, en hoe hij nu voor een paar dagen een stuk van de Minister van Binnenlandsche Zaken had ontvangen zijnde een aanklagt van hem Burgemeester als die hun commissionairs in zeezaken op alle wijze tegenwerkte, en verzoekende dat de Minister hem Burgemeester hem binnen de grenzen van zijn pligt mogt terugbrengen. De Burgemeester was daarover verschrikkelijk verontwaardigd. Hij zag daarin alleen het werk van den ouden Bok die zooveel verpligtingen aan hem had. Al die vreemde instappers hadden hier de rust en vrede op Texel verstoord, baatzucht dreef hen, enz. De leelijkste namen werden niet gespaard, de grofste aantijgingen gedaan. Dat bankje van 1000 gulden in Amsterdam verloren door Willem Bok- alsof men niet wist waar het gebleven was, zelfs in welk huis- enz enz. Ik kan van al het gehoorde zelfs geen korte schets geven. Voorts las de Burgemeester de brief van Bok waarin die hem bedelt om de verkoopingen en zijn antwoord daarop.

22 Maart 1853. Dominee Rietberg vraagt mij of ik ook wil bijdragen tot een geschenk voor den Heer Bok op zijn huwelijksverjaardag, een zilveren tafelschel of zooiets, 5 à 6 gulden. Ik wil mij er niet aan onttrekken.

28 Maart 1853. Tweede Paaschdag, preek aan den Burg. Bok zeide voor de predikstoel “Nu, die preek zal wel indruk achterlaten” en vond in dat zeggen meerder bijval. Ik had met veel warmte gesproken.

30 maart 1853. Burgemeester had er geheel geen genoegen in dat Vrendenberg er op werkte om de Goede Vrijdag als zondag te vieren. Hij keurde het af dat Bok en vrouw in de Gereformeerde Kerk ter Avondmaal waren geweest en dat zij a.s. zondag op hun feestdag in plaats van in hun eigen kerk nu bij de Gereformeerden ter kerke zouden gaan. Burgemeester leest mij het uitvoerig stuk voor dat hij aan den Minister gezonden had ten antwoord op het adres van Bok en Westenberg tegen hem.

1 April 1853. Den Heer S. Keyser komt thee drinken en blijft tot 10 uur. Hij is zeer tegen de familie Bok. Hij zegt: zij behoren hier niet, zij zijn veel te groot voor Texel. Zij houden niet van zulk een gelijkheid als hier in de Doopsgezinde Gemeente bestaat, daarom trekken zij de Gereformeerde Kerk met haar gedistingeerde plaatsen voor. Bok heeft zich eertijds alleen daarom aan de Doopsgezinden aangesloten omdat bij deze het meest te verdienen viel. Willem Bok dronk hier ook thee. Hij kwam om te vernemen of ik maandag al of niet kwam. Ik gaf te kennen dat ik bedankte, terwijl wij wat gesprekken voerden over het goede van eenvoudigheid in kleederdragt, levenswijze, enz.

3 April 1853. Geke was vanmiddag bij den Heer Bok te feliciteeren geweest. Bok scheen bijzonder met mijn brief in zijn schik te wezen, zoo ook met het geschenk van de zilveren schel waartoe ik bijdroeg met 6 anderen.

4 April 1853. Wij rijden met Wentink en vrouw naar den Burg uit Oosterend. Zij gingen naar het feest bij den Heer Bok. Ik vond Huizinga en vrouw en kind bij mij tot hetzelfde doel. Zij gaan met Geke te half 8 heen.

5 April 1853. Neef en nicht Huizinga hier. Zij komen zoo ook Geke in de morgenstond te huis van de partij der 25-jarige huwelijksvereeniging van den Heer Bok waar zij met hun 36 aan tafel zaten. Johannes Bok had op de partij een toast uitgebragt om mij te gedenken die door Huizinga in mijn plaats beantwoord was. Vanmiddag waren de meisjes van Bok hier om iets van het overschot der partij voor de kinderen te brengen.

6 April 1853. Des avonds met Geke naar den Heer Bok. Aldaar Jakob Keyser en vrouw en Vrendenberg en vrouw. Bruno Tideman verhaalt hoe hij even als ik ( en ’t was met zijn broeder Johannes evenzoo) zich het gelaat van zijn eerste vrouw nimmer weder zelfs in den droom levendig had kunnen voorstellen. Den Heer Bok verhaalt hoe hij om zich mijne vrouw levendig te vertegenwoordigen, haar zich denken moet hoe zij daar met haar vriendelijk gelaat het zijkamertje binnenkwam om een kooltje vuur in het tabakskomfoor te brengen. Mevrouw Bok vertegenwoordigde haar het duidelijkst zooals zij zich naar haar plaats begaf. B. Tideman verhaalt van meerderen met soortgelijke ondervinding. Gesprek over krankzinnigen- de vader van Bok was de laatste 6 leevensweeken geheel buiten zinnen geweest.

11 April 1853. Des voormiddags te 11 ure begrafenis van Mevrouw Tideman geboren Nagel ten huize van den Heer Bok. Bok zelf deed bij de kist een aanspraak. Vervolgens sprak Dominee Tideman een zeer treffend woord (ik stond op het graf van mijn geliefde Alida).

22 April 1853. Des avonds den Heer Bok en Doctor Scheurleer hier (Geke naar mevrouw Bok). Bok verhaalt hoe hij een bezoek bij S. Keyser heeft afgelegd om zich te verklaren over zijn niet teekenen [ van het adres tegen de Hiërarchie] en om zijn hooge afkeuring te kennen te geven van de behandeling mij aangedaan. Scheurleer kwam ook zijne deelneming aan mij betuigen, gelijk gewoonlijk veel gesprek over het karakter der Texelaars. Bok had hier in de eerste jaren veel genoegen gehad toen alle die menschen die nu de toon aangaven nog niet bestonden of althans niet gerekend werden.

24 April 1853. Toen ik tehuis kwam vond ik een briefje van Bok. Hij wenschte mij te spreken. Ik ging er heen. Hij liet mij een briefje lezen van Jan Koning hetwelk hij verleden vrijdagmorgen van hem ontvangen had, in welk briefje Koning hem om advies vroeg hoe hij te handelen had met een dienaar of knecht die zich tegen de wil van zijn meester verzette, of hij dien niet mogt wegzenden, enz. Bok was toen naar hem toegegaan en had opheldering gevraagd. Het bleek dat die knecht geen ander was dan ik. Bok had gezegd dat hij niet geheel vreemd was van het denkbeeld dat als mijn prediking niet geviel, men mij kon te kennen geven dat men mijn tractement zou laten, doch van mijn prediking niet verder gediend wenschte te zijn, doch dat men overigens niet dan om wangedrag mij kon heenzenden. Het schijnt dat er een conspiratie tegen mij wordt gesmeed. Lang had Bok geweifeld of hij het mij al of niet moest mededeelen. Zijn vrouw en zoon hadden hem evenwel hiertoe overgehaald opdat ik weten zou welk vleesch ik in den kuip had en opdat ik mijne maatregelen kon nemen. Hij en zijn vrouw betuigden hunne hartelijke deelneming.
Op 21 April was Huizinga bij Jan Koning] om te zeggen dat ik gaarne op het adres mijn titel als Doopsgezind Leraar (overeenkomstig zijn verzoek) had achterwege gelaten. Hij en zijn dochter Trijntje ontvingen mij vriendelijk.

2 Mei 1853. Toen ik des avonds thuis kwam vond ik W. Bok. Gesprek over de tafeldans dien zij aan huis straks nog met volkomen succes beproefd hadden. Petersen de Apotheker te Nieuwe Diep had zijn huis en apotheek enz. alles aan Sijbrand Keyser verkocht, van wien hij het nu quasi huurde, waardoor hij tot zijn crediteuren kon zeggen:”ik heb niets’.

12 Mei 1853. De vrouw van Maarten Daalder verhaalt van de hevige vijandschap die er lang bestaan heeft tusschen haar en haar oom Jan Kalis (de schoenmaker) zoodat zelfs den Heer Bok zich daarmede bemoeijen moest en die vijandschap duurt nog.

15 Mei 1853. Des avonds Willem Bok en zuster Welmoet hier.

16 Mei 1853. Des avonds den Heer Bok en zoon Willem. Hij deelde mij mede dat de Burgemeester nog steeds op mij zeer ontevreden was (omdat ik gezegd zou hebben dat ik slechts één brief aan de Minister hoefde te schrijven om hem van zijn post te doen ontzetten, geheel valsch).

18 Mei 1853. Des namiddags wij Juriaan, Mietje, Geke, Aafje, onze 6 kinderen, 3 kinderen van Vrendenberg, 5 van Bok, Dominee Wentink, vrouw en 4 kinderen tezamen 25 personen op de Tent thee gedronken, boterhammen, tulband, wijn, enz. Een zeer aangename namiddag daar doorgebragt.

10 Juny 1853 Een bezoek gebragt aan de Burgemeester, om de verwijdering weg te nemen die in laatste weken tusschen ons bestaat. Hij zeide het en en ander dat mij ook voor het vervolg stoffe tot ernstig nadenken gaf, dat ik hier vreemdeling was en altijd bleef, daar zij als Texelaars hier geboren waren, leefden en stierven. Wij scheidden met wederzijdsche betuigingen van goede gezindheid. Bij het heengaan vroeg Sijbrand mij of Willem Bok ook te Avondmaal zou komen en dat hij er dan geen gebruik van zou kunnen maken terwijl hij zich in zeer harde bewoordingen over Willem Bok uitliet.

16 Juny 1853 Des avonds met den Heer Bok en Familie naar de Tent. Aldaar een glas wijn gedronken. Te half 11 weer te huis. Aan Bok mijn bezoek bij de Burgemeester eerst verhaald.

10 July 1853. Bij den Heer Bok een glas wijn gedronken.

25 July 1853. Dominee De Waard en ik des avonds bij den Heer Bok.

29 July 1853. Des avonds den Heer Bok hier. Hij kan het niet goedkeuren dat ik op het adres van Vrendenberg aan de Tweede Kamer geteekend heb. Zijn verlangen om weer als lid van het plaatselijk Bestuur op te treden komt zeer sterk uit, hoewel hij het ontveinst. Hij noemt het onbegrijpelijk dat de Burgemeester daar niet sterk voor schijnt te wezen.

3 Augustus 1853. Des avonds bij Pieter G. Bakker een pijp gerookt. Hij was zeer goed te spreeken. Hij veronderstelde dat Bok wel bij mij geweest was om mijne stem voor zich te vragen. Willem was ook bij hem geweest om hem daarheen te leiden, doch hij, Bakker, had gezegd dat hij veronderstelde dat Pa het toch niet zou of behoorde aan te nemen. Hij is Bok niet gunstig, dat volk is astrant, zegt hij. Willem had namelijk eens van hem willen weten wie der Weesvoogden er vooraf tegen waren dat ook Kikkert mede de verteeringen zou hebben toen Pieter Langeveld en de Pastoor borg over hem gezegd hadden.

30 October 1853. De proponent Muller met mij mee naar huis, vooraf nog vertoefd bij den Heer Bok.

13 November 1853. De avond met Dominee Lodeezen bij den Heer Bok gepasseerd, aldaar eerst ook Dominee Rietberg en vrouw. Lodeezen ontvangt berigt dat hij aan den Hoorn beroepen is [als opvolger van neef Huizinga].

14 November 1853. Op de vorige Nutsvergadering was er tusschen W. Bok, Scheurleer en de Graaf tegenover S. Keyser vrij wat heftige woordenwisseling geweest, over de bittere courantenartikels Texel en Bok betreffende.

15 November 1853. Mevrouw Bok en Welmoet en jufvrouw Rietberg waren hier even.

15 December 1853. Vandaag een week geleden waren den Heer Bok en vrouw en Welmoet des avonds hier.

8 January 1854. Geke des avonds naar den Heer Bok, is op het oogenblik, bij 1 uur, nog niet terug.

9 January 1854. Te half 3 Geke ingelaten. Zij had bij Bok het verjaarsfeest van Willem helpen vieren. Mevrouw Scheurleer en Welmoet zijn in onmin.

10 January 1854. Des avonds na de catechisatie de Ontvanger N. Alblas bezocht. Hij was zeer vriendelijk. Hij beklaagt zich zeer over Texel en wenscht hartelijk hier weer vandaan te zijn. Hij had vooral op Texel tegen dat men de vreemdeling zoo minachtte, getuige het voorgevallene met Bok. Vrendenberg scheen nogal wat tot steun van Texel gezegd te hebben. Hij had hier althans nooit ongenoegen gehad.

18 January 1854. Den Heer Bok hier thee gedronken. Hij nam in ontvangst de procuratie onzes inboedels van G. List, als mede mijn opgave van baten en schulden om daarnaar de inventaris op te maken. Hij zag Dirk zijn Tijdwijzer en prees die zeer. Hij wilde gaarne dat zijn jongens ook eenige zoodanige liefhebberij hadden, maar tevergeefs. Hij had als knaap zeer veel liefhebberijen gehad en knutselde alles zelf. Hij had een geheele kist met timmergereedschap. Bijvoorbeeld wel een 40-tal schaven enz. Hij had soms wel een 60 kanaries in zijne broeijen. Bij zijne ouders had hij anders voor zoo iets geheel geene aanmoediging gevonden. Zijn vader was een vijand van studie. Hij was getrouwd met (zijne 2e vrouw) een zeer gefortuneerd Amsterdamsch meisje, die hem eindelijk overhaalde het zeeleven te laten varen. Zij woonden toen eerst in Rotterdam, later in Amsterdam. Later werd hij evenwel Inspecteur van het Loodswezen en is in die betrekking aan den Helder gestorven. Een groot deel zijner zeer ruime middelen had hij met de Tiërcering verloren, daar hij op aanraden van zijn makelaars bijkans alle zijne kapitalen in Hollandsche fondsen gestoken had, en later nog weer in anderen die toen ook teruggingen, enz, enz.

20 January 1854. Bok berigt dat hij niet morgen, maar woensdag hier kan compareeren.

25 Januari 1854. Des namiddags den Heer Bok hier met G. List en C.J. Honigh den inventaris mijns boedels opgemaakt en geteekend (door Honigh als procuratiehouder voor broeder Jakob Meihuizen).

1 Februari 1854. Geke des avonds naar de kerk en voorts bij mevrouw Bok.

5 Februari 1854. Grietje heeft visite bij zich, n.l. 2 meisjes van Bok, Emilie en Theodora, en 2 van Vrendenberg.

20 Februari 1854. Des middags met de familie Bok, pas aangekomen, en den heer Lodeezen en Raadt van Oldenbarneveld van Amsterdam, nog later aangekomen, en Rietberg en vrouw bij Lodeezen gegeten. Deze doet des namiddags zijn Intreerede.

8 Maart 1854. Avondmaal aan de Waal, 235 communicanten, weinig naar dat de weersgesteldheid anders zoo gunstig was. De familie Bok, 4 personen waren er. Na kerktijd mevrouw Bok en Welmoet bij Geke.

10 Maart 1854. Vanavond bij den Heer Bok, aldaar Doctor Scheurleer. Willem met kiespijn. Mevrouw met hoofdpijn naar bed. Gesprekken over het vieren van Voorbereiding en Dankpreek op dagen in de week, waar Bok zeer tegen is. Men kan niet zoo uit zijn werk wegloopen en zich terstond verplaatsen in de gevorderde gemoedsstemming. Ik gaf mijne meening te kennen dat de gemoedsstemming die gevorderd wordt geen andere is dan waarin wij ons dagelijks bij ieder gebed moeten bevinden. Gesprek over heilige dagen. Bok verhaalt in’t breede wat de Zondag hem is en de behoefte die hij daaraan heeft. Het komt mij voor dat hij teveel verschil stelt tusschen de Zondag en de andere dagen der week. Ik meen dat de eene dag zoo goed is als de andere. Dat wij geen heilige dagen hebben of hebben moeten dan alleen de Zondagen om daarop nieuw voedsel voor onzen geest te verzamelen. Een dag waarop men in ijverig werken zijn pligt betracht is ook een dag aan de Godsdienst gewijd. Bok wil de Voorbereiding op de zondag vooraf en de Dankpreek des namiddags na het Avondmaal gesteld hebben.

19 Maart 1854. Geke des avonds nog even bij mevrouw Bok. Zij heeft verleden week met mevrouw Bok bij Simon Keyser de vrouw bezocht. Mevrouw Bok is met mevrouw Scheurleer geheel in disharmonie.

20 April 1854. Des namiddags bij Bok thee gedronken (Bruno en Passier aan ’t schermen).

21 April 1854. Johannes Bok hier. Belangrijke gesprekken n.a.v. Goede Vrijdag, de waarde daarvan. Hij meent geene hereeniging met onze afgestorvenen in de Eeuwigheid te kunnen aannemen.

4 Augustus 1854. Dominee Lodeezen van den Hoorn deelt mij mede dat men bij Bok over mij spreekt als over een vlakke Rationalist van oppervlakkige kennis. Voorts was bij mij te beklagen een groot gemis van vormen. Inzonderheid Willem kon zeer scherp zijn in zijn uitdrukking over mij.

17 September 1854. Preek aan den Burg. Veel volk, Bok met 9 personen. Des namiddag en avond 2 meisjes van Bok, Theodora en Emilie hier en Adriana Vrendenberg.

3 October 1854. Vrendenberg vertelde dat Willem Bok de naam van Wassenaar zoude aannemen naar eene overgrootmoeder. Wij vonden het een bewijs van zeer grote ijdelheid.

10 October 1854. Marie en Pauline Bok hier eenige uren. Zij willen wel lid worden van de Gemeente doch laten zich van de eens opgevatte meening niet afbrengen dat de Doopsgezinden de bejaardendoop veel te veel verheffen. Zij willen ook de kinderdoop niet afkeuren.

12 October 1854. Bij Doctor Scheurleer (Katrina en Sientje bragten daar de namiddag door). Aldaar ook mevrouw Bok en later den Heer Bok. Zij vernemen allen met de grootste belangstelling naar Geke [ziek te Westzaan]. Beide mevrouwen spraken veel van haar deelname in mijn toestand als nu van huishoudster verstoken zijnde. Mevrouw Scheurleer wenschte dat ik haar het genoegen deed van overhemdjes en kraagjes enz. die een bijzondere zorg vereischten bij haar te brengen om te strijken. Mevrouw Bok recommandeerde als ik van dien aard eenige hulp noodig had hare dochters, die de kunst van strijken enz. ook perfect verstonden en mij gaarne wilden helpen. Ik betuigde mij zeer verpligt voor zulke aanbieding, doch tevens dat de nood nog hooger moest gaan eer ik mij zou durven veroorloven zulke aanbieding aan te nemen.
Onder het wandelen naar den Burg sprak ik met Lodeezen, of hij met mij, over het karakter van Bok. Hij oordeelde zeer ongunstig daarover (ik noemde het raadselachtig, zoo kwam het hem niet voor, hij zeide ”als gij aanneemt dat hij steeds door een verbazende eerzucht of hoogmoed wordt aangevuurd dan hebt gij de verklaring van de geheele man”). Van zijne huisgenooten hield hij wel, maar niet van hem. Die trots had zich ook zeer aan Johannes medegedeeld. Laatstleden maandag was Lodeezen bij Bok geweest met de virtuoos Engelberts, maar in plaats dat men nu genot zocht in het hooren van zijn spel alleen, eischte Bok dat ook zijne kinderen zouden spelen. Bok vertelde bij Scheurleer hoe zij en alle de kinderen door die heerlijke muzijk van Engelberts zenuwachtig waren geworden en dat Johanna daardoor niet had kunnen spelen, maar het gedaan had op de strenge eisch van Bok. Ik meende te moeten begrijpen dat daarna nog toneelen hadden plaats gehad die niet regt aangenaam waren. Het schijnt dat Bok in huis slechts gebiedt en eerbied eischt voor zijn gebod, maar niet met liefde.

17 October 1854. Menno en Sina des namiddags bij Bok.

18 October 1854. Te 4 ure catechisatie met Marie en Pauline Bok en Jansje Keyser tot half 8.

20 October 1854. Den Heer Bok des avonds hier. Hij zegt vernomen te hebben dat men ontevreden was dat zijne dochters met Jansje Keyser afzonderlijk onderwijs bij mij ontvangen. Hij stelde mij dus voor om zijne kinderen ook bij de overigen te voegen. Hij wilde geen aanstoot geven. Ik zeide dat ik het zou doen, bepaaldelijk omdat hij het verlangde, daar ik anders het afzonderlijk onderwijs nuttiger voor haar oordeelde. Veel gesprek over de denkbeelden en gevoelens zijner dochters. Hij prees Marie sterk.

31 October 1854. Menno en Sina gaan zeer dikwijls op uitnoodiging naar den Heer Bok.

7 November 1854. Bok berigt mij dat zijn zoon Johannes te Leijden summa cum laude candidaat geworden is.

4 December 1854. Veel gesprek met den Heer Kikkert. Hoe Bok zijn vader 1200 gulden had voorgeschoten en hoe hij Kikkert om deze te voldoen de vaste goederen van zijne moeder voor spotprijzen had moeten verkoopen, want hij had niets.

8 December 1854. Menno en Sientje des namiddags naar mevrouw Bok. Zij aldaar als naar gewoonte zeer gelukkig.

11 January 1855. Vandaag had ik op de catechisatie met doopelingen een zeer ernstig gesprek, inzonderheid met Marie Bok, die zooveel zij kan strijdt over de Kinderdoop. Zij wilde niet toestaan dat de Doop door Jezus verordend was als een zinnebeeld der Reiniging die de Doopeling wenschte. Ik kan haar op deze wijze bij zooveel gebrek aan onpartijdige waarheidsliefde en zoo het mij toeschijnt, van afkeer van de Doopsgezinden, onmogelijk als zuster der Doopsgezinde Gemeente aannemen.

12 January 1855. Mevrouw Bok eene langdurige visite hier gemaakt om over hare dochters te spreken. Zij waren door het voorgevallene van gisteren zeer geschokt. Mevrouw zag angstig de gevolgen tegemoet die het hebben zou als ik haar niet kon annemen, veelvuldige huiselijke en maatschappelijke onaangenaamheden. Zij ging heen treurig dat hare zending niet beter mogt gelukken.

14 January 1855. Ik verwachtte Marie en Pauline Bok om met haar nog eens uitvoerig over hare denkbeelden over Doop en Eed te spreken. Doch in haar plaats kwam mevrouw Bok en overhandigde mij eene korte belijdenis van haar beiden, hopende dat ik daarmede tevreden zou kunnen zijn. Ik zeide echter te verlangen om in een persoonlijk gesprek de gronden te onderzoeken waarop deze veranderde overtuiging rustte. Dit bevreemdde haar. Zij achtte het onnoodig om daarop terug te komen. Zij zeide ik mogt mij van de opregtheid harer meening verzekerd houden. Hier bestond tech geen inquisitie. Menig Doopsgezind leeraar zou zulke strenge eisen niet doen. Mevrouw vertelde mij dat het Bok zeer had bevreemd dat de meisjes over de Doop zulke denkbeelden hadden. Nu moest hij bekennen dat hij steeds gemeend had dat zij op dit punt geheel van één gevoel waren en dat hij daarom aan de behandeling van dat onderwerp geene opzettelijke moeite had besteed. Maar nu vanmiddag had hij haar ernstig toegesproken en onderrigt en als de vrucht daarvan mogt ik nu deze aangeboden belijdenis ontvangen. Ik moet zeggen ik vertrouw die overtuiging nog niet.

17 January 1855. Hele bladzij over deze kwestie.

22 February 1855. Dankpreek. De familie Bok was er alle 3 keren.

26 February 1855. Des avonds den Heer Bok bij mij. Professor Van der Hoeven had hem geschreven dat Prof. Nieuwenhuis gezegd had dat hij door de preek van Johannes Bok gesticht was geworden. Bok weer sterk tegen de Texelaars.

23 Maart 1855. Geke des namiddags met Baldine Balkema naar Bok.

28 Maart 1855. Des avonds bij den Heer Bok. Alles wel. Welmoet is aan den Hoorn. Bok heeft een nieuw schip gekocht, door hem de Welmoet genoemd. Het zal spoedig uitloopen in de Oostzee. Johannes komt a.s. maandag. Mij treft altijd de broederlijke liefde die daar in dat huis heerscht en de goede betrekking tusschen ouders en kinderen. Bok is ook zeer verontwaardig over de kleine collecte. Het moest aan den Burg alleen al 1000 gulden geweest zijn. Hier aan den Burg waren toch wel een stuk of 6 personen die meer dan een ton bezaten en sommigen zelfs meerdere tonnen (opbrengst over heel Texel 550 gulden, den Burg 340).

8 April 1855. Vertoeving der Broederschap over de opheffing der broederlijke gemeenschap met Jakob Koorn. Op voorstel van Bok wordt echter besloten hem eerst nog eens ernstig en gemoedelijk te schrijven.

3 Mei 1855. Des avonds den Heer Bok hier. Uitvoerige gesprekken over de kerkelijken tucht. Hij steunt het moeijelijke van derzelver handhaving.

4 Mei 1855. Bok dacht dat Albert Keyser wel een zwaar vonnis zou krijgen wegens de mishandeling van de politiedienaar Dijksen onlangs in de Weverstraat, bij het willen doorrijden voorbij de verkooping der goederen van Van Dam.
Bok riep er ook niet luid over om hier 2 predikanten te hebben. Hij wilde mijn gevoel eens verstaan over deze zaak. Ik zeide dat ik het wel in het belang achtte van de Gemeente, maar juist niet van mij.

25 Juny 1855. Ik reed des avonds met den Heer Bok terug.

12 Augustus 1855. Preek van Dominee Bakker, voldeed mij zeer wel. Later sprak ik Bok en Johannes. Zij hadden zoo veel op hem te zeggen.

30 Augustus 1855. Laatstleden zondagavond waren Simon Keyser en Willem Bok bijkans nog in conflict met elkaar gekomen over de nieuwe wet tot Nut van ’t Algemeen, dit dat ons Departement er tegen had gestemd noemde Keyser een schandaal. Ik suste de partijen.

23 September 1855. Intreerede van Dominee Wieringa aan den Hoorn. Ook Bok en vrouw en Willem, die zeer druk was.

2 October 1855. Des avonds den Heer Bok bij mij. Hij toonde zich zeer ingenomen met de toespraak van nu en vroeger, vooral vanavond bij het huisbezoek. Over de beroeping van een predikant aan den Hoorn. Hij is ook voor Bakker. Over Dirk en Johannes, nu met veel satisfactie te Leijden. Hij stemde mij toe dat Jan Cornelisz Bakker een gevaarlijk mensch was te achten. Schraapzucht beheerschte hem geheel.

26 November 1855. ’t Nut. Altman de schilder reciteert voortreffelijk. Zoo ook W. Bok.

2 December 1855. Bij Jakob Sijbrandsz Keyser. Aldaar mevrouw Bok die het blij berigt mededeelt dat haar zoon Johannes zijn doctoraal examen heeft afgelegd en dat haar broeder weder in het huwelijk zal treden. Hij had geschreven dat hij toch eindelijk ondervonden had dat de liefde tot iemand in de hemel met de liefde voor eene andere op aarde zich liet vereenigen, zonder dat de eene liefde aan de andere afbreuk deed. Dat berigt heeft mij in zekere zin geschokt.

3 December 1855. Jufvrouw van Giffen met Menno naar Bok.

27 December 1855. Vergadering van ’t Nut. Verzen gereciteerd door Bok e.a.

14 January 1856. [De huishoudster Geke van Giffen ziek]. Toen ik te half 6 te huis kwam uit Oosterend vond ik hier mevrouw Bok en Doctor Scheurleer en Stolp terwijl Geke weer een vrij sterke, ofschoon minder langdurige, aanval op de zenuwen had.

16 January 1856. De familie Bok is hier verscheidene malen geweest, ook mevrouw Scheurleer een paar maal. Deze stuurde dikwijls eenige verkwikkingen voor Geke.

31 January 1856. Verleden zaterdag avond was Willem Bok hier om zijn Voorlezersampt op te zeggen. Met veel moeite bragt ik hem na 2 uur pratens daar van terug. Hij was zeer verstoord op de Diakens omdat zij hem de verhuring der landerijen niet gegund hadden. Hij deed daarbij menige uitdrukking die zijn karakter, dacht mij, weinig gunstig deed uitkomen. Hij ergerde zich aan de diakensbank die hij zondags voor zich had. Indien men hem alzoo wilde achteruitzetten bij Sijbrand Keyser dan ging hij liever naar de Gereformeerde kerk waar hij meerder sympathie vond. Ik nam de vrijheid hem onverholen te zeggen dat die wereldsgezindheid hem de regte beschouwing van zijn belang deed missen. Hoe dat ijveren voor de bloei van zijns vaders kantoor, waarvan hij sprak, als het niet op de regte wijze geschiedde, hem in de doodsure geen nut zou geven.

5 Mei 1856. Verleden woensdag was Willem Bok jr. hier die mij mededeelde hoe Albert Keyser met hem te Rotterdam zijnde, om van den Heer de Cock Padang te koopen voor 16.000 gulden daar staande de onderhandelingen opeens de hofstede Vianen van den Heer van den Berg gekocht had voor 53.400 gulden, over welke koop hij nu groot berouw had, tot volslagen radeloosheid en krankzinnigheid toe. Hij had daarover met zijn vrouw niet eens gesproken en zou nu toch genoodzaakt zijn het land onlangs van zijn schoonvader geërfd alles te verhypotheken. Albert Keyser had na Vianen ook nog Padang willen koopen als Bok hem niet met geweld had teruggehouden.

16 Mei 1856. Deze morgen te 4 uur ging Albert Keyser van de Waal hier reeds voorbij in zijn overhembd en blaauwe slaapmuts. Hij heeft wel een uur voor het huis van Bok gelegen. De man schijnt geheel krankzinnig.

2 Juny 1856. Met dominee Cardinaal zeer genoeglijk gewandeld om den Burg, achter Bokkes Bergje. Vervolgens over de Hoogte en om de westkant.

13 Juny 1856. Bij Bok waar ik niet inging omdat er een paar logeergasten waren.

21 Juny 1856. [Willem Bok jr. heeft zaken gedaan met Albert Pzn Keyser welke laatste daar zo slecht van afkwam dat hij naar Meerenberg is afgevoerd.] Simon Sijbrandsz. Keyser was bij hem Bok sr. geweest en had hem bittere verwijten gedaan dat hij op zijn leeftijd en in zijn karakter zich van de waanzinnigheid van iemand bediende om geld aan hem te verdienen. Keyser had die waanzinnigheid duidelijk reeds aan hem bespeurd toen hij naar Rotterdam reisde.Bok had alle beledigingen verdragen maar hem toen doen opmerken hoe dwaas hij Keyser gehandeld had met zijn neef niet voor dwaze stappen te bewaren. Simon Keyser had in eene brief gedreigd dat hij “zoo de zaak niet getermineerd werd de carrière van de jonge Willem te Bok bederven en daarbij de oude Willem Bok aan de kaak te stellen". Bok was met deze brief naar Simon Keyser gegaan, een langdurig onderhoud had tot niets geleid. Hij achtte Keyser tot alles in staat.

30 Juny 1856. Dominee Douwes Dekker van den Helder hier. Des avonds den Heer Bok hier gevraagd en gekomen. Gesprek over het zeeleven. Over kapitein Verberne, nu vrij zeker vergaan. Over het nieuwe Ministerie. Of de orthodoxie uit hare aard exclusief is. Bok beweerde dat men orthodox kan zijn en even wel liberaal, zoodat men met genoegen ook andere kerkgenootschappen zich kon zien ontwikkelen. Ik beweerde het tegendeel.

4 July 1856. Geke des avonds nog een poos bij mevrouw Bok op ’t Raadhuis.

24 July 1856. Johannes Bok bij mij. Gesprek over ’s menschen vrijheid en de praedestinatie die hij meent zeer goed vereenigd te kunnen worden. Hij hoopt niet voor ’t begin volgend jaar predikant te zijn. Hij beloofde mij dat de tweede beurt die hij voor Texel zou vervullen in mijne gemeente te preeken. Aan Vrendenberg had hij voor de eerste maal reeds zijn woord gegeven. Ook al preekte hij, toch zoude zijne mama in de Vermaning niet kunnen gaan. Zij konden het daar niet uithouden.

31 July 1856. Op de terugweg van ’t Oude Schild alle de kinderen van de Hoogeberg gehaald. Aldaar ook de familie Bok. Het meisje van Johannes even gesproken.

6 Augustus 1856. Des namiddags Dolfina Wentink, Hiltje Eelman, Betje Vrendenberg, Theodora en Emilie Bok bij Grietje thee gedronken en de avond gepasseerd.

26 Augustus 1856. Dominee Bakker en ik even bij Mr. Willem Bok.

23 September 1856. Laatstleden zaterdag kwam dominee Lodeezen. Hij at hier ’s middags (bij notaris Bok waar hij anders dacht te eten niet gevraagd zijnde).

16 November 1856. Des namiddags jufvrouw van Giffen naar Bok.

27 November 1856. Des avonds den Heer W. Bok hier thee gedronken.

15 December 1856. Departementsvergadering. Dominee Wieringa deed de Redevoering over “Vereeniging”. Willem Bok jr. scheen de indruk der Redevoering zijdelings te willen tegengaan door terstond na de voorlezing te roepen: ”Een glas punch, warme punch!”.

16 December 1856. Mevrouw Bok en Henriëtte hier bij Geke. Mevrouw gaat met Bok op reis naar de promotie van Johannes a.s. te Leijden.

17 December1856. Dirk de Vries hier om te klagen dat zijne vrouw hem ontvlugt is. Des avonds zijne vrouw bezocht, daar kwam ook den Heer Bok. Zij hangt een tafereel op van hare ellende en vermeldt de vuile redenen waarom zij haar man ontloopen is.

1 January 1857. Willem Bok jr. en twee zusters op bezoek. Ik zeide hem dat zijn komst mij zeer aangenaam was, omdat daardoor het denkbeeld wat weggenomen werd dat hij niet zoude komen uit hoofde er in den laatsten tijd eenige verkoeling tusschen ons had laten bespeuren. Hij kwam uit belangstelling tot mij. Dat hij spoedig heenging moest ik daaraan toeschrijven dat hij geen lust had om met Simon Sijbrandsz. Keyser die juist bij mij zat veel te praten. Ofschoon hij hem de vorigen avond uit de grond van zijn hart alle kwaad vergeven had, en dat was anders niet gering. Want hij had in de zaak van Albert Pzn Keyser gepoogd zijne gehele a.s carrière te bederven. Het komt mij voor dat dien heer al zeer weinig denkbeeld heeft van wat eigenlijk vergeven is.

6 January 1857. Albert Pietersz Keyser stelt de handelswijze van W. Bok met dat kopen van Vianen in een zeer ongunstig dagligt. Hij had opzettelijk verzwegen dat hij voor 1000 gulden er weer af kon. Het schijnt dat de geldzucht van W. Bok werkelijk hierin een groote rol heeft gespeeld.

8 January 1857. Des avonds Gé naar de familie Bok.

12 January 1857. Nutsvergadering. Willem Bok las “de Teering zieke” naar Claudius, mede zeer schoon.

15 January 1857. Afschaffingsvergadering aan den Burg. J.L. Kikkert verhaalde hoe de jonge Bok maandag laatstleden na de Nutsvergadering was blijven punch drinken tot dronkenschap toe en in die staat zijn gezelschap (Doctor A.E. Stiggelbout en zoon, Pieter M. Langeveld, Pieter P. Koning, Cornelis S. Keyser, Aris P. Bremer en Van der Wal) op allerlei verhalen van zijne guitestukken had onthaald, o.a. hoe hij op ’t Vlie geleefd had met de vrouw van Dominee Kiehl.

17 January 1857. Des avonds een brief gezonden aan den Heer W. Bok waarbij ik hem om 't gebeurde van l.l. maandag ontraad om morgen voor te lezen. Ik ontvang een brutale brief terug.

18 January 1857. Zondag. Bok (hij alleen van 't gansche gezin) is te kerk en leest voor en geeft alle blijk dat hij zich niet stoort aan het voorgevallene. Na de preek lees ik mijn brief aan hem en zijne brief aan mij aan de diakens voor. Pieter Jakobsz Boon zegt dat Pieter M. Langeveld hem ook van de zaak verhaald had en dat hij zich schamen zou als hij zoo gesproken had als Bok (gisteravond liet ik Cornelis S. Keyser nog even bij mij komen die mij verslag gaf van het voorgevallene).
Deze namiddag ging ik naar Pieter M. Langeveld. Ik nam hem mede naar mijn huis waar hij mij insgelijks verslag gaf van de zaak.

19 January 1857. Brief van den Heer Bok. Hij wil eene bijeenkomst met mij.

20 January 1857. Brief geschreven aan den Heer Bok en dien den volgenden morgen laten bezorgen.

21 January 1857. Vanmorgen brief van Bok.

23 January 1857. Des voormiddags komt Pieter Klaasz Pronk bij mij om mijn gedrag met den Heer Bok te veroordeelen. Ik had te voorbarig geweest. Ik moest niet geschreven hebben maar met hem gesproken hebben. Hij zou willen dat ik naar Bok ging om in dezen mijn schuld te bekennen. Wij verschillen zeer in opinie.
Ik des namiddags nog eens met Cornelis S. Keyser gesproken. Hij zegt dat den ouden Heer Bok alles doet om zijn zoon te regtvaardigen en mijn brief als een zeer brutale laat lezen. Keyser blijft voorts voor de waarheid van zijn verhaal instaan.
Des avonds komt Bruno Bok belet vragen [voor zijn vader] tegen 7 ure. Den Heer Bok is hier geweest en heeft tot half 10, toen hij heen ging, niets gedaan dan over de zaak gesproken. Zijn rede was enkel beschuldiging tegen mij. Dat ik de rust in zijn gezin -in een zoo voortreffelijk gezin zooals ik er wel niet veel op Texel zou kunnen noemen- eensklaps had verstoord. Ik had in dat vreedzame huisgezin als ‘t ware een bom geworpen om daar uiteen te spatten en alle vreugde te vernielen. Hij had 29 jaar gearbeit met alle krachten om zijn gezin te vormen zoo als het gevormd was. Zoo er een huisgezin was waarin zedelijkheid en godsdienst op prijs werden gesteld, dan was het het zijne. Alle dagen, op zeer enkele uitzonderingen na, werd de dag met de Bijbel begonnen en alzoo ook geëindigd. Hij had dan ook de satisfactie dat de Texelaars, hoe zij hem ook miskenden, toch alle lof gaven van den goeden geest (of zoo iets) van zijn huisgezin, en nu had ik hem opeens de kroon van ’t hoofd genomen.
De brief die ik geschreven had was allerbrutaalst. Ik had gesproken van in openbare drinkgelegenheden met Christus de spot te drijven. Wat fataler beschuldiging kon er uitgebragt worden? Hij had liever dat zijn zoon in verregaande gramschap 3 doodslagen op zijn geweten had dan zulk een beschuldiging.
Hij toonde mij aan dat ik verkeerd gesproken had van openbare drinkgelagen, daar het op 12 january een besloten gezelschap was. (Ik sprak van ’t geen ook elders b.v. op ’t Schil was voorgevallen, doch daar wist hij niet van en dat rekende hij in alle gevallen buiten de zaak.)
Ik had volstrekt geen regt om hem het Voorlezen te VERBIEDEN, want ik sprak wel van ONTRADEN maar dit was hier toch zoo veel als verbieden, als ik er magt toe had gehad. De Kerkeraad moest dat doen. Later berispte hij het grootelijks dat ik de beide brieven aan de Kerkeraad had voorgelezen. Hij kende 3 Kerkelijke Persoonen, dat waren de Leraar, de Voorlezer en de Voorzanger, die stonden alle 3 volmaakt gelijk in rang, alleen was de werkkring van de Leraar uitgebreider. Ik had mij dus ten opzichte van mijne medebroeders een regt aangematigd dat mij volstrekt niet toekwam.
Toen ik sprak van de pligt des Leeraars om op het gedrag der Gemeente een wakend oog te houden, zeide hij, ja dat dit wel degelijk pligt was, en dat de Leeraars juist daarin het meest te beschuldigen waren dat zij het zoo weinig deden. Maar ik moest het geheel anders gedaan hebben. Ik moest zijn zoon opgezocht hebben en hem eerst gehoord hebben of hem bij mij laten komen. Een veger (die nu om zijn moord van de Aartsbisschop van Parijs gestraft was) was toch ook eerst verhoord, en ik wierp maar zonder iemand te hooren mijn banbliksem uit, en dat wel tegen wie: tegen zijn zoon, 28 jaar oud, die een rang in de Maatschappij bekleedde. Hij was toch Britsch Consul.
Toen ik zeide dat ik onder de leden mijner Gemeente de onderscheiding van Britsch Consul niet kende, maar dat allen voor mij gelijk waren, zeide hij: dat dit het ongelukkigst was, dat ik geene personen wist te onderscheiden. Ik had geene boerenkinkel zoo mogen behandelen en ik had het zijn zoon gedaan, en wat had hij bedreven! De beschuldiging van dronkenschap was een pertinente leugen. Zijne dochters, die hem Willem half 1 hadden ingelaten, getuigden dat hij volmaakt nuchter was, en wat was er in de Kikkert gebeurd? Volgens zijn eigen verhaal: laffe praatjes waren er gevoerd waarvan wij als mannen van bezadigden leeftijd een afkeer hebben maar die men bij de jeugd (-“bij de Britsche Consul”?) zoo naauw niet moest nemen.
Hij zag nu in dat ik laboreerde aan een volslagen gebrek aan menschenkennis. Ik wist volstrekt niet hoe ik met jonge menschen moest omgaan, alles getuigde daarvan. Mijne brieven hingen van inconsequenties aan elkander. Ik begreep zelf niet meer wat ik schreef.
Vroeger had hij mij nog niet alleen voor een braaf godsdienstig, maar ook VERSTANDIG mensch gehouden, doch dit laatste nu niet meer. Hij kon zich de ze zaak niet anders begrijpen dan dat ik op zijn zoon hoogst verbolgen was geweest en dat ik nu maar eens de gelegenheid had aangegrepen om hem te treffen. Dat zijn zoon mij verachtte, zoo als ik geschreven had, was geheel onwaar. Hij stelde hoogen prijs op mijn oordeel en toch droeg de brief die Willem mij schreef zijn volle goedkeuring weg. Zoo als hij zeide, had hij zijn zoon niet tegengehouden toen hij mijn eerste brief ontving, dan was die in zijne woede naar mij toegeloopen en dan zou hij voor de gevolgen niet hebben durven instaan, dan had er wel moord en doodslag kunnen plaats hebben.
Maar juist daarin zag men den man van fatsoen, dat hij nu dien vorm gekozen had voor zijnen mededeeling of beantwoording die de voegelijkste was, en dat hij zich tot het schrijven van een brief bepaald had. Telkens kwam Bok er op terug, ik moest eerst zijn zoon gehoord hebben.
Of ik al zeide dat mijn woord aan hem moest worden aangemerkt als het vermaan van eene welmeenende vriend, niet als eene regterlijke uitspraak, dit wilde hij volstrekt niet laten gelden.
Hij ging heen met de wensch dat ik de zoo noodige wijsheid zou bekomen. Zijn zoon zou niet komen om zich als een boetvaardig zondaar aan mijne voeten te werpen (!). Hij wilde wel eene samenkomst als van 2 fatsoenlijke mannnen. Ik zeide dat zijne komst mij alleen genoegen zou doen als hij kwam zoo als ik geschreven had, met diep leedwezen over het gebeurde.
Hij ging heen zonder mij zelfs een hand te geven.

25 January 1857. Vanmorgen bij Arien Dijksen het voorgevallene met Bok verhaald. Hij oordeelde mijne handelwijze geheel te moeten goedkeuren.

27 January 1857. Jakob van Grouw hier met een briefje van Pieter Klaasz Pronk uitnoodigende tot een extra Kamerdag op vrijdag naar aanleiding van een bijgevoegde brief van Bok aan de Kerkeraad, waarbij hij eene beslissing inroept van zijne schuld of onschuld. Ik vooraf koffij gedronken bij Pieter Klaasz Kuiper met Jacob Jansz Roeper en Dirk Gerritsz Kooiman. Allen waren in de beste stemming en tenvolle bereid mij in mijn pogen te ondersteunen. Ik las de gewisselde brieven voor. Kuiper zou des namiddags nog bij mij komen, doch kwam niet. Een concept geschreven dat vrijdag a.s. als antwoord aan Bok jr. kan dienen om dat morgen aan Pieter Klaasz Kuiper te zenden.

28 January 1857. Dominee Wieringa en vervolgens J.R.C. Coninck Westenberg waarschuwen mij om voorzichtig te zijn in mijne uitdrukkingen of geschriften daar Bok al het mogelijke wil doen om zich eene schitterende voldoening te verschaffen, al was het ook door mijne diepste vernedering. Hij laat tegenwoordig Pieter Klaasz Pronk rondloopen om een certificaat geteekend te krijgen dat er OP 12 JANUARY door Willem niets berispelijks bedreven is.
Coninck Westenberg wil zich niet in de zaak steken, maar hij zegt dat Willem bij elke gelegenheid zijn loszinnig karakter toont. Op zijne getuigenissen kan men niet de minste staat maken enz.
Dominee Wieringa raadt mij om te zorgen dat het antwoord hetwelk a.s. vrijdag aan Bok vanwege de Kerkeraad gegeven moet worden zoodanig zij, dat de zaak daarmede in eens UIT is.
Des avonds komt Pieter Klaasz Kuiper. Ik laat er Simon Sijbrandsz Keyser bij roepen. Zij deelen mij hunne gevoelens mede en regtvaardigen mij volkomen.
Ik des avonds het stuk voor Kuiper geschreven dat a.s. vrijdag als antwoord zal kunnen dienen.

29 January 1857. Des namiddags Simon Keyser hier. Hij verhaalt mij dat hij gisteravond bij Pieter Jacobsz Boon is geweest en dat hij daar ook Pieter Klaasz Pronk en Cornelis Eelman had gevonden. Pronk had een uitvoerig verhaal gedaan van wat hij in de zaak voor Bok gedaan had. Zes getuigen van het voorvallene op 12 JANUARY hadden een certificaat geteekend dat Bok onschuldig was. Alzoo, dat ik mij niet wel gedragen had. Deze conclusie werd door hem, Simon Keyser, heftig bestreden. Hij toonde het dwaze aan dat Pronk in dezen voor Bok partij trok en zich als een dienaar van Bok liet gebruiken. Hij toonde aan dat ik volkomen in mijn regt was en gehandeld had juist zoo als het betaamde enzovoort, waardoor hij Pronk wel zeer verbitterde, maar toch de gehele toestemming van P. Boon en C. Eelman verwierf.
Veel sprak hij nog over zijne betrekking tot Bok. Over diens gewone handelwijze en karakter hetwelk altijd hoogmoed en eigenwaan was geweest, gepaard met groote geldzucht, ook weder in het geval met Albert P. Keyser gebleken. Simon Keyser vertrok, nog half plan hebbende om naar de Waal te gaan en nogmaals Pieter Kuiper tot standvastigheid t.o.v. Pieter Pronk te manen.
Cornelis P. Keyser bij mij. Hij deelde mij mede dat hij zeer verstoord was op Pieter Koning die zich mede had laten bepraten om het certificaat voor Bok te teekenen, waarover hij hem een scherpe brief had geschreven. Op dezen had hij een antwoord ontvangen ’t welke hij mij mededeelde en de redenen bevatte waarom Koning zich tot het teekenen had laten overhalen, n.l. omdat hij zich in geene moeijlijkheden met Bok tegenover mij wilde inlaten. Dat hij zich door die teekening niet zou laten weerhouden om te vertellen wat er gebeurd was. Dat hij wel erkende dat er op die bijeenkomst veel kwaad was gesproken, maar niet zoodanig dat ik de zaak zoover had moeten drijven. Dat hij niet te min den Heer Bok bleef houden waarvoor hij hem hield enzovoort.
Cornelis P. Keyser verhaalde dat Van der Wal, die nu tot verontschuldiging van Bok zijn naam gezet had, zelf hem gezegd had dat hij zulks ten aanzien van het voorgevallene bij Van Heusde nooit zou willen doen.
Den Heer Mr.W. Bok liet nu belet vragen. Ik ontvang hem op mijne studeerkamer. Vooraf moet ik vermelden dat ik gisteravond, diep bewogen met de treurige gevolgen die te voorzien zijn als vrijdag besloten werd dat Bok als Voorlezer zou worden afgezet, hem nog een ernstigen gemoedelijken brief schreef om hem tot leedwezen te bewegen. Daarop had ik vanmorgen terstond eene brutalen brief teruggekregen. Nu kwam Bok hoofdzakelijk vragen waarop die brief betrekking had? Ook die was zoo verbazend dubbelzinnig gesteld dat zij vreesden of wellicht hun zoon een moord had gedaan, of een valsche wissel geteekend, of ontucht gepleegd of zoo iets waaromtrent ik openbaringen zou kunnen doen die de schroomelijke gevolgen die ik voorspelde zouden uitwerken. Of dat mijn schrijven alleen betrekking had op het gebeuren van 12 JANUARY? Toen ik hem dit bevestigde was het hem een groote verlichting. Evenwel bleef hij nog een paar uur om mij eene menigte insolenties [onbeschaamdheden] te zeggen.
Dat ik het loog dat zijn zoon dronken geweest was, dat ik dom was, geen verstand, geen menschenkennis bezat, dat ik daardoor veel kwaad stichtte. Dat mijne brieven niet anders dan nonsens bevatten. Ik zeide dat hij dan wel gelooven moest dat ik ze in dronkenschap had geschreven om geheel nonsens te zijn. Ja, zeide hij, als ik het niet beter wist dan zou ik wel zeggen, gij zijt dronken geweest. Van Heusde was een gevaarlijk persoon, die strooide het geld als water. H.Raven had ook gezegd dat hij blij was dat hij weg was, want dat was geen verkeer voor hem, noch voor Willem. Van de dronkemanspartijen aldaar wilde Bok niets weten. Hij zou er niet om kniezen als zijn zoon in een besloten gezelschap ook eens zoo dronken was geweest als een kartouw en hij dacht hetzelfde van mij. Ik zeide dat ik er geheel anders over dacht, en dat het mij van mijn zoon altijd spijten zou. Doch hij zeide, dit kwam niet te pas, en ik kon het nog wel eens ondervinden. Ik zou ook wel eens dronken zijn geweest. Ik zeide dat ik het mij alleen herinnerde van mijn eerste ontgroeningspartij.
Ook ten aanzien van het liegen zeide hij dat men ieder woord bij een jongmensch zoo niet moest wegen. Ik zoude ook wel eens gelogen hebben. Ik zeide dat ik het mij niet herinnerde, maar dat ik altijd de grootste prijs op opregtheid had gesteld. “Nu, dan noem ik je wel een gelukkig mensch”, zeide hij, half spottende.
Toen ik hem t.a.v. de sterke drank (waarvan hij meende dat ik in mijn ijver veel te ver ging) het principüs absta herinnerde zocht hij te bewijzen dat hij wel degelijk tegen de beginselen waakte, want wel een jaar of 9 had hij met zijne vrouw ettelijke avonden in de week des avonds punch gedronken, die zij zelve bij groote hoeveelheden maakte, maar hij was er toen mee uitgescheiden om geen verkeerd voorbeeld aan de kinderen te geven, enz.
Ik was blij toen hij te half 10 heenging. Ik ging met hoofdpijn naar bed.

30 January 1857. Des middags extra Kamerdag aan de Waal door Pronk belegd n.a.v. de brief van Bok aan de Kerkeraad waarin hij regtvaardiging verlangde, of anders afzetting als Voorlezer. Allen praesent. Pronk doet eerst een verslag van zijn handelwijze in deze zaak, waarbij hij zich vooral zocht te zuiveren van de blaam dat hij een handlanger van den Heer Bok zou zijn. Hij bragt een getuigschrift bij voor de onschuld van Bok, geschreven door Van der Wal en door de beide Stiggelbouten en de twee Mooijens en Piet Koning geteekend.
Vervolgens tracht ik eene eenvoudige en duidelijke voorstelling van de zaak te geven. Vele woordenwisseling. Ik stel vervolgens 2 vragen: 1e of iemand het gedrag van Bok omtrent mij gehouden kan goedkeuren? En 2e of iemand kan aanwijzen dat ik in mijne handelwijze omtrent hem buiten de grenzen van mijn pligt ben getreden?
Bij hoofdelijke omvraag worden de beide vragen algemeen ontkennend beantwoord. Daarop stelt P. Kuiper voor om dit als besluit dezer vergadering aan Bok te melden en tevens dat men hem van zijn Voorlezersampt ontslaat. Dit laatste vindt tegenstand (de conceptbrief van Kuiper door mij gesteld en door hem overgeschreven wordt bij herhaling gelezen). 4 zijn er voor (Kuiper, Kooiman, Boon en Roeper (deze iets weifelend)). De overige 5, vooral Brans en Pronk, er tegen. Leendert J. Brans, Jan J. Bakker, Arien Jac. Dijksen en Arien H. Mantje willen zich echter met de eerstgenoemden vereenigen als zij eerst een schriftelijke getuigenis zullen hebben ontvangen van Pieter M. Langeveld en Cornelis P. Keyser, getuigen van het gedrag van Bok op de 12e january, waruit blijkt dat hij zich toen schandelijk heeft gedragen. Ik beloof hun dit eerstkomende zondag te leveren. Daarop gaat de vergadering uiteen.
Des avonds Simon Keyser bij mij om iets van het voorgevallene te vernemen.

31 January 1857. Des voormiddags op mijn verzoek Cornelis P. Keyser en Pieter M. Langeveld bij mij. De laatste wil wel mondeling doch niet schriftelijk getuigen. Beide blijven de waarheid beweren van hetgeen zij mij omtrent Bok jr. hebben verhaald en bevestigen dit nog meer. Zij zullen dus morgen aan de Waal komen.
Des avonds komt Cornelis P. Keyser nog eens bij mij om te zeggen dat vader (de Burgemeester) er tegen was dat hij in deze zaak getuigenis zou afleggen, doch dat ieder die er wat van het schandelijk gedrag van Willem Bok jr. wilde weten bij hem Burgemeester kan komen om er alles van te vernemen.
Ik ga nog even naar de Burgemeester. Ik doe hem de noodzakelijkheid erkennen dat zijn zoon zijne getuigenis niet achterhoudt. Hij belooft dat Cornelis morgen aan de Waal zal komen.

1 February 1857. Zondag. Des middags aan de Waal Belijdenis. Voor de predikstoel zeg ik dat Pieter M. Langeveld en Cornelis P. Keyser nu in de Kerkekamer zijn om te getuigen. Pieter K. Pronk doet eene redevoering. Leendert J. Brans wil geene getuigen hooren om de zaak nog niet meer te verwikkelen. Na vrij sterke woordenwisseling, waarbij ik van de Diakens eisch dat zij mijn regt zullen handhaven, willen zij mij geene reden geven dat ik mij over hun bij de Broederschap zal beklagenen na nog eenige ophelderingen verklaart Leendert J. Brans dat hij nu de zaak beter inzag. Hij stelt voor om naar Bok te gaan en hem mondeling te bewegen dat hij met schuldbekentenis tot mij kome. P. Pronk en L. Brans(geen ander wil mede) nemen op zich te beproeven.
Des avonds Pronk en Brans bij mij. Zij zijn bij W. Bok jr. geweest die hun zijne grieven heeft voorgedragen. Zij hebben met hem bepaald dat hij morgenavond te 7 ure bij mij zal komen met Pronk en Pieter Jac. Boon (ik weifel of ik de presentatie van deze beide zal vergunnen). Ik sta het toe, schoon zij niet belooven dat hij met schuldbekentenis zal komen.

2 February 1857. Te 7 ure kwamen Pronk en tot mijn groote verwondering (in plaats van Pieter Jac. Boon die zich verontschuldigde) Jan J. Bakker. Vervolgens komt W. Bok jr. Dit drietal heeft mij van 7 tot 11 uur bezig gehouden. Bok behandelde mij als zijne beschuldigde. Legde de grootste onbeschaamdheid aan de dag. Noemde zich geheel onschuldig en besteedde uren lang om mij zooveel mogelijk verachtelijk voor te stellen. Pronk en Bakker schenen hem meestal gelijk te geven. Hij vorderde van mij dat ik C. Keyser en P. Langeveld zou ontbieden om hier de waarheid te getuigen, en hij wilde 100 gulden aan de armen geven als zij zouden durven volhouden te zeggen dat hij, W. Bok jr., dronken geweest was en gezegd had dat hij op ’t Vlie ontucht gepleegd had en met Christus zou hebben gespot.
Ik laat mij bepraten om Cornelis Keyser te ontbieden (Langeveld zou wel alreeds te bed liggen) doch deze schreef terug dat hij niet wilde komen daar W. Bok jr. zelf wel zeer goed wist hoe hij het had aangelegd.
Dit gaf Bok nieuwe stof tot smaadredenen. Hij verlangt met P. Pronk en J. Bakker dat ik nu morgenavond een getuigenverhoor zal beleggen, of op een anderen dag. Pronk en Bakker zeggen dat zij er gaarne bij willen wezen. Ik zeg er nog geene beslissing op te willen geven, maar er over te zullen denken. Eindelijk ging het hatelijk gezelschap henen.

3 February 1857. Ik P. Kuiper des middags bij de Burgemeester gesproken. Kuiper daarna nog even bij mij. Hij zal zich over de beste handelwijze in dezen te volgen beraden. Bij de Burgemeester hoorden wij nog veel van de wijze waarop W.Bok jr. zich bij dezen onderscheiden gelegenheden had gedragen.

5 February 1857. Afschaffingvergadering. Een dienaar van Justitie was op last van Bok aan de deur.

7 February 1857. Des avonds Pronk hier. Hij heeft het verzoek om ontslag van W. Bok ontvangen.

8 February 1857. Zondag. Doopbediening aan den Burg. Daarna Vertoeving van de Diakens. Pronk leest de brief van W. Bok jr. voor, vol smaadreden. Men beslist hem zijn ontslag te geven. Pronk had het reeds geschreven.

17 February 1857. Pieter Langeveld zeide dat het klein getal communicanten van l.l. zondag zijn oorsprong had alleen in het geval met Bok, daarom was Pronk, Brans en de geheele familie Bakker er niet.
Gé des namiddags naar mevrouw Bok.
Neeltje Gerrits Bakker kan mijn gedrag omtrent Bok niet geheel goed vinden. Zij meende dat ik hem (Bok schijnt dit uit te strooijen) bij herhaling de broederhand had geweigerd. Haar broeder Dirk Gerritsz Bakker meende dat ik niet had moeten schrijven, maar met hem had moeten spreken. Hij beklaagde zeer de loop der gebeurtenissen en hij werd, meen ik, vrij wat zachter gestemd toen hij van mij vernam dat W. Bok jr. niet eenmaal eenigen schuld had bekend. Want ook hij keurde zijn gedrag zeer af. Zijn zoon Gerrit was het vrij wel eenstemmig met mij eens.
P. Langeveld meende vanmorgen dat Dominee Vrendenberg heel veel kwaad in deze zaak gestookt had, schoon hij loos genoeg was om zich hierin niet te laten zien.

20 February 1857. Albert Jansz Koning spreekt over het voorgevallene met Bok en vindt het zeer goed dat het jongmensch eens gestuit wordt op zijn verkeerde weg. Hij oordeelde dat ik gehandeld had geheel naar behooren. Hij zeide dat W. Bok jr. soms een gansche avond kon praten over Godsdienst, even als een Dominee, en dan toonde hij vervolgens in zijn daden dat hij geen greintje Godsdienst bezit (ik zeide dat dit oordeel wel hard was). Alles achtte Bok jr. geoorloofd als er maar te verdienen was.
Hij verhaalt dat Bok jr. onlangs bij Veenstra uitvoerig over de Afschaffing had gesproken en die sterk had afgekeurd, op grond dat hij eenmaal voor God beleden had dat hij niet alleen regtvaardig en godzalig, maar ook matig zou leven en nu kwam het dan niet te pas om die verbindtenis tot matigheid voor een mensch te herhalen.

21 February 1857. Des avonds brief van den Heer Mr.W. Bok berigtend dat hij morgen ter kerk wil komen, doch dat ik mij daarvan geen illusies moet maken, dat de betrekking tusschen hem en mij wellicht nooit meer hersteld zal worden enzovoort, mij daarbij met hoon en smaad overladende.

22 February 1857. Gepreekt aan den Hoorn en daarna aan den Burg. Mr. W. Bok te kerk. Ik was er aanvankelijk wel door ontzet doch mogt mij gelukkig weldra herstellen. Ik had vrij wat hoofdpijn.

24 February 1857. Dirk Ariesz Leijen was kort geleden bij W. Bok geweest die, zoo als ligt te denken is, mijn persoon zeer ongunstig aan hem had voorgesteld. Op mijn zedelijk gedrag had hij niets te zeggen, maar ik preekte zoodanig dat ik het op die wijze even zoo goed voor heidenen of turken kon doen. Het christelijke in mijne leerredenen ontbrak (het verschilt veel wat men christelijk noemt).

27 February 1857. Bij Pieter Klaasz Kuiper hoorde ik dat Bakker en Neeltje beide veel dronken. Ik las aan Kuiper den brief van Bok voor, die mede daarover zeer verontwaardigd was.

9 Maart 1857. Des avonds vergadering van de Vereniging tot Nut van het Algemeen. Willem Bok droeg een mooi vers voor.

13 Maart 1857. Vrendenberg zeide dat hij aan Willem Bok geheel geen voedsel had gegeven in zijne verbittering tegen mij, maar dat hij het zeer had afgekeurd dat hij in zulk gezelschap was gebleven. Hij scheen echter niet te willen ontveinzen dat hij geenszins aan mijn zijde stond.

26 Maart 1857. Naar Pieter Klaasz Pronk. Ik bragt eenige papieren voor de Kamerdag van morgen, daarbij een brief van mij aan de Kerkeraad waarbij ik verhooging van tractement verzoek. Pronk zeide dat ja, de kas het wel kon lijden, maar hij vreesde dat het tijdstip zeer slecht gekozen was om het voorgevallene met W. Bok. Ik zeide mij overtuigd te houden van naar pligt en geweten gehandeld te hebben. Pronk meende dat ik aan zijn verlangen had moeten toegeven om de getuigen te laten komen en te verhooren, terwijl ik beweerde dat dit alleen te pas kwam daar waar wij als Regtbank van Instructie over bepaalde feiten iemand hadden te verhooren, niet daar waar een Leraar een Broeder wenken wil geven tot verbetering van een in het oog loopend verkeerd karakter.
Pronk meende dat vele menschen er ook om uit de kerk bleven. Hij noemde Gerrit Jansz List.

27 Maart 1857. Pronk en Bakker komen om het Notulenboek. Zij wilden zien hoe ik het verslag van het voorgevallene met Bok had opgemaakt. Tot welk liefderijk doel dit dienen moest openbaarden zij niet.

28 Maart 1857. Bij Dominee Douwes Dekker op den Helder uitvoerig verhaald het voorgevallene met den Heer W. Bok jr.

3 April 1857. Albert P. Keyser verhaalde mij veel van wat er tusschen hem en Bok voorgevallen was. Bok had hem nu dezer dagen een rekening gestuurd van 900 gulden, waarbij 600 voor de reis van Willem met hem naar Rotterdam, doch hij scheen geen plan te hebben die te betalen.

6 April 1857. Des avonds bij Gerrit J. List. Ik zeide dat ik wilde trachten een misverstand weg te nemen dat tusschen ons ontstaan was volgens zijn gister voorgelezen brief. Hij zeide dat dit hem aangenaam zou wezen (hij was zeer koel) maar weldra voer hij tegen mij uit en bleef mijn gedrag afschuwelijk noemen, daar ik zoo als Pronk, Bakker en Bok zeiden, die hij toch meende te moeten gelooven, de hand der verzoening met Bok had teruggestooten. Ik trachtte hem alles beter te doen beschouwen en verzekerde dat ik helaas niet, hoe zeer ik het ook wenschte, de gelegenheid had gehad om met Bok te verzoenen, daar hij nog nooit eenig leedwezen over het voorgevallene had willen betuigen. Dat ik ook nu nog niet vuriger wenschte dan dat hij zou komen met de betuigenis “Het spijt mij”, en dat ik dan gaarne alles wilde vergeten.
Na een langdurig gesprek gelukte het mij toch wat zachter te stemmen. Hij zeide telkens dat hij niets tegen mij had dan dat ik mij niet wilde verzoenen, en als ik hem het tegendeel aanwees, dan zeide hij dat hij zich alleen beriep op mijn eerste brief aan W. Bok, en als ik hem dan bewees dat die brief niets in had waartegen hij iets kon hebben, en hem dan die brief wilde voorlezen en ontleden, daar hij die brief slechts een maal door W. Bok had hooren voorlezen, dan wilde hij dien brief volstrekt niet uitpluizen, maar zeide hij dat hij alleen daar maar op kwam dat ik mij niet wilde verzoenen en zoo draaide alles in een cirkel rond.

14 April 1857. Met de stoomboot naar ’t Nieuwe Diep in gezelschap van W. Bok, die echter met mij geen woord wisselde.

29 April 1857. Te Westzaan, bij Dominee Van Gilse. Ik vertelde hem het voorgevallene met Bok. Hij, zoowel als Muller, dien ik het ook vertelde, konden zich die handelwijze van Bok alleen verklaren uit dienzelfden hoogmoed en pedanterie die zij in Johannes hadden gezien, die daardoor op hen een zeer onaangename indruk had gemaakt. Van Gilse meende dat als ik mondeling met Bok gesproken had, het beter zou geweest zijn.

6 Mei 1857. Johannes Ludovicus Kikkert verhaalde mij veel van de handelwijze van de Notaris Cazank van Rotterdam, administrateur van de polder [bij Wieringen]. Iemand die alles onverschillig was als hij maar aan ’t geld kwam. Een tweede W. Bok, zooals Kikkert zeide.

11 Mei 1857. Des namiddags begrafenis van Marretje Zuidewind, vrouw van Pieter Klaasz Kikkert. Aldaar ook W. Bok.

25 Mei 1857. Jan Koning waarschuwde mij zeer tegen Vrendenberg. Nooit was Vrendenberg zoo goede vrienden met W. Bok geweest als nu, nu hij mij vijandig was.

26 Juny 1857. Kamerdag. Er wordt gesproken over het verzoek van den Heer W. Bok om de Kooiveiling te mogen doen. Verscheidenen meenen dat het hem niet toekomt omdat hij het verleden jaar gehad heeft, schoon W. Bok sr. stelt dat toen zijn zoon het gehad heeft en dat hij er nu aanspraak op heeft. Ik meende dat er een andere reden is waarom men het hem ditmaal niet moet gunnen, omdat hij zich met zijn huisgezin thans geheel aan onze Gemeente onttrekt, even gelijk men aan Aris P. Bremer de leverantie niet heeft laten houden omdat hij met verlating van onze Gemeente naar Joeg gaat.
Pronk zegt dat de schuld van dit wegblijven van W. Bok aan mij ligt. Ik antwoord hem daarop dat ik mij van het tegendeel bewust ben, doch dat de gansche zaak waarop hij zinspeelt eene andere houding zou hebben verkregen, als sommige Diakenen EN VOORAL HIJ steeds een waardige houding hadden aangenomen en in de zaak van waarheid en deugd het waaragtig belang der Gemeente hadden ondersteund. Hierbij ontstaat een eenigszins warme woordenwisseling waarbij echter niemand het waagt Pronk te ondersteunen.

7 July 1857. Te Westzaan. Bij Jan Dekker en vrouw genoeglijk de avond gepasseerd. Ik vind aanleiding om het onaangenaam voorval met den Heer Bok te verhalen. Dekker verhaalt van onaangenaamheden die hij ondervindt in zijne betrekking.

9 July 1857. Westzaan. Met Mietje gesproken over [haar zuster] Gé en het onaangename van de familie Bok.

19 July 1857. Preek aan den Burg. W. Bok (de oude) weer te kerk. In eenige weken was hij er niet geweest.
Dominee Wieringa had Johannes W. Bok gesproken en hem tot een speekbeurt uitgenoodigd, die hij echter niet had aangenomen. J.W. Bok had zich daarbij herinnerd dat hij aan mij de eerste spreekbeurt beloofd had, doch men had overeengekomen dat dit nu vervallen was. Schoon J.W. Bok toch ook nog had aangemerkt dat hij tijdens het voorgevallene in dit voorjaar niet op Texel was geweest en er alzoo niet in betrokken was.

20 July 1857. Jan J. Kalis [en ik] kwamen aan het spreken dat Gerrit J. List nog altijd uit de kerk bleef en de redenen daarvoor. Jan Kalis scheen het zeer verklaarbaar niet alleen, maar ook verdragelijk te vinden. Hij, Gerrit List, had zoo lang bij Bok verkeerd. Kon het kwaad van Willem jr. niet gelooven. Nam het gaarne aan dat ik geen verzoening wilde, enz. Jan Kalis trachtte wel op onzijdig terrein te blijven, maar scheen toch wel meest naar de zijde van Gerrit List te hellen.

22 July 1857. De vrouw van Cornelis Honigh zeide ook dat de losheid in de mond van Willem Bok reeds voor lang genoeg bekend was.

26 July 1857. Dominee Taconis van Nieuwe Niedorp meende dat het beter ware geweest zoo de handeling met W. Bok oorspronkelijk mondeling hadde plaats gehad.

29 July 1857. Ik wil eenig goed met de wolwagen van Bok naar Reijer Koning medegeven. De meid gaat vragen wanneer de wagen rijdt. Willem Bok antwoordde dat " als Huizinga wat goed naar de haven wilde hebben maar maken moest dat het er kwam", waarop zeer veel spotternij gevolgd was, dat de meid begrepen had maar spoedig te moeten weggaan.

11 Augustus 1857. Jacob Sijbrandsz. Keyser had zondag 25 january Willem Bok jr. en zijn zuster Marie bij zich gehad. Kennelijk met het doel om hem J.S. Keyser in zijn belang tegen mij over te halen, doch toen hij J.S. Keyser duidelijk had verklaard dat dit niet lukken zoude, zeggende dat hij zich maar zoodanig verantwoorden moest dat zijne onschuld duidelijk bleek, was hij Bok spoedig afgedropen.
Ik nam de vrijheid om Keyser te vragen hoe ik moest handelen met het a.s. Huisbezoek. Hij raadde mij stellig af om bij die gelegenheid bij Bok te gaan. Ik zoude ze laten loopen. Zij onttrokken zich zelve, en wij waren blijde indien zij weg bleven. Hij verhaalde mij hoe hij al in den beginne den ouden Bok om zijn slecht karakter had leeren kennen, toen hij een stuk van de Gemeente dat hij hem als Diaken ter inzage gegeven had weigerde terug te geven. Door zijn onkunde in zijne zaken had hij, Willem Bok, hem voor eenigen tijd ook nog een schade van ƒ 200, - berokkend. Hij wilde met Bok voortaan niets te doen hebben. Willem Bok jr. had langen tijd om zijne dochter Grietje gefladderd, maar hij Keyser had haar volstrekt verboden om eenige gemeenschap met Bok te onderhouden.

1 September 1857. Klaas Mantje deelde mij mede dat den Heer Mr. W. Bok hem omstreeks een maand geleden verzocht had om zijn invloed bij mij te doen gelden opdat ik de zaak tusschen hem en mij, waar hij veel last van had, weer in orde mogt komen. Ik verklaar dat ik dit gaarne wil. Dat die verwijdering mij zeer hindert, doch dat de bezwaren weggenomen zullen zijn als Bok zijn leedwezen over het voorgevallene van zijne zijde betuigd.
Leendert Brans deelt mij mede dat Dirk Jansz Bakker zijn wrevel tegen mij gelucht heeft met de voorstelling van een plan om de Gemeenteleden een stuk te laten teekenen waarvan het gevolg zou zijn eene andere Dominee (doch welligt gelijk ontzetting van mij). Doch Brans had hem terstond het dwaze van dit plan onder het oog gebragt. Hij wilde dat Willem Bok en ik van weerskanten elkander zouden toenaderen en dat men daarop moest werken. Ik zocht Brans te doen gevoelen dat juist dat niet partij kiezen van de Kerkeraad de zaak bedorven had, dat men terstond kloekmoedig mijne verdediging had moeten op zich nemen, daar ik immers alleen voor de Gemeente en niet voor mijzelven werkzaam was geweest.
Brans ging van het denkbeeld uit dat ik mij door den Heer Johannes Ludovicus Kikkert tegen W. Bok had laten opzetten. Ik zeide het tegendeel, en dat ik voor dat ik Kikkert had gesproken de zaak kende van een ooggetuige [wat hij anders niet in zijn dagboek heeft genoteerd].

3 September 1857. Huisbezoek. Pieter Klaasz Kuiper sprak ook over het Huisbezoek bij W. Bok. Hij meende ik moest met Pieter Boon heengaan.

4 September 1857. Jacob Keyser vroeg of ik met Dominee Hoekstra over Bok had gesproken. Hij was er steeds voor dat ik er niet heen zou gaan.

8 September 1857. A.D. Voigt verhaalt hoe W. Bok zich heeft gedragen met Jan Albertsz Koning omtrent het weder verhuren van Ruimzigt.

9 September 1857. Kors Jansz Roeper keurde het gedrag van W. Bok wel af, maar zegt dat Bok en ik van weerskanten wat moest toegeven en zoo bij elkander komen.

14 September 1857. Dirk Jansz Bakker op Westergeest wenschte zeer de eendragt in de Gemeente en dat het met W. Bok teregt mogt komen en dan wilde hij ook ter Avondmaal gaan. Hij hoopte en vertrouwde dat het met Bok nu wel in orde zou komen en dan was alles goed (hij scheen wel daarover met Bok gesproken te hebben).

15 September 1857. Wij hadden vandaag geene bijzondere ontmoetingen als bij Gerrit Jansz List, die toen ik begon te spreken terstond mij vroeg : ”Zijt gij verzoend met broeder W. Bok?”. Dit gaf aanleiding tot lang gesprek. Het eindigde ermee dat hij zeide, als hij mij hoorde spreken dan had ik volkomen gelijk, en als ik bij W. Bok kwam en daar ook zoo sprak dan twijfelde hij niet of alles zou wel in orde komen. Ik wees hem op het verkeerde van uit de kerk blijven. Toen hij Pronk vroeg of ik niet de verzoening die W. Bok mij aanbood had van de hand gewezen en deze dat bevestigde, deed ik hem opmerken hoe W. Bok nooit in waarheid verzoening had gewild. Dat Pronk zelf dat welligt niet had begrepen, maar dat hij moest toestemmen, daar W. Bok nooit gezegd had (wel dat het hem speet dat hij daar geweest was) dat het hem speet dat hij zoodanig gehandeld had, en dit alleen had ik van den beginne geeischt en bleef ik eischen, en wilde hij DIT verklaren dan kon ik hem weer broederlijk de hand geven in de hoop dat wij bij de bewustheid onzer tekortkomingen dan weer gezamenlijk naar het groote doel van ons leven konden en zouden streven.
Ernstig sprak ik Pronk toe en verweet hem dat hij i.p.v. voor de eer der Gemeente te ijveren voor de eer van Bok geijverd had.

30 September 1857. Te Amsterdam. Ik heb de vorige weken mijn Huisbezoek afgemaakt. De bezoeken bij Gerrit List en bij Dirk Bakker en Mr.W. Bok waren min aangenaam.
Bij vertrek van ’t Schild met kapitein Dalmeijer is den Heer van Hoorn (minnaar van Welmoet Bok) achtergelaten door verzuim.
Pieter Dirksz Bakker verhaalt ons veel ongunstigs over Bok. Ook zijne kantoorzaken gingen zoo goed niet. Men kon van hem niet zoo goed als vroeger afrekening en geld krijgen. Ook zijn vader Dirk Gerritsz Bakker, die hem anders altijd de hand boven het hoofd gehouden had, mistrouwde hem nu in zijn werken en bedoelen.

1 October 1857. Professor Samuel Muller noemde den Heer van Hoorn een van de knapste van zijn doopelingen. Hij had ook veel op met Welmoet Bok, maar sprak met de grootste afkeer van de pedanterie van Johannes Bok.

12 October 1857. Des avonds Pieter Boon bij mij over Bok.

26 October 1857. Vergadering van ’t Departement tot Nut van het Algemeen. Willem Bok praesident, zeer weinig leden. Bok las de Redevoering voor van Dominee De Hoop Scheffer bij de laatste Algemene Vergadering, een schoon stuk.

30 November 1857. Departementsvergadering. Willem Bok stelt voor om de Volksvriend niet langer voor rekening van ’t Departement te lezen, waarin hij door Raven (den Ontvanger) wordt ondersteund en door mij, Wieringa en Voigt wordt bestreden.

8 February 1858. Op de Rekendag deden Pieter Pronk en Leendert Brans wel blijken dat hunne stemming jegens mij, ter gelegenheid van de zaak met W. Bok nog niet goed was.

1 Maart 1858. Departementsvergadering. O.a. W. Bok op de katheder.

5 Maart 1858. Gé van namiddag naar Bok. Deze was vandaag met de boot van Joeg overgekomen, maar gisteren had Bikker van ’t Nieuwe Diep komende van 9 tot 5 uur ’s avonds in de boot geweest. Eene zeer moeijelijke reis.

22 Maart 1858. Brief ontvangen van den Heer Bok n.a.v. de preek gister door hem van mij gehoord. Ik schrijf daarop des avonds een antwoord.

23 Maart 1858. Brief voor W. Bok overgeschreven.

24 Maart 1858. De brief aan Bok des morgens weggezonden, den inhoud aan Gé verteld.

26 Maart 1858. Des avonds P. Boon hier tractement gebragt. Ik verhaal hem de correspondentie met W. Bok gelijk ik die vanmiddag onder het wandelen aan Veenstra verteld had. Deze noemt Bok een gevaarlijk mensch die, waren hier alle de voornaamsten Joden geweest, niet geschroomd zou hebben zijne kinderen Joodsch te laten worden.

2 Mei 1858. Gé des avonds ter bruiloft van Welmoet Bok.

5 Mei 1858. Bruno Bok hier om Attestatie te vragen voor zijne zuster Welmoet. Ik gaf hem te kennen dat ik die zoude gereed maken. Hij bleef nog wat zitten praten. Ik vroeg hem naar de staat van het huisgezin en naar Johannes. Deze zou het huwelijk inzegenen. Ik verzocht hem mijne groeten en mijne felicitatie aan Welmoet, het beklagende dat de omstandigheden het verhinderden zulks persoonlijk te doen.

31 Mei 1858. Westzaan. Dekker vroeg hoe het nu tusschen mij en Bok was. Ik verhaalde het hem. Ik hoorde gister dat Welmoet zich op hare kaartjes tituleerde “Mevrouw van Hoorn-Bok”, ’t welk afkeuring vond omdat hij niet van die hooge afkomst was en een zeer hoog gevoelen van zichzelven had.
Juriaan zeide dat er onlangs een uitvoerig stuk van of over den Heer Bok als voortreffelijk schoolopziener in de Amsterdamsche Courant had gestaan.

25 Juny 1858. Veenstra oordeelde dat Gerrit List alles deed om Bok te believen, en daaraan zijn eigen gevoel opofferde.

7 July 1858. Hooiveiling der Gemeente aan de Waal. Jakob Roeper vreest dat Albert Keyser nog eens naar Meerenberg of achter de tralies gebragt wordt. Hij kan Bok soms vreeselijk bedreigen, vreeselijk vloeken en tieren. Ik besluit om naar Albert Keyser te gaan en hem aan de praat te houden, zoo dat hij niet naar de hooiveiling zal gaan.
Daar komende vind ik hem echter gereed, en niet van zijn besluit af te brengen. Hij neemt echter mijne waarschuwing goedmoedig aan en belooft mij dat hij zich bedaard zal houden. Hij was verleden zondagmorgen bij mij geweest om zijn ernstig ongenoegen te kennen te geven dat de Diakens de hooiveiling aan een man als Bok gegund hadden, een bandiet die hem 8000 gulden ontstolen had, over wien hij zich in de hevigste bewoordingen uit liet.
Ik deed al het mogelijke om hem zachter te stemmen. Ik kon echter niet beletten dat hij vroegtijdig naar de Kerk ging om zich op de plaats van Bok te zetten.
Ik sprak over het voorgevallene met de Diakens. Eenparig oordeelden wij dat men zich met deze huring daaraan niet kan storen, maar dat men, zoo Bok voortging met volstrekt geen bewijzen te geven dat hij werkelijk prijs stelde op gemeenschap met onze Gemeente, men dit bij de volgende groote verhuring in aanmerking zou nemen.

21 July 1858. Harlingen, bij Dominee Cool op zijn studeerkamer. Ik verhaalde van mijne kennismaking met de familie Bok. Hij oordeelde dat de bewoordingen van mijn brief aan Willem wat te kras geweest waren. Zulke lui zijn zoo spoedig gekrenkt.

5 September 1858. Zondag. Bok en zijn zoon Bruno ook ter Kerk, doch zitten nu onder de kraak.

10 September 1858. Op het Nieuw Diep bij dominee Douwes Dekker gesproken over Willem Bok die met Attestatie [naar den Helder] wil overkomen, en hem mijn laatste brief aan Bok voorgelezen waarop ik van hem geen antwoord ontving. Douwes Dekker schijnt ook wel in te zien dat de hoogmoed Bok weerhoudt om verdere stappen tot toenadering te doen.

16 September 1858. Met de Texelaar te 7 ure naar Texel. De student Lijndrayer werd door Bruno Bok afgehaald.

17 September 1858. Brief van Dominee Douwes Dekker over Willem Bok die zaterdag op Texel wil komen.
Bij Pieter Boon koffij gedronken. Hij roept mij afzonderlijk en deelt mij mede dat Bok hem wilde spreken, vermoedelijk ter beslechting van de zaak tusschen zijn zoon en mij, waarover hij reeds weder voor een paar weken zijn hulp had ingeroepen. P. Boon kwam ’s avonds nog bij mij en noodigde mij uit met Veenstra en W. Bok bij hem te komen in hope dat wij geheel bevredigd zouden kunnen scheiden.

18 September 1858. Des avonds 8 uur bij P. Boon met Veenstra en W. Bok jr. Ik reik hem bij zijne inkomst de hand en zei “Wij komen gewis met één doel, wij willen een breuk heelen. Wie van ons beiden zal het eerst spreken?”. Hij zegt daarop dat hij, nu van Texel vertrokken, bij allen afscheid had genomen, dat hij dat ook bij mij had willen doen, maar dat ik niet te huis was geweest. Dat hij het nu hier kwam doen met de betuiging dat hij bezield was met de meest mogelijke gevoelens van vrede en vriendschap, waarop hij mij de hand toereikte, die ik dadelijk aanvatte terwijl ik zeide “Ik had dit op mijn hart -al zoo lang bestond er tusschen ons verwijdering, die moet worden weggenomen, en dat kan zijn als wij voor elkander ware Christelijke volmaking en geluk zoeken en willen zoeken. Die verklaring leg ik gaarne af en dat doet U immers ook?” en terwijl hij bevestigend antwoordde voegde ik, hem de hand schuddende, daarbij: “Nu, met deze verklaring mogen wij tevreden zijn, en dan heb ik voor ’t oogenblik niets meer te verlangen”.
De broeders Boon en Veenstra gaven hunne blijdschap te kennen, en ik zocht al spoedig de zaak als geheel geeindigd te doen voorkomen door hem te vragen hoe het nu op zijne nieuwe plaats (als Notaris aan den Helder) geviel? Enzovoort, waarop wij weldra een algemeen gesprek hadden. Toen wij vervolgens een glas wijn zouden drinken vatte ik het glas en zeide: ”Mijnheer Bok! Blijmoediger dan lang te voren vatten wij thans het glas. Wij zijn met vrienschappelijke gevoelens elkander genaderd. Maar zal de vreugde daarover een goede grond hebben en duurzaam zijn, zoo moeten wij ons van elkander overtuigd houden dat wij nooit voor elkander iets ten kwade hebben gewild of gedaan, of dat wij, zoo dit ooit ongelukkig het geval geweest mogt zijn, dan daarover een waar en diep berouw hebben gehad, en nu althans gezind zijn om altijd ten goede voor elkander te werken. Dat ik zoodanig denk en gevoel verklaar ik met de opname van dit glas. Ook gij zult bereid zijn het te verklaren, en dat deze onze verklaringen opregt zijn, dat leere meer en meer de toekomst!” Waarop wij samen klonken en dronken en waarna ik weldra afscheid nam, verblijd dat de goede God mij er toe geleid had om zoo eene breuk te heelen.

20 September 1858. P. Boon was ook bij Bok geweest die hem gezegd had dat hij nu a.s. zondag met zijn geheel gezin ter Kerk zou komen. Hij had l.l. zaterdag nog tegen Willem gezegd; “Hoe was het toch mogelijk dat gij op den brief laatst door Dominee aan Uw vader gezonden het stilzwijgen kondet bewaren, daar die brief van het begin tot het einde LIEFDE ademde?”. Maar Willem had gezegd dat hij van dien brief geheel onkundig was.

23 September 1858. M. Langeveld jr. spreekt weinig gunstig over P. Boon, zinspelend op iets wat er eens bij Bok gebeurd moet zijn met zekere Elsje. Gevolgelijk moest hij altijd aan Bok onderdanig wezen.

26 September 1858. Zondag. De familie Bok voor het eerst na 12 january 1857 weer ter Kerk aan den Burg.

10 October 1858. Avondmaal aan den Burg (Bok en dochter).

9 December 1858. Jufvrouw van Giffen vanavond op uitnoodiging bij den Heer Bok (Bruno vanmorgen niet op Catechisatie).

10 February 1859. Aanneming van 17 Doopelingen. Wat Bruno Bok betreft: zijne schriftelijke opstellen waren doorgaans belangrijk, doch liepen over sommige punten ook vrij los henen. Toen wij over de Verzoeningsleer handelden schreef hij mij een briefje om hem daarover niet te ondervragen daar zijne denkwijze op dat punt zoo geheel van de mijne verschilde (daar hij het sterven van J.C. op zich zelven aanmerkte als een verzoeningsmiddel). Hij verdedigde in zijn schrift ook eene erfelijken zonde wel niet regtstreeks maar een erfsmet, waardoor het ons onmogelijk zou zijn aan onze bestemming te voldoen. MONDELING echter opponeerde hij nooit. Hij was niet openhartig tegen mij. Het bleek dat hij steeds met vooroordeel was bezet, en dat hij bij mij alleen ten onderwijs kwam als een modus operandum. Bij de repetitien en Belijdenis onderscheidde hij zich niet bijzonder.

10 February 1859. Jan Duinker van de Waal verhaalt mij hoe hij 200 gulden van Gerrit Bakker heeft gehad, maar hoe die nu de schapen van zijn land heeft gehaald nadat hij, Jan Duinker, eerst bij Bok een stuk had geteekend.

20 February 1859. Avondmaal aan de Waal, daarbij ook den Heer en Mevrouw Bok, 4 dochters en zoon.

22 February 1859. Gé vanavond bij Bok.

7 April 1859. De Jongeheer Bok uit de Rijp hier. Hij wil nu ook de spaansche wijn voor 45 gulden leveren.

2 Juny 1859. Gesprek over de advertentie omtrent Johannes Bok, die te Amsterdam gaat wonen tot zoolang zijn Pastorij te Oude Wetering vertimmerd is, schoon hij de ledig staande Pastorij der Hervormden had kunnen betrekken.

11 July 1859. Bij de boot even Johannes Bok gesproken terwijl hij zijn kind naar de wagen droeg. Hij toonde mij echter niet de minste toegenegenheid.

13 July 1859. Vrendenberg verhaalt mij hoe weinig hij houdt van de familie Bok wegens hunne hoogmoed. Niemand kon het met hen goed houden. Bok scheen het aan hem te wijten dat de kerkvoogden niet hadden willen toestaan dat Bok bij het trouwen zijner dochter in de Kerk receptie hield in de Kerkekamer.
Ook had hij bedankt voor het bijwonen der partij, waartoe zij hem genoodigd hadden, omdat Leentje niet uitging zonder Koning. Hij raadde het mij niet aan om zoo als ik anders wel voorhad een visite bij Bok te maken. Hij zou daardoor slechts in zijn hoogmoed gesterkt worden en het zou mijzelve niet baten. Dat ik wel gaarne eene geheele verzoening zou wenschen, zou Bok toch ook buitendien wel weten.

15 July 1859. Met den Heer van Heeckeren gesprek over de vroegere gang der Afschaffingszaak alhier en derzelven tegenstand ook door Bok.

19 July 1859. Bij Burgemeester eens geinformeerd wie men als leden van de Gemeenteraad verlangt. Zijne vrouw deelt mij mede dat men de dwaasheid had gehad om Loman uit Eijerland daartoe voor te stellen, benevens den Heer Bok, Cornelis Simons Dijt en Reijer Bakker. Het zoude toch wel ongelukkig wezen, zeide zij, als er onder de TEXELSCHE menschen geen te vinden waren geschikt voor dien post, maar wie dan? Dit kan zij mij niet wel beantwoorden.

28 September 1859. Huisbezoek, ik ontmoette nergens eenige tegenstrubbeling. Bij den Heer Bok sr. kwam het ook tot vredelievende verklaring. Marie sprak nog van grieven tegen de leeraar [Huizinga], die de gemeenteleden in dat gezin zou hebben verwaarloosd door ze bij gewigtige gebeurtenissen zoo als bij het huwelijk van Welmoet niet eenmaal te bezoeken, waarop ik repliceerde dat ik zulks uit pligtgevoel had nagelaten. Bok zeide dat zoo ik lust had hem weer als te voren te bezoeken het hem aangenaam zou weezen. Zij waren bij het Avondmaal met 7 personen tegenwoordig, bij de Voorbereiding nogtans slechts 3, en de Dankpreek niemand.

22 October 1859. L.L. dingsdag na de Dankpreek kwamen zich hier 21 personen als Doopelingen melden, onder deze ook Theodora Bok. Zij verklaarde dat zij het reeds verleden jaar had willen doen, maar dat haar ouders het toen haar hadden ontraden als nog te jong. Zij vroeg mij of hare Belijdenis de uitdrukking mogt behelzen van hare eigene gevoelens, wat ik natuurlijk bevestigde, zoo die gevoelens niet in strijd waren met de gevoelens in het Algemeen bij ons Genootschap aangenomen, bepaaldelijk de Bejaardendoop.
Ik herinnerde haar wat er vroeger met hare zusters was voorgevallen. Nu gaf zij te kennen dat zij wel Doopsgezind was en zich hartelijk verheugde dat zij bejaard gedoopt zou worden, maar dat zij toch ook den Kinderdoop als eene toewijding an God niet zoo geheel kon afkeuren.
Dit gaf aanleiding tot een uitvoerig gesprek waarbij ik zeide dat zij zich dan veeleer tot de Remonstrantsche Gemeente vereenigen moest, hetgeen zij echter niet scheen te willen. Het bleek dat zij wel geschriften over den Kinderdoop had gelezen, maar niet tot aanbeveling van de Bejaardendoop. Zij had zich ten dien aanzien vergenoegd met het onderwijs van haar Papa die sterk voor den Bejaardendoop was. Ik beval haar aan te lezen het boekje van Prof.Lange over dat onderwerp, wat zij mij beloofde.

3 November 1859. Des avonds Marie Bok hier, 2 en een half uur gesproken over Jansje Keyser, Grietje Keyser haar huwelijk, het wenschelijke dat haar man de Roomsche Kerk verlaat. Hij zou vooral tegen de Doop opzien. Over de Evangelische Maatschappij. Marie meent dat terwijl de Roomschen zoo bedrijvig zijn, de Protestanten het ook wel wat meer mogen wezen. Zij wil dat het in de Kerk veel meer effect doet dan een Godsdiendstige toespraak in huis. Over haar minnaar Tideman, ingenieur voor den scheepsbouw, nu te Cherbourg, heeft 1000 gulden tractement. Over Welmoet aan de Koog [aan de Zaan] is zeer gelukkig, vooral met haar kind.

4 December 1859. Catechisatie in de Kerkekamer, en vervolgens te half 12 met Theodora Bok die l.l. donderdag om ongesteldheid er niet was op mijn studeerkamer. Wij handelden over de Verzoening. Zij scheen zich met mijn beschouwingen over ’t geheel wel te kunnen vereenigen, gelijk hare opstellen dan ook wel daarvan getuigen, die alle zeer goed zijn. Maar zij sprak toch van ’t groot verschil van deze en de beschouwing haars vaders. Deze had er ook aanmerking op gemaakt dat zij in haar opstel minder prijs scheen te stellen op de Leer van het Voortbestaan van Christus. Hij had aangemerkt dat Johannes 1 zulks toch allerduidelijkst leerde.

9 December 1859. Op de Krans gesprek over de ongeregeldheden, vechtpartijen, die op Sint Nicolaasavond plaats hadden in de herbergen Lindeboom en ’t Wapen van Texel tusschen C. Keyser, Bruno Bok, P. Koning, Jb. Dijksen, enzovoort, enzovoort.

18 December 1859. Vertoeving der Broederschap om te stemmen of men mijn tractement met 200 gulden verhogen zal. Pronk kwam mij de afloop verhalen. Jan Koning, Bok, Burgemeester, Simon Keyser en Geert Kikkert hadden voornamelijk het woord gevoerd. Keyser had een aantal namen genoemd van hen die eene Commissie zouden uitmaken om die zaak in orde te krijgen, w.o. Bok. Over het stemmen was niet meer gesproken. De Diakens waren zeer verstoord, en hadden aangezegd dat zij die Commissie niet erkenden.

23 December 1859. Begrafenis van Bart Lindeman, 85 jaar oud. Aldaar behalve de familie den Heer Bok, met deze nogal wat gesproken.

26 December 1859. Broedervertoeving aan de Waal. Cornelis Eelman stond erop dat ik het woord tot de broeders zou rigten en het voorstel zou doen. Wat ik dan ook deed, daarna verwijderde ik mij. De uitslag: dan nu dat men terstond na mijn heengaan besloten had om te stemmen. Maar nu had den Heer Bok gezegd dat hij een lijst had van 104 namen die tegen het voorstel waren, en vroeg aan C. Eelman of die stemmen niet als geldig beschouwd moesten worden? Eelman had terstond JA geantwoord en alzoo lagen er terstond 104 stemmen tegen in de bus of hoed, doch verscheidenen zooals Dirk de Boer, Jan Bakker, Duinker, Jakob List (van ’t Nieuweland) gaven te kennen dat hunne namen bij vergissing op die lijst gekomen waren.
De bedoeling schijnt geen andere geweest te zijn dan om de zaak in de war te sturen. Men had op die lijst gealimenteerd en ook nog 3 vrouwen laten teekenen (de namen van die vrouwen waren door Bok echter niet voorgelezen).

30 December 1859. Zangfeest voor de kinderen, daarbij ook Menno en Sina, in de Kikkert. Er was een talrijk en aanzienlijk publiek. Den Heer Bok hield na den afloop eene toespraak aan Meester de Wind om hem hulde te brengen voor de goede vorderingen die zijne leerlingen toonden gemaakt te hebben.

4 Maart 1860. Des namiddags Gé naar Jufvrouw Westenberg, intusschen Theodora Bok hier om mij te bedanken voor het genoten onderwijs.

8 Maart 1860. Morgen Afschaffingsvergadering. Den Heer van Heeckeren zal aan Bok schrijven of die morgenavond zijne veldwachters wil zenden om op te passen voor de orde.

11 Maart 1860. Avondmaal aan de Waal. De geheele familie Bok voor zoover te huis en lidmaat (8 personen) tegenwoordig.

22 maart 1860. Bij Doctor van Deinse. Hij is weer veel beter. Zijn zoon Adriaan is nog in slechten staat. Aldaar Johanna Bok.

8 April 1860. Stemming voor 9 Broeders die de Gemeente zullen kunnen vertegenwoordigen in zaken van een te doen Beroep. Pronk leest daarna 2 brieven voor van Jan Koning waarmede deze de Kerkraad schijnt te berispen dat hij verkooping opdraagt aan Sijbrand Keyser die zich daarbij van de hulp van Pieter Koning, een gereformeerde, bedient, terwijl wij broederlijk zouden handelen als wij aan een broeder (Bok) de voordeelen vergunden. Hijzelf biedt zich aan om ons ten dienst te staan als wanneer hij de helft der voordelen aan Bok zal gunnen.
De 9 benoemden zijn Bok, Simon Keyser, Jan P. Keyser, Gerrit List, A. Rab, Pieter Bikker, Burgemeester, Pieter Dijksen.

15 April 1860. Gé naar Bok.

5 Mei 1860. Ik zond een briefje aan Bok om belet te vragen voor een bezoek. Ik kreeg gunstig antwoord, maar later tegenberigt omdat Bok ongesteld was geworden.

7 Mei 1860. Daar den Heer Bok mij vanmorgen berigt gezonden had dat hij mij vanavond zeer wel kon opwachten, begaf ik mij derwaarts. Hij ontving mij vriendelijk in ’t midden zijner familie, daarbij ook jufvrouw van Herwerden, de beminde van Willem, waarmede hij 13 juny in ’t huwelijk zou treden.
Toen ik gezeten was zeide ik dat ik reeds sedert lang gewenscht had dat de verwijdering die tusschen ons bestond mogt ophouden en dat ik ten blijke daarvan een bezoek had willen brengen, wat echter lang door toevallige beletselen verhinderd was. Op ’t einde des vorigen jaars nogtans hadden er gebeurtenissen plaats gegrepen die mij een vrienschappelijk bezoek onmogelijk hadden gemaakt. NU evenwel was de pijnlijke indruk daarvan in zooverre verzwakt dat ik plaats kon geven aan de gedachte dat hij, mijnheer Bok zelf, reeds spijt zou gevoelen over het voorgevallene, of zoo dit niet, dat dan toch zijne bedoelingen eene betere zijde hadden dan ik nog kon zien. Zoo kon ik dan nu tot hem komen om eene geheele herstelling onzer vroegere betrekking te beproeven.
Hij zeide volstrekt niet te weten waarop ik doelde. Ik herinnerde hem zijne bemoeijingen op Tweede Kersdag. Toen was hij geheel verwonderd en zeide dat al had men hem willen vierendeelen, hij daaraan nooit gedacht zou hebben. Wat hij toen gedaan had, had hij gedaan niet als Mr. Willem Bok, maar als advocaat, om daarmede een zaak te beëindigen waarover anders, zooals het bij zulke Broederenvertoevingen ging, nog lang zou zijn geredetwist.
Ik zeide dat juist dit mij zoo zeer hinderde dat hij zich wel als advocaat had willen laten gebruiken in ZULK een zaak. Hij zeide dat hij zulks gedaan had niet uit eigen beweging, maar op aanvraag van dezen en genen met wien hij betrekkingen had, en aan wie hij zulks niet moocht weigeren. En wat die zaak zelve betrof, o die was zoo nietig geweest dat hij zelf thans zich volstrekt niet meer herinneren kon waarover hij liep.
Ik zeide dat die hem zoo nietige zaak voor mij een hoogstbelangrijke was, en welke die was, dat was aan de vergadering vooraf duidelijk genoeg verklaard. Hij zeide: Ja, ik had daar nog eene speech gehouden, dat herinnerde hij zich. Maar het ware beter geweest als ik die had achterwege gehouden.
Ik zeide dat ik daarbij alleen de woordvoerder van de Kerkeraad was geweest. Hij zeide dat, zoo ik iets gewild had, ik bij hem had moeten komen om zijn advies in dezen te vragen.
Ik hernam dat een ander hoog geplaatst persoon op ons eiland ditzelfde ook als zijn verlangen aan mij had te kennen gegeven, maar dat ik volstrekt geen plan had gehad om over zulk een zaak met iemand te spreken. Hij zeide dat hij beter dan iemand op Texel wist hoe gering de predikantstractementen zijn bij ’t geen zij moesten wezen, en dat ik dus in hem den eersten voorspraak zou hebbem gehad. En zoo ik mij verongelijkt gevoelde, hij wees mij dan op zich zelven, die reeds zoovele verongelijkingen had ondergaan, maar ze alle gelijkmoedig verdroeg. Waarom alleen kon hij zoo gelukkig zijn bij zoo veel wederwaardigheden. Hij liet ze alle aan zijne zijden nederglijden.
Ik moest dat alles ook maar voorbijzien en nu maar een pijp opsteken, enzovoort, enzovoort. Veel sprak hij nog en sprak ik. Maar eindelijk, ziende dat ik met den man niets worden kon, heb ik ten laatste gezwegen en voorts nog een uur aan andere gesprekken gewijd. De gewone formule kwam ook nu weer voor: “Dominee, ik heb u altijd voor een verstandig man gehouden, maar nu moet ik toch aan uw verstand twijfelen, nu gij mij in staat acht om iets met bepaald opzet tegen iemand te ondernemen. Als hetgeen ik op Kersdag deed eene demonstratie tegen u had kunnen schijnen, zoud ik ze met verontwaardiging van de hand hebben gewezen. Ik ben een fatsoenlijk men, een eerlijk man, die zich aan zulke laagheden niet schuldig zou kunnen maken”, enzovoort. Ik had indertijd MISDAAN door eene zaak die ik had met zijne zoon over te brengen op zijn geheel gezin, dat daaraan geheel onschuldig was. Hij had zich als vader daarin gemengd, dit was natuurlijk, enzovoort.
Uit alles wat ik hoorde was het mij volkomen duidelijk dat de hooghartige man die altijd spreekt van ’s menschen zondigheid, en als het te pas komt gedurig zichzelven de naam van zondaar geeft, met alle kracht er altijd tegen streeft om eenige zonde in zichzelven te erkennen, maar zich altijd met den schijn van onberispelijkheid zocht te sieren. Hij wil voor zachtmoedig en vergefelijk doorgaan, en hij vergeet zijn haat en wrok nooit dan voor ’t uitwendige, als belang en eerzucht hem daartoe dwingen. Ik hoop, dat ik steeds voorzigtig zal zijn met een man die ik steeds als gevaarlijk moet beschouwen.

8 Mei 1860. Bij Wieringa, ik verhaalde hem mijn bezoek aan Bok.

23 Mei 1860. Mevrouw Baert gaat nu na den dood haars vaders spoedig weer vertrekken. Zij is hier 11 weken geweest. Zij verhaalt welke moeite de Notarissen Bok en Kikkert maken om in den boedel te komen, hoe naijverig zij op elkander zijn.

4 Juny 1860. Dominee Douwes Dekker van den Helder had gister den Heer Bok bij zich ter Kerk gehad, bij zijn zoon Willem (bruigom) was receptie. Bok zelf hoopte ook dat zijn zoon Willem voortaan wat meer getrouw ter Kerk mogt komen.

9 Juny 1860. Met de stoomboot naar Texel, met Johannes Bok en zuster Pauline. Willem die van de week zou trouwen is ongesteld. Met Johannes Bok veel gesproken over zijne reizen in Duitschland langs den Rijn, in het Schwarzwald, enzovoort. Hij was echter meer koel dan vriendschappelijk.

18 Juny 1860. Begrafenis van Adriaan van Deinse, aldaar o.a. Bok. Na onze terugkomst werd door Bok en mij nog een woord gesproken.

14 September 1860. Des namiddags vergadering aan de Waal van de Kerkeraad met de Commissie benoemd in april. Bok recommandeerde sterk het beroepen van een 2e Leeraar.

18 September 1860. Des avonds den Heer Bok hier. Dit was de eerste vriendschappelijke zamenkomst te mijner huize na het voorgevallene in Jan. 1857. Over dat voorgevallene werd dan ook geen woord gerept. Wij spraken over de bijeenkomst van l.l. vrijdag en het aldaar beslotene en over andere zaken. Over het Beroep van Johannes te Delft en waarom hij het afwees (omdat hij zijne tegenwoordige gemeente zeer in bloei ziet toenemen en er met genoegen is). Over de handelingen van het Gemeentebestuur, ’t welk hier aan den Burg het UITGEBREID Lager Onderwijs niet bezoldigen of ondersteunen wil, maar dit aan particulier ondernemingszucht wil overlaten. Over de dwaasheid van eene belasting op de tabak, zooals die nu met primo january zal worden ingevoerd, enzovoort.

2 October 1860. Bij Meester Hillenius koffij gedronken. Ik verhaal hoe Burgemeester en Bok beide mij gezegd hadden dat zij mij wel hadden willen helpen aan een hooger tractement te komen, als ik maar met hun gesproken had.

14 October 1860. Des avonds bij den Heer Bok ter felicitatie wegens het voorgenomen huwelijk van zijne dochter Marie.

11 November 1860. Pauline Bok was bij Gé die sedert vrijdag nog steeds te bed ligt.

26 November 1860. Nutsvergadering, sprekers, o.a. Bruno Bok. Ik sprak daar 2 kapiteins die hier onlangs hun schip verloren hadden, Van der Sluijs van Groningen en Saathoff van Leer. De laatste beklaagde zich dat hij niet Kikkert maar Bok tot correspondent had. Deze behartigde zijn belangen niet en wilde alles van de kapitein afhalen.

14 December 1860. Kerkeraadsvergadering aan den Burg, met de broeders Bok, S. Keyser, A. Rab, P. Bakker, P. Dijksen.
Bok spreekt nog met mij [als schoolopziener] over het onderwijs op de school van Verberne. Sientje en Menno hadden hem onlangs goed voldaan. Hij laat zich sterk uit over de ondeugende jongens van Dominee Vrendenberg waarmede de Meester geen huis kon houden.

1 January 1861. Zeer koud, 10 graden vorst bij Bok, 17 bij Dekens. Overal hoge sneeuwbergen, geen reisbaar weer. Weinig bezoek, o.a. Bruno Bok.

16 January 1861. Eergisteravond den Heer Bok hier een vriendschappelijke visite gebragt.

17 January 1861. Ik bij den Heer Bok. Hij had mij gister een briefje geschreven waarin hij het raadzaam voorstelde dat Grietje een uiterste wil teekende. Ik sprak hem over deze aandoenlijke zaak, die hij zoude in orde brengen.
Bij Antje Bakker die dezer dagen door middel van den Heer Bok berigt had ontvangen uit Calefornië dat haar zoon Cornelis daar uit een boom gevallen en treurig om het leven gekomen was.
Maandagavond heb ik van den Heer Bok 2,50 gulden ontvangen die ik in 1855 voor hem ten behoeve van H. Raven had uitgeschoten, met 2,50 daarbij, om beide, zooals ik voorsloeg, nu ten behoeve van Dirk Schuit te besteden.

18 January 1861. Ik sprak met Grietje in zachte bewoordingen over de vrees die mij beklemde en over hetgene den Heer Bok mij had aangeraden, en vroeg haar of zij het goed vond om door het maken van eene uiterste wilsbeschikking menigerlei moeijelijkheid voor mij, indien ik haar mogt overleven, te voorkomen. Zij nam daar volkomen genoegen in en ofschoon zij wel dacht spoedig weer beter te zullen worden, zoo oordeelde zij het wenschelijk dat zulks spoedig geschiedde. Ik overlegde daarop met Gé en Dirk, en besloot nog den Heer Bok te schrijven om zoo het zijn kon nog hedenavond met de getuigen te komen. Het was reeds kwart voor 11 geworden.
Zij kwamen, Bok (onder geleide van Bruno) en de 2 veldwachters Van Vierssen en …… Toen den Heer Bok vertrokken was verheugde zij zich dat deze zaak nu toch beëidigd was.

3 February 1861. Hier condoleantiebezoeken, o.a. te 12 ure Bok en vrouw en Bruno en Pauline en Theodoor.

12 February 1861. Dirk is gisteravond naar de Burgemeester geweest en heeft vandaar gehaald een klein folieboek, met moeite leesbaar zijnde oude stukken over Texel, waarvan hij veel copieert, en waarin curieuse stukken voorkomen. Volgens een bijgevoegde aantekening van den Heer Bok van 1838 is het stuk echter grootendeels de helft in druk uitgegeven.

6 Maart 1861. Bij den Heer Bok. Marie is van Vlissingen overgekomen. Zij waren regt vriendelijk. Ik bleef tot ruim 9 uur. Zij oordeelden dat Texel het in het algemeen met de giften voor den watersnood zeer slecht gemaakt had. Bok had veel liever een inteekenlijst willen doen circuleeren, dan zou de een den ander tot grooter mildheid hebben opgewekt.

12 Mei 1861. Des avonds bij den Heer Bok (aldaar de Surnumerair der Registratie Steenberge). Bok scheen wel voldaan over mijne preek van vanmorgen.
De collecte was hem te klein, schoon zijne giften daar ook bij waren. Over Janssonius, hij hoopte mede dat die verwijderd zou worden. Met groote verontwaardiging vernam hij van mij waarom Cornelis Keyser niet meer uit de vertaling van Vissering wilde lezen. Hij was hoog ingenomen met die vertaling, had daarvan allergunstigste beoordeelingen gelezen. Over de Keysers, den toon in hunne huisgezinnen, enzovoort.
De vrouw van Willem aan ’t Nieuwe Diep was gister bevallen.

16 Juny 1861. Verjaardag van zuster Obbina (34). Des voormiddags den Heer Bok hier.

26 Augustus 1861. De Proponent de Vries hier. Des avonds den Heer Bok hier, gesprek over de regelen te volgen bij de Beroeping.

30 Augustus 1861. Katrina en Sina des namiddags bij den Heer Bok.

5 September 1861. Bij Bok. Johannes heeft een huis gehuurd in Utrecht voor 950 gulden. Bok presenteert om mij door Eduard naar den Hoorn te laten rijden.

10 September 1861. Zondagnamiddag l.l. waren hier Heringa en zuster en Pauline en Johanna Bok.

31 October 1861. Gé naar Bok.

24 November 1861. Bevestigingspreek van Dominee Frerichs. Bij de Intree waren o.a. Bok en familie, bij de Bevestiging ook mevrouw Bok en 3 dochters.

29 November 1861. Mevrouw Vrendenberg en Gé gaan naar Bok, Frerichs en ik nog even bij Veenstra. Wij gaan vervolgens ook naar Bok, waar alles zeer feestelijk was ingerigt. Aldaar ook Baron van Heeckeren. Wij brengen de avond zeer genoeglijk door. Den Heer Bok lijdt aan een zeer been.

4 December 1861. Pieter Dirksz Bakker verhaalt van de bijzonder goede indruk die mijn Bevestigingsrede gemaakt had bij de familie Bok.

19 December 1861. Des namiddags thee gedronken bij den Heer Kievit en daarna bij den Heer Bok. Ik had gister een brief van Juriaan [Huizinga] gekregen waarbij een bewijs van overgelegde Memorie van Successie waaromtrent ik nu nog eene verklaring moest doen [moeder overleden]. Bok zou het stuk voor mij in orde brengen.
Johannes had het te Utrecht zeer druk, zoodat hij geheel geen tijd voor zichzelf overig hield. Bruno had het verbazend druk op ’t strand. De oude Bok laboreerde aan een zeer been.

1 January 1862. Zeer veel bezoek gehad, o.a. 2 dochters van Bok.

2 January 1862. Gé naar Bok.

19 January 1862. Bij Bok thee gedronken.

23 January 1862. Pauline Bok hier.

24 January 1862. Sientje des namiddags bij Bok tot ’s avonds laat, zeer genoeglijk.

23 February 1862. Bij Bok thee gedronken. Bok laboreert vreeselijk aan zijn been.

5 Maart 1862. Ik naar de stoomboot Zaanstroom, aldaar Bruno Bok. Pauline gaande naar de Koog, hare zuster niet wel. Bruno ging met P.Koorn met 3 zeelieden van het onlangs gestrande Portugesche schip met koffij, naar Amsterdam. Hij verhaalt van de timmerman, een Spanjaard die in een hospitaal in Engeland door het lezen van tractaatjes protestant was geworden, en nu uit zijn vaderland gebannen was. Hij droeg altijd de Bijbel bij zich.

14 Maart 1862. Des namiddags kreeg ik berigt van een aangeteekende brief op het Postkantoor voor mij. Ik spoedde mij daarheen. Te huis komende opende ik dien en vond er 160 gulden in met enkel het woord “van enkele deelnemende vrienden” [er is bij de post een brief met geld van Huizinga aan Dirk verdwenen]. Van Huidekoper vernam ik dat de gelden waren zamengebragt door hem, den Heer Bok, Jufvrouw Dijksen, S. Keyser, P. Dijksen en P. Kuiper.

16 Maart 1862. Ik daarna bij den Heer Bok, hij ligt ziek te bed, hemzelf niet gesproken, ik bragt ook hier mijn hartelijken dank.

23 Maart 1862. Bij den Heer Bok. Hij is nu veel beter. Mevrouw houdt niet van de vertaling van Vissering, maar zij kent die niet. Ik zal haar die sturen. Van Hoorn heeft ze ook en houdt er veel van, maar Welmoet ergert zich aan menige uitdrukking, bijv. als er staat GROENTE voor moeskruiden. Terwijl ik nu ook den Heer Bok bedank voor zijne deelneming aan mijne schadeloosstelling, wil hij daarvoor geen dank aannemen, maar zegt: “wel mijn vriend, laat het U slechts een bewijs zijn van den voet waarop wij met elkander staan”. Bruno verhaalt dat verleden jaar de Concessie voor de Stoomboot Texel vernieuwd was, maar dat 3 andere Stoombootmaatschappijen die concessie gaarne hadden willen hebben, o.a. de Zwolsche, doch dat zij aan Kikkert c.s. weder verleend was omdat, zoo zij zeiden, er vroeger zoo veel geld bijgelegd was.

28 Maart 1862. Des avonds Theodora en Emilie Bok hier, veel gesprek over de nieuwe rigting in de Theologie.

25 April 1862. Bij Huidekoper, aldaar Theodoor en Emilie Bok, e.a.

20 Mei 1862. Des voormiddags de brief voor Johannes Bok over Samuel aan den Heer Bok gebragt.

25 Mei 1862. Des namiddags met Gé naar den Heer Bok. Thee gedronken met Huidekoper en vrouw en moeder, het Boschje en de moestuin doorwandeld, alles is er zeer schoon, het is een heerlijken avond. Tegen 9 uur weer te huis. Ik bedankte den Heer Bok zeer vriendelijk voor de moeite die hij en zijn zoon Johannes hadden genomen om mij het advies van Professor Mulder over de toekomstige studie van Samuel te bezorgen, wat ik gister ontving.

27 Mei 1862. Brief geschreven aan Samuel met een afschrift van de brief van Johannes Bok.

29 Mei 1862. Bij Bok Welmoet verwelkomd. Mevrouw gefeliciteerd met haar verjaardag. Bok vroeg mij hoe Huidekoper mij voldaan had, ik zeide dat ik in het 2e deel gaarne wat meer duidelijkheid gehad had tot een totaalindruk. Bok had hem met genoegen gehoord. Pauline zei dat Huidekoper iets belijends had in zijne rede. Welmoet ziet er naar uit en moet veel hoesten.

2 Augustus 1862. Wieringa schrijft mij dat hij ongesteld is, en of ik morgen voor hem preeken wil. Ik neem het ongaarne aan omdat ik liever Bok wilde horen.

3 Augustus 1862. Bok had voor mij gepreekt aan den Burg en uitstekend voldaan.

28 Augustus 1862. Samuel met den Heer Bok naar de Koog.

7 September 1862. Des avonds 2 dames Bok hier. Haar Mama ziek.

10 September 1862. Des avonds 10 uur vernamen wij dat Mevr. Bok in zeer gevaarlijken toestand was. Gé en ik derwaarts, wij bleven er tot den volgende morgen half zes, ik intusschen des nachts naar ’t Oude Schild om Willem Bok jr. af te halen te half vier ure. De vrienschap tusschen ons hersteld.

11 September 1862. Des avonds even bij Bok sr, hij zelf komt terug van Amsterdam met Dora.

15 October 1862. Pauline Bok hier.

16 October 1862. [Huizinga en Huidekoper hebben een uitvoerig gesprek van bijkans 2 uur over de betekenis van de doop] Hij zou H. Dijt als lid van de Gemeente willen aannemen alleen op eene Belijdenis (zonder doop). Den Heer Bok die hem hiernaar gevraagd had, had gezegd zich hiermede wel te kunnen vereenigen (geen wonder daar Bok zelf den bejaardendoop niet wil ondergaan).

29 October 1862. De Hr. Bok bij mij om mij het Godsdienstig onderwijs van zijn zoon Eduard op te dragen.

10 February 1863. Nog even naar den Heer Bok om daar den Heer Tideman uit Vlissingen te spreken over de vraag of Samuel ook te Delft examen zou kunnen doen. Hij was niet thuis.
Ik sprak mevrouw Bok. Zij vreesde dat ik slechte tijdingen van Huidekoper kwam brengen [diens vrouw ziek in het kraambed], en noemde het onverantwoordelijk dat Huidekoper Doctor van Deinse niet gebruikt had. Toen ik des avonds half 8 de Doodstijding ontvangen had nog even naar Bok en sprak daar Tideman. Daarop ijlings naar de Waal, waar ik de familie wel zeer droevig maar toch gelaten aantrof.

14 February 1863. Begrafenis mevrouw Huidekoper. Met den Heer Bok naar huis gereden.

21 February 1863. Des avonds hier bezorgd een Christusbeeld, present van Emilie Bok.

22 February 1863. Avondmaal aan de Waal. Ik reed met de dames Bok derwaarts.
Des avonds bij Bok, hem bedankt voor ’t present.

4 Maart 1863. Des avonds hier den Heer Bok en vrouw, Theodoor en Emilie. Haar bedankt voor ’t present.

17 Maart 1863. Verjaardag Sina. Theodoor en Emilie Bok kwamen.

22 Maart 1863. [Gé is nu huishoudster bij Huidekoper] Bij Gé, aldaar mevrouw Bok en dochter.

10 April 1863. Veensta verhaalt dat er veel gesproken wordt over mijn preek van zondag, zelfs door de kinderen op straat. Hoofdpersonen in deze schijnen te zijn Bok, G. List (deze hadden althans uit de kerk komende lang met elkander gesproken), A. Rab, P. Pronk, zulks had dominee Veenstra niet geleerd.

17 April 1863. Huidekoper had mij verteld dat Bok bij jufvrouw Roeper was gekomen en gevraagd had: “Wat zegt ge wel van de Paaschpreek van dominee Huizinga?” hetgeen een uitvoerig gesprek daarover ten gevolge had gehad.

7 mei 1863. Bok kwam van het Nieuwe Diep. Het huis van zijn zoon vordert mooi, de grond aangekogt voor 5000 gulden, het bouwen aanbesteed voor 20.000, een huis om inmiddels te bewonen gekogt voor 12.000. Bok zegt: "Het zal het eerste goede huis worden dat aan het Nieuwe Diep gevonden wordt". Mevr. Bok moet dikwijls zeer zwaar hoesten, zoodat zij niet te kerk kan komen.

9 Mei 1863. Des namiddags Bruno Bok hier. Hij laat mij inzage nemen van de inventaris van dominee Huidekoper, die daarop door mij als geautoriseerde van de toeziende voogd den Heer Kool te Amsterdam geteekend wordt.

16 Juny 1863. Nog bezoek afgelegd bij Bok. Zijne vrouw en dochter iets beter. Pauline was zaterdagavond op telegraphisch ontbod van Vlissingen te huis gekomen.

17 Juny 1863. Begrafenis van Neeltje Bakker, toespraak niet zoozeer troostende als wel vermanende en opwekkende, door Bok met genoegen gehoord.
Bok verhaalt hoe Willem Koning eenig hout aan den dijk gekocht hebbende door den Brigadier daarvoor aangeklaagd en te Alkmaar veroordeeld was tot 14 dagen cellulaire gevangenisstraf, niettegenstaande hij vooraf aan de Burgemeester van alles berigt had gegeven. Ook dat men hem een balk had willen verkoopen die hij had afgewezen als zijnde koopmanswaar. Hij had op raad van Bok geappelleerd naar Amsterdam en nu was het vonnis veranderd in 25 gulden boete. Bok had daartoe een stuk van de Burgemeester ingeleverd verklarende dat men gewoon was het drijfhout dat het opbrengen niet waard was aan de vinders af te staan, en een verklaring van gunstige bekendheid van Willem Koning. Reijer P.Keyser kon bij het spreken over de onbillijkheid van die aanklagt en veroordeling zijne drift bijkans niet bedwingen.

30 Juny 1863. Bij den Heer Bok. Henriëtte is weer zoo veel beter dat zij nu voor ’t eerst in de kamer is. Mevrouw is nog steeds bedlegerig en neemt weinig deel aan wat haar omgeeft. Bruno Tideman te Delft had een alleruitmuntendst examen gedaan waarbij hij niet alleen de eerste was, maar ook de tweede verre achter zich liet. Over het ongelukkig examen van Pekelharing en Hulshoff (de meisjes, vooral Pauline, toonden veel deelneming met het ongelukkig lot van Pekelharing) maar meer nog werd gedeeld in het gesprek over het engagement, nu weer verbroken, tusschen dominee Frerichs en Dolfina. Vooral door Johanna die die handelswijze van Frerichs zoo vreemd vond en zoo onverklaarbaar dat den Heer Bok haar op eens tot zwijgen bragt door haar toe te voegen:”Ik weet er niet beter op dan dat gij morgen naar den Hoorn gaat om de nadere verklaring van Frerichs zelve te vragen!”. Toen de meisjes uit de kamer waren zette Bok dat gesprek voort. Ik kon natuurlijk niets zeggen dan dat ik de geheele geschiedenis als een vrugt van eene te weinig beredeneerde verklaring, van eene opwelling des gevoels, die bij tijdsverloop bedaarde, beschouwde. Gesprek over gemengde huwelijken, die wij beide wel niet geheel afkeurden maar toch als min wenschelijk beschouwden, vooral voor een predikant. Bok was bijzonder vriendelijk. Hij was verleden zondag niet te kerk geweest omdat zijn zoon Willem er was om afscheid te nemen daar die met zijn vrouw een 14 dagen de Rhijn op zou gaan.

9 Augustus 1863. Dominee Johannes Bok ter kerk, even uit de kerk bij mij.

16 Augustus 1863. Des avonds den Heer Mr.W. Bok, hij feliciteert Samuel met zijne examens. Wat een slechte reis hij gehad heeft van Harlingen naar Terschelling van 2 tot 10 uur op zee, toen ik hem te Harlingen nog gezien had komende van Midlum. Hij verhaalt hoe de Gemeenteraad, onwillig om de scholen te vergroten, bepaald had dat de kinderen eerst met het 6e jaar ter school zullen gaan.

10 September 1863. [Huizinga gaat op reis naar Groningen] In de boot vond ik Doctor Haremaker en den Heer Bok. Gesprek met Bok over zijn Substituut-Kantonregterschap, hem eerst ontnomen, daarna hergeven. Hij ging nu naar Alkmaar den eed doen.

16 November 1863. Kinderfeest voor de geheele schooljeugd t.g.v. Neerlands Verlossing in 1813. Ik was op uitnoodiging ook daarbij tegenwoordig in de school aan den Burg, waar Meester Brouwer en daarop den Heer Bok als schoolopziener toespraken hielden , en de met oranje versierde kinderen (met medehulp van Cornelie Kikkert en Sientje) op krentebrood-chocolade getracteerd werden, en daarna optogt door de straten.
Den volgende dag vierde het geheele land feest. Den Burg was huis aan huis met vlaggen versierd. Optogt van Ruiters (30), 21 kanonschoten, volksspelen op de Groeneplaats, uitreiking der prijzen, Optogt van Ruiters met Fakkellicht, vuurwerk op het land achter P.Dijksen. Voorstelling der Rederijkers in de Kolfbaan. Het bal daarna mislukte. Illuminatie van het dorp, bij sommigen zeer mooi.

19 November 1863. Hadden wij vergadering van den breeden Kerkeraad. Er werd besloten om 11 predikanten uit te noodigen om eene predikbeurt te vervullen. Ik schreef de uitnoodigingsbrieven, maar ging ’s avonds nog bij C. Eelman en de Burgemeester en de volgende morgen bij Bok als ’t ware protest indienen daartegen dat wij er vroegen van wie wij wisten dat zij toch niet komen zouden.

13 December 1863. [Dominee Broos preekt op uitnodiging] Toen gingen wij zamen naar den Heer Bok, daarna even bij Vrendenberg. Vervolgens hebben wij den avond zeer genoeglijk bij den Heer Bok gepasseerd. Broos, veelal in gesprek met de meisjes, gaf zeer vele blijken van groote belezenheid in de nieuwe literatuur.

14 December 1863. Des morgens 10 uur Broos hier, doch hij vertrok weder te 11 ure daar hij met de dames Bok naar het strand zoude rijden.

19 December 1863. Des avonds komt dominee Deenik met de avondboot, ik breng hem naar den Heer Bok.

20 December 1863. [Deenik preekt aan den Burg] Te 4 ure ging ik met Deenik bij den Heer Bok en bragt er den dag en avond zeer genoeglijk door.

21 December 1863. Deenik is met den Heer Bok naar ’t Eijerland.
Op ’t Nut de avonds weinig toehoorders, 2 dames Bok, Johanna, Paulina. Des avonds bij Bok gesoupeerd met Deenik en Dunné. Bok en Deenik waren bij C. Eelman geweest met Pronk enz.

2 January 1864. Bok vindt het goed dat alle genoodigden op ’t Beroep bij hem logeren, maar ook dat ik om den ingevallen winter die alle overkomst onmogelijk maakt Oosterbaan tegen a.s. zondag afschrijve.

10 January 1864. Pauline en Theodora Bok waren hier om Sina toe te spreken en bleven hier een tijd lang praten. Zij wilden gaarne weerkomen om Sina te helpen aan haar jurk.

27 January 1864. Des avonds den Heer Bok bij mij. Hij verhaalde o.a. wat hij gedaan had om de Gemeenteraad te bewegen de school weder voor 5-jarige kinderen te openen. De Burgemeester had het hem toegezegd.
Vanmorgen kreeg ik een brief van Jan Koning goedkeuring betuigende dat ik onlangs (gister denk ik) mij tegen orthodoxe denkbeelden verzet had (welligt was hem verhaald dat ik aanmerkingen had gemaakt op de Catechisatie op een opstel van Eduard Bok die daarin de 2 naturen in Christus en de Godheid van Christus verdedigde). Over deze zaak echter met den ouden Bok niet gesproken.

24 Maart 1864. Begrafenis van Pietertje Koning van ’t Oude Schild. Met den Heer Bok van ’t kerkhof naar den Burg gereden.

27 Maart 1864. Des avonds dominee Andriessen bij den Heer Bok verwelkomd.

28 Maart 1864. [Andriessen gepreekt aan de Waal] Met Andriessen naar den Heer Bok. Mevrouw is vannacht ziek geworden. Bruno ligt ook met de koorts. Den dag genoeglijk doorgebragt schoon Andriessen weinig gesprek aanbragt. Den Heer Dunné was er ook den geheelen dag. Hij schaakte met Theodoor.

2 April 1864. Des avonds bij den Heer Bok dominee De Vries ontmoet.

3 April 1864. [De Vries preekte aan den Burg] Te 4 ure naar den Heer Bok met De Vries, aldaar gegeten. 36-jarig Huwelijksfeest.

9 April 1864. Des avonds bij den Heer Bok dominee Snellen van Zwartsluis ontmoet.

10 April 1864. Aan den Burg dominee Snellen gehoord. Wij bragten den middag en avond bij den Heer Bok zeer genoeglijk door, ofschoon den Heer Bok zelf uit de kerk komende terstond met de koorts naar bed moest en wij hem ook niet weder gezien hebben.

8 Mei 1864. Dominee Bijl aan de Waal, telkens met hem genoeglijk bij den Heer Bok.

17 Mei 1864. Vergadering van den breeden Kerkeraad om over het beroepen van een leraar te spreeken. Bijl had het afgeschreven en Broos was overleden. Simon Keyser oordeelde met de Burgemeester dat geen van allen genoegzaam had voldaan. Den Heer Bok weersprak hem ernstig. Zeide dat wij zorgen moesten niet te gelijken aan die houthakker die het geheele bosch doorliep voor een stukje hout te vinden dienstig voor een steeltje voor zijn bijl, dewijl hij altijd meende nog wel beter te zullen vinden. S.Keyser zeide dat wij om geen bijlsteel verlegen waren. Wij hadden een dominee, derhalve was er geen haast te maken. Bok, Klaas Mantje, Pronk en ik verklaarden zich luide voor voortgang met de zaak te maken [Na stemming moeten er nog meer uitnodigingen geschreven worden aan nog meer dominees].

19 Mei 1864. Pauline en Theodora Bok hier een tijdlang geweest om zich te beklagen over de afloop der zitting van dingsdag. Zij hadden zoo gaarne Snellen gehad, en Pa zou hem gestemd ook hebben ofschoon hij nietvan die rigting was. Zij waren zeer boos op S.Keyser.

30 Juny 1864. Des morgens begrafenis van buurman M. Langeveld. Talrijke vergadering. Ik deed het woord, Bok betuigde later daarover zeer zijn genoegen.
Des avonds den Heer Bok hier.

1 July 1864. Dominee Huidekoper hier. Des avonds met hem bij Bok, allen te huis. Op het Raadhuis in ’t gezigt der kermis de familie gevonden, daarbij een jufvrouw Dunné en eene jufvrouw Tideman, allen cigarettes rookende.

2 july 1864. Des avonds met Huidekoper naar de Kikkert op uitnoodiging van Bruno Bok. Aldaar de 78-jarige Bamberg zien goochelen, 60 verwonderlijke toeren, van 8 tot ruim 11 uur. Aldaar de families Bok, Kikkert, Westenberg, Dunné, de Vries, Voigt, enz.

7 July 1864. Met dominee Bodisco bij den Heer Bok, aldaar behalve de familie den Heer Dunné met zijne zuster. De dames maakten muziek op de piano waar Bodisco zeer mede ingenomen was. Ik bezag de plaatwerken van A.Verheul.

10 july 1864. Met dominee Van der Ploeg te 8 ure naar Bok en aldaar de avond genoeglijk doorgebragt, het boschje doorwandeld.

24 July 1864. Ik naar den Heer Bok, aldaar Willem en Johannes verwelkomd, aldaar ook dominee De Vries van Heijst van Alkmaar.

25 July 1864. Des morgens uitgewandeld en vervolgens met Johannes Bok, Bruno en dominee Van Heijst naar Eijerland rijdende, meegereden tot Bargen.

1 Augustus 1864. Van de Krans te huis komende verwachtte ik daar de candidaat Lugt van Amsterdam te vinden, die logement bij mij verzocht had terwijl zijn meisje bij den Heer Bok logeerde, doch hij was er geweest om zich te verontschuldigen daar den Heer Bok voor hem eenen kamer gereed had.

7 Augustus 1864. Ik gepreekt aan den Burg. Talrijke vergadering daar men dominee Pekelharing verwachtte, o.a. de Familie Bok.

10 Augustus 1864. De Candidaat P. Lugt van Amsterdam, bij Bok sr. gelogeerd, liet zich zeer gunstig uit over het huisgezin van Bok, maar zeer ongunstig over Bok zelve, als die altijd bromde, door allen met angstige vrees werd gediend, maar niet met liefde, allen waren onrustig als hij sprak, alleen Theodoor scheen hem ernstig te durven antwoorden. Hij keurde dat karakter vooral af in een man die zoveel naauwgezetheid op Godsdienst vertoonde, hij verwachtte van deze blijmoedige Godsvrucht. Overigens was hij er voortreffelijk geloogeerd, alles deed men om het hem genoeglijk te maken (zelfs een glas geitemelk op zijn bed en een ei, omdat hij daaraan gewoon was). Bok alleen was orthodox, de meisjes allen modern. Zooals hij zeide waren deze mij wel genegen. Met de vrouw van Willem had hij weinig op.

14 Augustus 1864. Dominee Boetje hooren prediken. Van de familie Bok allen hijzelf en den Heer P. Lugt. Ik vroeg den Kerkeraad. Bok schrijft dat hij niet komen kan omdat zijn beide zoons pas te huis zijn.

16 Augustus 1864. De dames Theodoor en Emilie Bok komen hier (op uitnoodiging) met P. Lugt en zijn meisje thee drinken des avonds in de tuin.

10 October 1864. Des avonds den Heer Bok hier van half 8 tot half 11. Drukke gesprekken vooral over de theologische rigtingen van deze tijd. Hij beleidt zijne orthodoxe gevoelens en kan die niet prijs geven want daarom alleen vindt hij zijn vrede. Ons gesprek was bij tamelijk groot verschil van meeningen toch zeer genoeglijk. Jan Koning heeft zijne debiteuren aangeschreven dat zij nu voortaan 6 procent rente moeten betalen. Ik verhaal aan Bok dat ik niet eens 5 procent van het geld mijner kinderen kan maken. Bok zegt dat de voogd en niet de toeziende voogd zorgen moet voor de plaatsing zijner gelden, en dat ik wel doe met broeder Jacob opmerkzaam te maken dat ik hier soms wel 5 procent op hypotheek kan krijgen. Hij wil mij daar in wel helpen.

23 November 1864. Maandagavond even bij Bok, aldaar ook Sina. Pauline zegt dat Boetje hier zondag ook best voldaan heeft, maar zij herneemt zich terstond en zegt van goed.

30 November 1864. Des avonds Dirk Kikkert hier om een gift tot ondersteuning van het huisgezin van Jan Bruin, door den Heer Bok schriftelijk aanbevolen met 10 gulden (ik 2,50).

27 December 1865. Gisteravond den Heer Bok bij mij, lang gesprek over Moderne Theologie, door Bok bestreden. Hij oordeelt dat H. de Groot e.a. zich wel op goede gronden bij hunne beschouwingen hebben gehouden. Over de mogelijkheid van verkeerde inmengselen in de Evangeliën stapt hij luchtig heen.

30 December 1864. Des avonds Eduard Bok hier, pas uit Londen terug waar hij 9 maanden heeft doorgebragt.

1 January 1865. Zeer veel bezoekers, o.a. Bruno en Eduard Bok.

16 January 1865. Den Heer Bok meldde mij heden per brief het engagement van zijn dochter Theodoor met den Heer Cordes. Sina van namiddag daarheen te feliciteren, ik vanavond. De familie Bok is zeer met het engagement ingenomen. Zij waren zeer vriendelijk. Bok zou gister wel met Cordes bij ons ter kerk gekomen zijn als hij Mennist geweest was of als hij onze kerk beter had durven praesenteren. Hij wilde men zou een nieuwe kerk stichten. Ik vertelde van de nieuwjaarsbrief dien ik van Jan Koning had ontvangen, en de inhoud daarvan. Bok feleciteerde mij met de eer die aan Dirk te Amsterdam was aangedaan, waarvan een uitvoerig berigt in de Amsterdammer Courant had gestaan.

5 February 1865. Gelezen Letteroefeningen February (van den Heer Bok ter lezing).

12 February 1865. Te half 11 ure kwam Van der Kulk hier van den Heer Bok terug waar zijn zuster zou logeren.

13 February 1865. Van der Kulk en ik visite gemaakt bij den Heer Bok.

5 Maart 1865. Bij Bok, hijzelf ongesteld. L.l. woensdag hier bezoek gehad van den Heer Cordes van Amsterdam met Theodoor Bok. Hij beviel mij goed. Veel gesproken over de doorgraving van Holland, die zaak was van ’t begin af verkeerd aangelegd (zij zullen vanavond weer naar Amsterdam vertrokken zijn).

12 April 1865. Bij mevrouw Bok, Johanna en Emilie -Theodoor is bij haar beminde in Amsterdam- aldaar ook Henriëtte. Deze leed veel aan kiespijn. Haar waren door Doctor Hess 8 kiezen uitgetrokken terwijl zij verwonderenswaardig standvastig bleef. Marie zou weldra hier komen voor zij met haar echtgenoot naar Engeland trok.
Den Heer Bok was naar Amsterdam geweest. Bloemententoonstelling, enz. Ik sprak hem echter ternaauwernood. Hij had het zeer druk, 8 boedelscheidingen- hij had er liever een goede verkooping voor, zoo als Bruno zeide.

22 April 1865. Pronk en Jan J. Bakker zoeken op een adres namen te verkrijgen van Gemeenteleden tegen de Moderne Dominees. Simon Keyser vermoedt dat Bok er achter zat.

18 Juny 1865. Receptie bij den Heer Bok. Theodoor de bruid met den Heer Cordes.

19 Juny 1865. Uitnoodiging ontvangen tot het Diner bij Bok op a.s. zondag.

25 Juny 1865. Des namiddags te half 5 naar den Heer Bok ter viering van het Huwelijk zijner dochter Theodora met den Heer Cordes. Wij zaten met 30 gasten aan, 27 uit het huis van den Heer Bok en bovendien Burgemeester Loman en vrouw en ik. Wij scheidden te half 2 ure. Het was een prachtige partij. Ik zat tusschen mevrouw Loman en Johanna Bok. Van half 6 aan tafel tot half 8, toen een half uur wandelen in de tuin. Aldaar bezoek van een waarzegster van de Boksberg (jufvrouw Voûte), die een zeer goed woord tot bruid en bruidegom sprak en tot eenige anderen.
Aan het dessert Johannes Bok ceremoniemeester die zijn post zeer goed vervulde. Velerlei toasten, beginnende met den ouden Heer Bok aan bruidegom en bruid, den ouden Heer Cordes aan bruid en bruidegom, Willem aan den ouden Heer Cordes, ik aan den ouden Heer Bok, enz, enz. Na afloop van het diner ten half 12 ure wandeling in de tuin, daarop Zitting van de Regtbank, voorgesteld 6 Regters, Fiscaal en Advocaat. Theodoor beschuldigd van tooverij, uitspraak van het vonnis.
Geschilderd tableau van treffende tooneelen uit het leven van bruid en bruidegom door Johannes Bok en Dunné. 2 Puttemeisjes Christina Tideman en Anna Voûte, 2 dienstmeisjes Johanna en Emilie Bok. Bezoek van de godin Flora met een bloembouquet (Henriëtte Bok). Daar het te laat werd andere dingen zoo als vuurwerk uitgesteld. Ik keerde zeer voldaan naar huis, na openlijk dank gezegd te hebben.

27 Juny 1865. Des middags 12 uur met Van der Kulk naar de Gereformeerde kerk. Johannes Bok houdt daar een Godsdienstige Rede tot bruid en bruidegom, of kerkelijk trouwen, laat hen de hand geven, vraagt hen plegtig “Ja”, knielend gebed, toespraak afgewisseld met Psalmgezang, Psalm 103-1. Ik zat met Van der Kulk bij de genoodigden. De collecte voor den Diaconie bragt op 30 gulden.
De Heeren Dunné en Bruno Bok komen Van der Kulk en mij plegtig noodigen tot het Dejeuner te geven zoo aanstonds voor het vertrek van de jonggehuwden, maar wij bedanken om het gezelschap dat bij mij zal eten.

10 Augustus 1865. Des namiddags Johanna en Emilie Bok hier gweest te verwelkomen. Na het theedrinken verleden maandag had den Heer Bok hier al belet laten vragen, dingsdag was hij hier geweest, genoeglijke avond. Hij verhaalt wat reis zijne dochter Theodoor (mevrouw Cordes) gedaan heeft over Brussel, Parijs, Lyon, Genève, Bazel, Pyrmont. Zijn zoon Willem is naar België en de mijnen, Johannes naar Bohemen, Mari en Pauline in Engeland, en Marie en Tideman naar Glasgow. Er is een boekje uitgekomen met raad tegen zwaarlijvigheid. Den Heer Voûte, die 240 pond woog, had die gevolgd en neemt steeds af in zwaarte. De raad is niets anders te eten dan vleesch en biscuit en alle thee, koffij, enz. te laten of zooiets. Mevrouw Bok zou er ook mede willen beginnen.

13 Augustus 1865. Den Heer Bok vanmorgen na kerktijd hier, verzocht ons morgenavond bij hem te komen.

14 Augustus 1865. Frerichs en ik des avonds bij den Heer Bok gegeten.

18 Augustus 1865. Des voormiddags visite van Bruno Bok met zijn meisje om hun engagement bekend te maken.

6 September 1865. Des avonds vergeefs gewacht op de proponent Termeulen en zijne moeder die bij Bok zijn aangeland.

7 September 1865. Brief van broeder Jakob, dingsdagavond na moeders overlijden geschreven. Van namiddag o.a. mevrouw Bok en Johanna hier te condoleren, de beide laatsten ook om afscheid te nemen, daar zij morgen op reis gaan naar Amsterdam.

11 September 1865. Krans. Er wordt besloten dat Boetje zal trachten De Gids te krijgen voor lagen prijs, eenige weken oud, en zoo ook de Letteroefeningen van Bok.

14 September 1865. Des namiddags Henriëtte en Emilie Bok hier thee gedronken, enz. tot ’s avonds half 10.

17 September 1865. Dirk en Koos des voormiddags naar Bok, hij zelf naar Amsterdam.

19 September 1865. Ik des avonds bij Bok. Hij ligt gevaarlijk ziek te Amsterdam.

20 september 1865. Huisbezoek. Ik eindigde te half 3 ure bij Bok, zeer ongunstige berigten van hem. Bruno, Henriëtte en Emilie en Eduard te huis.

22 September 1865. Berigt van Bok uit Amsterdam zeer ongunstig.

1 October 1865. L.l vrijdagavond Henriette Bok hier. Zij zou hedenmorgen naar Amsterdam met Eduard om haar vader, die mooi betert te bezoeken. Zij kwam mij danken voor het troostwoord bij het huisbezoek tot haar gesproken.

22 November 1865. Bok maakte hier onlangs zijn eerste, zeer vriendelijke, visite na zijn terugkeer uit Amsterdam waar hij geruimen tijd gevaarlijk ziek lag. Hij leende mij zijn Muisling Resultaten en nu Tusschendorf over de Evangelien, voorts Le Heziefingen.

30 November 1865. Des morgens Eduard Bok.

1 January 1866. Des avonds Bruno Bok hier.

21 February 1866. Mijne leerlingen verschaften mij donderdagavond eene aangename verrassing door het doen bezorgen van eene fraaije stoel met Marokkans leer of wasdoek bekleed, met een brief door Eduard Bok geschreven. Des avonds ging ik nog even naar Bok om hem daarvoor te bedanken en de volgende avond naar Cornelis P. Keyser, die zooals ik vernam ieder voor de helft hadden bijgedragen.

5 Maart 1866. Sikkes en vrouw hadden intusschen de eerste visite bij Bok gemaakt.

15 April 1866. Huidekoper van Amsterdam predikte te 10 ure aan den Burg. Met hem bij Bok thee gedronken.

20 April 1866. Begrafenis van Pieter Boon, aldaar zeer talrijke vergadering, Bok, Loman, S. Keyser. enz.

11 July 1866. Dingsdagavond berigtte Emilie Bok haar engagement met den Heer Voûte. Heden zullen wij eens derwaarts gaan.

14 July 1866. [Samuel en Menno waren, zeer zwak wegens ziekte, aangekomen uit Groningen] Monsieur Glijnis en Bok laten gedurig vragen naar de patiënten. Sijbrand Keyser stuurt 3 eendvogels, Bok een paar nieuwe haringen, Boetje frambozen en rijstpudding met bessen, alles tot verkwikking der kranken.

17 July 1866. Des voormiddags den Heer Bok hier, welkomstvisite. Gister voormiddag bezoek van den Heer Voûte en Emilie Bok, de eerste heden weer naar Amsterdam vertrokken.

23 July 1866. Ik des avonds op bezoek bij Bok, aldaar Van der Kulk, mevrouw Cordes verwelkomen, daar tot donker op dominee Frerichs gewacht.

24 July 1866. Des namiddags maakte Frerichs een visite bij Bok, zag echter Johanna niet.

29 July 1866. Des namiddags Frerichs naar Bok te thee drinken, hij bleef er ook boterham eten. Hij wilde tot zekerheid komen omtrent Johanna maar vernam niets van haar, schoon naast hem zittende, zoodat hij de volgende morgen een brief zond.
Bij ons was intusschen den Heer de Vries, postdirecteur, de dames Pauline en Henriëtte Bok, met een meisje Van Hoorn en jufvrouw A.Vrendenberg.

30 July 1866. Frerichs ontvangt een brief van Bok, hem zeer beleefd bedankende.
Den Heer Bok des avonds bij ons om Dirk te feliciteren met zijne gunstige uitzigten [Dirk staat op de voordragt als leraar Natuurkundige Wetenschappen aan de Burger Dag-en Avondschool te Groningen op een tractement van 1400 gulden].

2 Augustus 1866. Frerichs deelt mij mede dat hij gisteravond een uitvoerig antwoord heeft bekomen van Johanna zelve op zijn nader uitvoerig schrijven aan Bok van woensdagmorgen. Zijne achting voor Johanna was daardoor verstekt.

10 October 1866. Dirk is sedert vrijdag een week de bruidegom, daarvoor vele felicitaties ontvangen van Bok, de dames l.l. vrijdag hier geweest, zoo ook Vrendenberg en vrouw, e.v.a.

21 December 1866. Des avonds den Heer Bok om eene welkomstvisite te maken.

27 December 1866. Vanmorgen Eduard Bok hier.

8 April 1867. Katrina vanmorgen naar Bok. Men zegt bij Bok dat al het goed van Kikkert verkocht is.

10 April 1867. Des avonds Bok hier.

24 Mei 1867. Kitty van der Kulk en Ensing hier. Zij waren vandaag ter feest geweest bij den Heer Bok, die met zijn verjaardag zijn 40-jarig Notariaat vierde met zijne familie. Voor den deur Willem Bok even gesproken. Hij wilde mij eerlang eene speciale visite maken.

30 Mei 1867. Ensing ging gisteravond met Kitty van der Kulk, die hij van hier kwam ophalen, om mevrouw Bok met haar verjaardag te feliciteren.

2 Juny 1867. Ik des avonds bij den Heer Bok, buiten gezeten, hem gefeliciteerd met zijn verjaardagen, enz. Van zijn 40-jarig Notariaat had hij geen feestdag gemaakt. Hoe zou nog het einde zijn, dit was niet te bepalen. De familie Van Hoorn zou komen, zij schenen daar wel tegen op te zien. Johannes was vrij ziek geweest, begint weer te preeken. Johanna, 3 maanden met hare zuster H. van huis geweest, was meestal ongesteld geweest, alzoo het baatte niet of men in Utrecht nabij de knapste Professoren der Geneeskunde was. Over de geschiedenis met Kikkert, van de week zou men werkzaam komen om zoo mogelijk zijne zaak tot een einde te brengen. Bok was er ook nog voor 3000 gulden in betrokken wegens Jan Vlaming.
Over Van der Kulks roman, Bok had hem met genoegen gelezen wat de vertaling betreft, maar de roman zelf was zeer alledaags. Ik beaamde ten volle zijn gezegde dat wel niet alle Modernen Van der Kulks denkbeelden zich zouden willen toeeigenen. Van der Kulk zou liever Geneesheer dan Godsdienstleraar moeten zijn. Over Doctor Ensing, praktijk, onze a.s. logeergasten. Over de stoombootdienst, ook naar Harlingen. Over de veranderingen op Texel in 40 jaar. Bok herinnerde zich die allen zeer goed.
Ik wekte hem op om eens te schrijven in navolging van Van der Heell “De belangrijkheid van een 60-jarige ouderdom”. Hij verhaalt hoe zijn vader, Zeeofficier in Amsterdam woonachtig, eerst zeer gefortuneerd, later door allerlei omstandigheden, ook de Tiërcering, van een groot deel van zijn vermogen beroofd, gauw na in 1814 den nieuw gecreëerden post van Inspecteur der Pilotage aan den Helder had aanvaard en nog zoo ik meen tot 1817 (of later) daarin geleefd had.
Welke reizen Bok toen van Amsterdam naar den Helder had gemaakt, op allerlei wijze. Soms met de postkarren ’s avonds 8 tot ’s morgens 6 uur voor 20 gulden, soms met gehuurd rijtuig voor 44 gulden. Soms met de trekschuit of snikken als wanner men naar den Helder 2 en naar Texel 3 dagen te reizen had, terwijl men nu die reis deed in 3 uren.

7 Juny 1867. Pauline en Henriëtte Bok even bij mij om eene visite te maken.

17 Juny 1867. Bij Ensing des avonds Loman en vrouw en Bruno Bok. Ik naar familie Bok. Welmoet aldaar verwelkomd.

9 July 1867. Des avonds den Heer Bok hier.

11 July 1867. Ik des voormiddags bij den Heer Bok over de Acte met getuigen te teekenen dat ik borg ben voor de terugbetaling van de gelden casu quo aan het Ministerie van Kolonien.

12 July 1867. Des voormiddags Mevrouw Bok en Mevrouw van Hoorn hier, de laatste om afscheid te nemen. Zij gaat vanmiddag vertrekken na hier 4 weken geweest te zijn. Haar ongelukkig zoontje blijft bij de grootouders.

15 July 1867. Krans aan den Hoorn bij Wieringa. Gesprekken over de Gemeenteraad waarvoor Wieringa Bok, Jan Koning, P. Langeveld, Mr. Hillenius aanbeveelt en vooral Westenberg.

23 July 1867. Met Huidekoper thee gedronken bij Bok.

28 July 1867. Wij (Dirk, Koos, Samuel en ik) des namiddags naar den Heer Bok te thee drinken, enz. Deftig ontvangen in de voorkamer, aldaar Johanna Tideman, jufvrouw Voûte en broertje en het oudste zoontje van Welmoet. Een tijd lang in het boschje gewandeld. De jongelui aan het musiceren. Ook den Heer Hattink, waarnemend Ontvanger van de Belastingen, die weldra gaat vertrekken daar den heer Eschauzier gekomen is, en Ensing hier. Deftig souper. Wij allen ons zeer goed geamuseerd.

5 Augustus 1867. Des morgens 7 uur uitgewandeld naar ’t Oude Schild, Grietje de Waard naar de Stoomboot naar Harlingen gebragt. Daarop ook den Heer Bok en Willem Bok. Katrina en Menno rijden met de wagen van den Heer Bok terug.

26 Augustus 1867. Ik gisteravond bij den Heer Bok. Hij is in den laatsten tijd zeer lijdend geweest aan de mond, had in 8 dagen bijna niet kunnen eten. Gesprekken over de Evangelische Alliantie waarmede hij (veel meer dan ik) hoogelijk ingenomen is. Hij leest de verslagen daarvan met Jan Albertsz Bakker, zoo ook de krant.

14 September 1867. Samuel en Sina des morgens kwart over 7 naar ’t Oude Schild, met de stoomboot naar Harlingen in gezelschap van Pauline Bok en zuster Emilie en broeder Willem en vrouw die naar de bruiloft van Bruno gaan te Leeuwarden.

15 September 1867. Bij den Heer Bok die zich zeer zwak gevoelt. Hem gefeliciteerd met het a.s. huwelijk van Bruno.

17 November 1867. Des namiddags thee gedronken bij Bruno Bok en vrouw. Zij zegt dat zij met de Kerkgenootschappen niets op heeft, noemt dit kinderachtig, wil echter de kinderdoop handhaven, beroept zich daartoe op de liefde van Jezus voor kinderen, het volk moet onderwezen en gedoopt worden, de zegen van het Christendom behoort ook aan hen. Zij schijnt mij weinig heldere denkbeelden te hebben. Zij was nog niet in de Gereformeerde Kerk geweest. De Godsdienst is daar weinig een zaak van het hart.

23 November 1867. Begrafenis van Cornelisje Boon uit de Weverstraat, aldaar een kamer vol volk, Bok, Pronk, G. List, de familie.

4 December 1867. Sina des namiddags bij de familie Bok thee gedronken.

18 December 1867. Des voormiddags Kitty van der Kulk en dames Bok hier.

1 January 1868. Het gewoon bezoek, geen Bok. Gister was Eduard hier geweest.

3 January 1868. Bij den Heer Bok, hier verder den avond. Hij lijdt zeer aan zijne beenen. Toen ik hem zeide dat ik vermoedde dat hij tot mij niet zou kunnen komen en ik daarom tot hem kwam, zeide hij dat werkelijk zijne ongesteldheid “een der redenen” was. Ik werd anders vriendelijk ontvangen.

5 February 1868. Te half 8 ure de Heer Bok hier eene visite gemaakt. Hij had mij vanmorgen per brief belet gevraagd. Gesprek meest over zaken van de dag, hoe hij vroeger het huis dat Ensing nu vertimmeren zal gekocht had voor 700 gulden en 1000 daarin vertimmerd. Zijne kinderliefhebberij voor kanarievogels. Hij had er een afzonderlijk kamertje voor. Over Hoekstra’s Leer der Onsterfelijkheid dat hij van mij ter lezing had gehad, met bijzonder genoegen. Over de Texelaars en hunne weinige beschaving. Dwaas dat Simon Keyser zijne dochters niet naar een Kostschool had gezonden. Cornelis Keyser had nog wat geprofiteerd van de tijd dat hij bij hem Bok op ’t kantoor was geweest. Zijn scheepsrederij was hem slecht bekomen. Jan Koning had er ook nog geld bij verloren. Het speet hem nu zeer dat Bruno zo dwaas was geweest om dat huis te koopen anders was het huis van Westenberg zoo goed voor hem geweest, enz.

20 February 1868. Jufvrouw Sikkes en de meisjes des avonds bij de familie Bok.

4 Maart 1868. Des namiddags Emilie Bok hier thee gedronken. Zij kwam afscheid nemen om in ’t laatst deze week op reis te gaan naar Amsterdam om meubels te koopen.

10 Maart 1868. Des voormiddags Boetje en Dyserink even bij ons. Zij gingen naar Bok jr. Des avonds waren zij bij Bok sr. Feestelijke prachtige muzijk en platen. Boetje had er zich althans kostelijk geamuseerd, was erover opgetogen.

22 Maart 1868. Bij ons vond ik Johanna en Henriëtte Bok. Haar ouders zijn op reis naar alle kinderen, komen vanavond terug. Johannes zal in tweestrijd zijn als hem het beroep in Amsterdam wordt aangeboden.

4 April 1868. Des voormiddags Johannes Bok even hier. Hij verwondert zich dat Menno hem niet eens kwam bezoeken. Onder de kweekelingen zegt hij heerscht veel onverschilligheid omtrent Godsdienst. Enkele onderrigt hij. Onlangs had hij een partijtje gehad van 28 jongelui, zulken die van tijd tot tijd bij hem kwamen. Met zijn vader sprak of schreef hij thans nooit over Godsdienst, die was onverzettelijk in zijne begrippen. Die deed nu ook geen moeite meer om hem te bekeeren.

12 Mei 1868. Des voormiddags Bok gefeliciteerd met het Beroep van zijn zoon Johannes te Amsterdam.

17 Mei 1868. Bruno Bok verheugde zich dat hij niet in de Breeden Kerkeraad benoemd was met zijn vader wijl hij diens beschouwingen niet deelde, maar toch bezwaarlijk tegen hem kon stemmen. Hijzelf met al zijn broers en zusters waren modern. Hij kon zich niet begrijpen hoe zijn vader zoo geheel anders kon wezen en voor orthodoxie als eene levensvraag ijveren kon.

28 Mei 1868. Burgemeester wilde (in het geval van Sijbrand Keyser) in aanmerking nemen zijn opvoeding in het ouderlijk huis, zijn verkeer op het kantoor van Bok en Kikkert, dan de verzoeking waarin een zaakwaarnemer alligt vervalt tegenover een man als Lindgreen die ligt te misleiden scheen.

30 Mei 1868. Nog even naar Bok om te feliciteren. Emilie en Voûte ondertrouwd l.l. vrijdag.

5 Juny 1868. Het karakter van Bok levert aan Boetje veel stof tot dispuut met Ter Meulen, die aan Boetje te kennen geeft dat hij doorgaans wat minder scherp in zijn uitspraken kon en mogt wezen.

10 Juny 1868. Wij des namiddags allen naar de Tent, aldaar ook de familie Bok in hare Tent. Tegen 10 uur weer te huis, toen weder vuurwerk in de tuin van Bok.

11 Juny 1868. Sina en ik naar Bok, huwelijksfeest van Emilie. In huis Godsdienstige toespraak van Johannes. Voortreffelijk. Wij te 2 ure aan tafel. Ik zat tusschen Mevrouw Ensing en Lina van Deursen, schuins tegenover bruid en bruidegom, nabij Willem Bok. Vele verhalen van ’t leven van de Officieren aan het Nieuwe Diep en hunne handelingen die hem soms zeer krenkten. Te 4 ure vertrokken de jonggehuwden. Wij zetten het feest voort, vele toasten. Ik dronk op het welzijn van het huis Bok (ik sprak daarbij iets meer dan ik moest van mijne hooge waardering van dat huis). Wij scheidden van Bok omstreeks 10 ure na een genoeglijke dag (Sien beklaagde zich in ’t eerst dat zij in de aanvang zoo zij meende door de dames eenigszins werd geminacht).

20 Juny 1868. Even bij Bok vertoefd. Hij kwam met Bruno aanrijden.

22 Juny 1868. Willem Bok aan de Stoomboot ontmoet, met zijn wagen gereden naar Sikkes.

28 Juny 1868. Na de preek vertoefden wij bij Boetje aan huis, eerst vele bezoeken. Mevrouw Bok en dochters, ’t afscheid van dezen was niet zeer teer.

9 July 1868. De Heer en Mevrouw Bok (de oude) komen feliciteren met het engagement van Samuel.

13 July 1868. Bij ons aan den Burg de dames Bok.

27 July 1868. Ik was gister bij Bok, aldaar Mevrouw Tideman.

9 Augustus 1868. Bij de weduwe Roeper, aldaar ook Sipkes en vrouw. Uitvoerig gesproken over die treurige zaak. De familie schijnt zijn schuld grootendeels te willen betalen en hem dan hier of daar zoeken te plaatsen maar altijd zoodanig dat hij over geene geldzaken heeft te handelen. Bok wilde een hofmeestersplaats op eene stoomboot voor hem zoeken maar dat vond geen bijval bij de familie die hem liever op een kleine boerderij wilde laten wonen onder haar toezigt. Hijzelf is zeer neerslagtig door zelfverwijt.

30 Augustus 1868. Bij den Heer Bok en mevrouw, aldaar mevrouw Cordes van Amsterdam (hoestende). Hij verhaalt mij dat de schuld van Sipkes omtrent 10.000 gulden bedraagt. Jan en Pieter Roeper schijnen hem sterk te haten. De familie zou anders die schuld willen dekken waarmede zijn erfdeel te loor zou gaan. Men wil trachten hem hier of daar als hofmeester op een schip te plaatsen. Mevrouw Bok wordt zeer doof. Johannes heeft een huis gehuurd in de Vondelstraat voor 1500 gulden. Hij ontvangt voor zijn huis te Utrecht 2200 gulden huur. Zijne vrouw keert zeer ongaarne naar Amsterdam terug.

11 October 1868. Bij Bruno Bok de kraamvrouw toegesproken, het kind 10 weken oud.

9 November 1868. Des avonds bij den Heer Bok. Hij en zijn vrouw zwaar verkouden. Genoeglijk gezeten, over het examen van Jan Vrendenberg, Johannes gister Intree gedaan te Amsterdam, gesprekken over het koopen van steenkool morgen te Nieuwe Diep door zijn zoon Willem.

12 November 1868. Des namiddags bezocht ik Bruno Bok, deze is zeer verkouden geweest. Ik was er met genoegen. Gesprekken over de strandvonderij. Naar aanleiding daarvan dat Ter Meulen bij hem geinformeerd had naar de waarheid van het zeggen dat (op ’t strand) de grooten steelen en de kleinen het dan ook wel zouden mogen doen. Bruno beweerde dat de commissionairs onder te strenge controle stonden om te kunnen steelen. Hij weersprak mij echter niet dat die betrekking groote verzoekingen had, en verklaarde tenslotte zelf dat zij alleen begeerlijk kon zijn om de voordeelen die zij opleverde.

22 November 1868. Sijbrand Pietersz Keyser verhaalt op wat wijze Bok zijn post als Lloyds agent verloren heeft, door ontslag (niet eervol), hoe Burgemeester Keyser het tegengehouden heeft dat den Heer Still een breed verslag van zijne handelingen openbaar maakte, hoe Bok het zich heeft moeten laten welgevallen dat er omstreeks 5000 gulden van zijne rekening omtrent de bereddering van het schip de "Wilhelm" werd geschrapt bijv. zijn verdienste werd van 5000 op 2000 gebragt, de som van wagenvragten van 300 op 150 gulden, enz. Hij Sijbrand Keyser had den Heer van Leeuwen jr. te Alkmaar door hem inzage te geven in den ganschen bundel papieren te dier zake overtuigd dat zijn Pa misschien wel wat al te gunstige gedachten had van den Heer Bok.

7 December 1868.Des avonds bij Bok Letteroefening gebragt. Rekening betaald van verschotten voor stukken noodig voor inschrijving op ’t grootboek.

6 Januarij 1869. Doortje Heringa met Katrina naar de kerk van Dominee Vrendenberg, doop van Dr. Ensing's kind. Bijkans de hele familie Bok tegenwoordig.

17 Januari 1869. Des namiddags bij Bruno Bok thee gedronken.

23 Februari 1869. Na de avondcatechisatie ging ik op uitnodiging Katrina opzoeken bij de familie Bok. Wij bragten de avond zeer genoeglijk door tot half twaalf (Christmas koek uit Engeland aan Marie gezonden en hun medegedeeld, het een vereeniging van alles wat lekker is). Bok sr. scheen eergister met genoegen in de kerk geweest te zijn.

4 Maart 1869. Bij den Heer Bok. Hijzelf sedert l.l. zondag ziek, nu weer wat beter. Daar thee gedronken. Des avonds Bruno en vrouw bij ons boterham gegeten, den avond met genoegen gepasseerd. Hij verhaalt van de redding der 12 manschappen l.l. zondag van het achter de Koog gestrande schip door Kapitein Mets met de reddingboot met zeer veel moeite en inspanning.

12 Maart 1869. De dames Bok hier geweest.

14 April 1869. Bij het 25-jarig jubileum van Huizinga kwam “het echtpaar Bok met hunne dochters (terwijl alle familieleden van Amsterdam en Nieuwe Diep kaartjes stuurden)”.

2 Mei 1869. Dominee Bakels predikte hier aan den Burg over “Staat dan in de vrijheid” Gal.V.1. Aan Cornelis Keyser die hier des avonds kwam uitstekend voldaan (men vermoedt aan Bok, die met zijn zoon Willem ook in de kerk was, weinig). Dr. Ensing zegt dat de familie Bok wel gaarne wil uitgaan, als zij maar genoodigd wordt, maar niemand vraagt ze.

4 Mei 1869. Ik daarna bij Bok. Schoonmakerstijd. In de spreekkamer met de familie bij de kagchel gezeten. Bok had zondag met Bakels met genoegen kennis gemaakt. Diens preek roemde hij niet wat de voordragt betrof, van den inhoud gaf hij verslag zonder bijgevoegd oordeel. Zijn bidden was onstichtelijk geweest, wat ook door Johanna bevestigd werd. Bok verhaalde van de enquete in zake van Albert Keyser tegen Simon Keyser enz. De meeste opgeroepenen hadden verklaard dat zij niet geweten hadden wat zij onderteekend hadden. Nu zouden Simon Keyser c.s. er op aandringen dat de zaak verder door het geregt onderzocht mogt worden en hunne aanklagers van laster beschuldigd. Ik wilde de familie Bok noodigen tegen zondag, maar aangezien zaterdag de broeder van Mevrouw, professor Tideman en dochter verwacht worden wordt hare komst nu op dingsdag gesteld.

11 Mei 1869. Des avonds 7 ure wij de familie Bok bij ons, de oude Heer en Mevrouw, Johanna en Henriette (zoo het heette om de nieuwe meubels te zien). Wij hadden ze genoodigd vooral n.a.v een gesprek bij Ensing die verzekerde dat de familie wel gaarne eens wilde uitgaan als zij maar gevraagd werden. Het scheen dan ook dat onze uitnodiging zeer welkom was. Zij betuigden ze althans gaarne weder te ontvangen. Prof. Tideman en dochter zouden ook gekomen zijn maar werden door toegenomen ongesteldheid in Amsterdam teruggehouden. De oude Heer was eerst wat afgetrokken, maar later goed vlug en we bragten de avond genoeglijk door.

20 Mei 1869. Johannes Bok een uurtje bij ons.

24 Mei 1869. Even bij Bok sr., i.v.m. zijn verjaardag. Hij ziek te bed.

28 Mei 1869. Vanmorgen hebben wij vanuit Groningen nog kaartjes gezonden naar Mevr. Bok ter harer verjaring.

1 Julij 1869. [Familie Huizinga terug van Groningen via Harlingen met de stoomboot Ada op Texel aangekomen]. De Heer Bok liet vragen of wij van zijn rijtuig 't welk juist iets kwam halen, gebruik wilden maken, gelijk wij deden, voor zooveel de drie dames betreft. Dirk en ik gingen loopen.

21 Augustus 1869. L.l. vrijdag 's voormiddags Mevr. Tideman-Bok [Marie] en 2 kinderen Jan en Bruno, en Pauline hier geweest.

27 Augustus 1869. Dirk en Koos druk aan ’t inpakken en afscheidsvisites maken bij Bok, Vrendenberg, enz.

13 September 1869. Ensing hier. Hij was zaterdag met zijne vrouw van Groningen gekomen. Brand in de goederenwagen. Zijn geliefde hond daarbij verbrand en de koffers van Bruno Bok en vrouw. Deze waren toen naar Leeuwarden teruggekeerd. Bruno is vanmiddag met een extra boot van ’t Nieuwe Diep teruggekomen.

23 September 1869. Huisbezoek Weverstraat. 't Laatst bij Bok sr. Aldaar zijne vrouw, Bruno, Johanna, Henriette, Pauline en Kitty van der Kulk. De oude Heer scheen niet in zijn humeur. Hij wil niet dat ik voortaan bij hen zal spreken van leden der gemeente en belangstellen in deze. Hij is zoo goed Mennist als er een zijn kan. Want hij is het uit overtuiging. Het zou te dwaas zijn dat hij zich nog eens weer had laten doopen. Hoezeer ik het tegenstond kwamen wij toch nog eens weder op het veld der dogmatiek. Hij spreekt van Jezus als God door wiens dood de menschelijken schuld is weggenomen, enz. Hij spreekt van zijne hoogachting voor mij maar dat echter eene diepe kloof tusschen ons niet is te dempen. Die Moderne Theologie heeft al wat kwaad gedaan. Bok zegt dat hij al wat grieven bij zich omdraagt, meer als iemand denkt.

5 October 1869. Albert Keyser in de Binnenburg verviel weer in zijn oude drift, wraak roepende over Bok en zijn zoons als zijnde allen roovers en schurken. Hij zelf had altijd goed gedaan en nu zat hij daar, hij aan wie de maatschappij zoo veel verpligt was met een schuldenlast van 25000 gulden, hem opgelegd door alle die eigenbelangzoekers, die roovers, enz. Maar de regtvaardigheids Gods zou ze straffen. Zijne volharding voor regt en geregtigheid zou bekroond worden.

13 October 1869. Katrina des avonds visite gemaakt bij de familie Bok, aldaar met genoegen geweest.

19 October 1869. Bruno Bok was eenige dagen zeer ongesteld geweest, nu weer herstellende. Gesproken over de orthodoxie van vader Bok waarvan zij soms vrij wat last hadden daar hij zeer onverdraagzaam was, hoewel hij op zijne verdraagzaamheid roemde.

25 October 1869. Paulne en Henriëtte Bok hier bij mij thee gedronken. Gesprek over mijn laatste ontmoeting met Papa, bij ’t huisbezoek. Zij vreesden wel dat het hem ergeren zou als ik weer gelijk geschiedde zou zinspelen daarop dat Papa niet op gelijken rang stond met de andere leden der Gemeente. Het zou aangenaam zijn als dit vermeden werd, wat ik zeide zeer wel te kunnen geschieden.

27 October 1869. Des avonds den Heer Bok hier genoeglijk tot 9 uur.

15 December 1869. [Benoeming van Dirk Huizinga als Professor in Groningen in de Staatscourant. Veel felicitatiekaartjes, o.a. van Bok sr. en Bruno.]

18 December 1869. Dominee Dyserinck denkt niet aan trouwen ten zij met ene rijke vrouw [hij trouwt later met een dochter van Bok, Johanna, maar die was toen niet rijk meer].

22 december 1869. Des avonds heeft de Hr. Mr. W. Bok sr. hier een aangename visite gemaakt om ook mondeling te feliciteren. Sina naar de dames Bok. Het komt ons voor dat Dr. Ensing de familie Bok zeer goed op de hoogte houdt van alles wat ons betreft en wat hij hier verneemt. Zoo scheen Bok ook al mijne bezorgdheid over Menno [Huizinga] gedeeld te hebben.

1 January 1870. Nieuwjaarswenschen, 95 bezoekers aan huis en ruim 200 aan de deur. Van de familie Bok ditmaal niemand behalve kaartje van Bruno.

9 January 1870. Te huis komende vond ik daar Bruno Bok en vrouw. Deze verhaalde mij van de gelukkig behoudene equipage (14 man) van een Engelsch Barkschip uit Britsch-Indië met rijst bestemd voor Bremen.

16 January 1870. Des avonds bij den Heer Bok, aldaar Ensing en vrouw en Bruno en vrouw. Genoeglijk een paar uren doorgebragt.

21 February 1870. Met den ouden Heer Bok met de wagen uitgereden naar den Hoorn. Begrafenis van jufvrouw Hillenius, te 4 ure met Bok weer naar huis gereden.

10 Maart 1870. Ik zag bij Bok een terrarium, eene menigte fijne groeiende en ook enkele bloeijende planten onder eene stolp die daaronder alzoo een jaar bewaard konden blijven, gister van Voûte ten geschenke ontvangen. Zij waren in Amsterdam vrij algemeen.

3 April 1870. Johanna Bok had van de week tegen Sina gezegd dat hat mij wel vreemd zou voorkomen dat ik bij die partijtjes bij Bok thuis niet gevraagd werd, maar ’t was alleen omdat ik niet meedeed met kaartspel. (Bok sr. en ik gister Primulae veris en Rabarberplant gewisseld).

18 April 1870. De Heer Bok sr. hier om afscheid te nemen. Hij gaat naar Haarlem onderwijzers examineren.

8 Mei 1870. Katrina des namiddags visites gemaakt bij Bok, enz.

15 Mei 1870. Ik bij Mevr. Bok, ziek.

29 Mei 1870. Den Hr. Bok bezocht. Verjaardag zijner vrouw. Hij zelf gister teruggekomen van Haarlem waar hij 6 weken lang als schoolopziener examens had afgenomen.

17 Juny 1870. Hier thee gedronken Lina Bok, Paulina en Johanna.

19 Juny 1870. In de kerk ook de oude Heer Bok en zijn schoonzoon van Hoorn.

4 July 1870. Des voormiddags even naar den Heer Bok om Johannes en zijn familie, daar zaterdag gekomen, te verwelkomen. Hij kon niet besluiten om eene predikbeurt voor mij waar te nemen. Want hij kon het niet doen zonder zijn vader ergernis te geven.

10 July 1870. Dominee Bok van Amsterdam bij mij ter kerk met zijn vader en broer Bruno, enz.

13 July 1870. Dreigende oorlogsgerugten. Geheel Europa, ook ons land, is vol vreeze. De waarde der effecten sterk gedaald, de assurantiepremieën sterk gerezen.

14 July 1870. Men meldt dat de prins van Hohenzollern zijne Candidatuur voor de Spaansche troon heeft ingetrokken, en dat de aanleiding tot oorlog voor Frankrijk alzoo vervallen is, doch men blijft vreezen.

15 July 1870. Verontrustende berigten over de uitgebroken oorlog tusschen Frankrijk en Pruisen.

29 July 1870. Des voormiddags bij Bok.

31 July 1870. Veel gesprek over Willem Bok. L.l. vrijdagmorgen kreeg ik een briefje van Johannes Bok met het treurig berigt dat zijne broeder Willem gevlugt was naar Engeland. Ik omstreeks 12 ure naar de familie Bok. Ik vond Mevr. Bok en dochters zeer treurig. De oude Heer was nog niet terug van schoolbezoek op Terschelling. Zij beklaagde zich zeer Willem's speculeeren. Hij had nog nooit in zijn prachtig huis vreugde genoten, altijd te weinig geld om zich iets te getroosten voor een reisje of zoo iets. Hij was verleden jaar door zijn broeders nog uit de brand geholpen, doch tevergeefs. Mevr. Bok jammerde dat zij hem liever had willen zien sterven. Ik zocht te troosten zoo veel ik kon, ook uit eigene ondervindingen, en wees op de waarheid dat inderdaad overvloedig bezit van geld en goed niet gelukkig maakt.
De oude Bok was zaterdagnacht te huis gekomen, zijn vrouw had hem 's morgens de treurige tijding medegedeeld. Eerst aandoenlijk toneel, later wilde Bok niet dat er een enkel woord over gesproken werd.

3 Augustus 1870. Ik wil niet instemmen, dat het alleen de trotschheid was van Bok die hem niets wilde doen hooren over het geval van zijn zoon, maar dat ik eene zachtere uitdrukking zoekende, het gekrenkte eigenliefde noemde.

16 Augustus 1870. Des avonds bij den Heer Bok, de eerste maal na zijn thuiskomst na de stap van zijn zoon Willem. De oude Heer en Mevrouw waren zeer neerslagtig, weinig slaap, zij veel hoofdpijn. Hij verontschuldigde zijn zoon op geenerlei wijze. Sprak van de schoone betrekking die hij aan ‘t Nieuwe Diep met een mooi kapitaal aanvaard had en waar hij door eenvoudig zijn pligt te doen weldra had kunnen opklimmen tot groot vermogen en aanzien. Maar hij wilde te spoedig daartoe komen en langs de verkeerde weg. Toen Bok bemerkt had dat hij speculeerde en daardoor reeds ruim 100.000 gulden bezat had hij zich daarover diep beklaagd en hem ernstig vermaand nooit weder alzoo te spelen, maar tevergeefs. Weldra keerde de kans. Hij kwam in verlegenheid. De broeders waren zoo goed om te helpen met 50 á 60.000 gulden. Nu zou men zeggen, zou hij wijs geworden zijn, maar neen. Hij moest eerst op ’t diepst vallen. Nu was hij in Engeland en zou nu naar Noord-Amerika, om daar zijn geluk te beproeven. Maar op welslagen bestond maar een zeer flauwe hoop. Werken, hij had nooit krachtig gewerkt. Bekwaamheden, hij had ze slechts voor ’t vak waarin hij geplaatst was. Zijn vrouw en kinderen zouden hem volgen naar ’t advies van ’t meerendeel der broeders, die in dezen de meeste stem hadden, want hij Bok was op zijn jaren. Diep beklaagde hij de dwaasheid en zonde zijns zoons.

24 Augustus 1870. Ik zend aan den Heer Bok op zijn verzoek een soort van Attestatie voor Willem als zijnde hier door mij in '48 gedoopt. Sina des avonds even bij Bok. Bruno Bok zal de vrouw van W. Bok met hare 2 kinderen aanstaande vrijdag naar Engeland brengen, bij haar man om dan met dezen naar Noord Amerika te gaan.

4 September 1870. Bij Bok gesprekken over de staatkundige gebeurtenissen in Europa, voorts over Willem die met vrouw en kinderen (onlangs door Bruno naar Hull gebragt) aanstaande woensdag naar Amerika gaat vertrekken. Hij deelt mij het een en ander mede uit zijne brieven, vooral betrekkelijk de godsdienstige belangstelling in Engeland zoo veel grooter was dan in Holland en zijn deelneming daaraan. Waaruit Bok gunstige besluiten voor de gemoedsstemming zijns zoons poogt af te leiden.

20 September 1870. Op Oost den Heer Bok ontmoet die daar was als schoolopziener.

12 October 1870. Burgemeester Loman vertelt hoe hij tot het Burgemeesterschap gekomen was. Vooral door aansporing van den Heer Bok (daar anders Westenberg groote kans had).

13 October 1870. Des avonds hadden wij hier den Hr. Bok van half 8 tot half 11. Hij verwachte van dag tot dag berigt van de aankomst van zijn zoon Willem in Amerika in New York waar hij aan drie groote kantoren was aanbevolen.

18 October 1870. Vanmorgen een lasterprent op de ex-notaris Willem Bok per post franco ontvangen waarvan er wel 100 op Texel waren bezorgd.

20 October 1870. Bok schreef mij dat zijn zoon Willem te New York was aangekomen, gewaagde ook nog van de spotprent.

27 October 1870. Bij Dominee Bakker aan de Waal gebleven tot 9 uur, gesprekken over Willem Bok, ik verhaalde welke onaangenaamheden ik vroeger in 1856 en vervolgens met hem gehad had.

1 December 1870. Des avonds Henriëtte Bok hier tot half 11. Willem in Amerka.

11 December 1870. Intusschen visite gemaakt bij den Heer Bok, aldaar Ensing en vrouw, Bruno en vrouw, de Ontvanger van Registratie en vrouw. Gesprekken over oorlog, armoede, werkverschaffing, enz. Te Zutphen moet een voortreffelijke werkinrigting zijn. Toen zij een partijtje zouden gaan maken ging ik heen om niet te storen.

8 January 1871. Vanmorgen waren Pauline en Henriette Bok hier geweest.

19 January 1871. Dominee Bakels aan Katrina les gegeven in 't Engelsch. Des avonds hij met Fokel naar Bok en Ensing.

23 January 1871. Hedenavond zullen de vaste goederen van Willem Bok aan 't Nieuwe Diep verkocht worden. De oude Bok is daarover blijkbaar gedurig in diep nadenken en lijdende.

9 February 1871. Bakels ging met Docter Ensing en [Bruno] Bok op een partijtje bij Dominee Buisman [in Oosterend].

1 Maart 1871. Verleden maandag toen de familie Bok, Ensing, Buisman en Vriesendorp bij het afscheid van Dominee Bakker geweest waren was er geen toast geweest zoals Ensing mij zeide.

5 Maart 1871. De oude Heer Bok gesproken die mij bedankte voor mijn toespraak.

8 Maart 1871. Tegen de avond te 7 ure waren wij met ons drieën genodigd bij den Heer Bok waar wij een zeer aangename avond hadden tot ruim 1 uur. Muziek van de dames Pauline en Henriëtte op de piano. Van Vriesendorp en vrouw violoncel en piano. Recit. van Buisman 'Hector's Abschidt'. Zang van Ensing. Daarna een exquise maaltijd met ons veertienen.

13 Maart 1871. Des avonds bij Bok de Letteroefening gebracht. Bruno gisteren een dochter gekregen.

19 Maart 1871. Sijbrand Pietersz. Keyser was er zeer tegen dat de oude Heer Bok weder in de beroepingscommissie kwam. Sijbrand spreekt steeds met diepe verachting van Bruno Bok, als kunnende niet zwijgen en alles pratende wat hem voor den mond komt. Als zijn vader eens niet meer is zou zijne toekomst als notaris droevig zijn.

24 Maart 1871. Sijbrand Jansz Keyser zegt: Willem Bok bragt doorgaans zijne tante Neeltje G. Bakker de verschuldigde rente van door haar uitgezette gelden; met zijn vertrek was dit achtergebleven. Nu had Keyser veel drukte met dat geld te krijgen. Maar Bruno Bok had hem beloofd alle schade te zullen vergoeden. De oude Heer mag van dit alles niets weten.

3 April 1871. Katrina en Sina naar Bok.

14 April 1871. Afscheid genomen van Henriëtte Bok.

15 April 1871. Bruno Bok vandaag hier. Zijne vrouw wil morgen voor het eerst na haar bevalling haar kerkgang doen.

23 April 1871. Des middags bij ons Pauline en Johanna Bok met twee kinderen van Welmoet die ziek is.

27 April 1871. Den Heer Mr. W. Bok sr. zeide van alles treurige ervaring te hebben. Altijd weder sprak hij met diepe verontwaardiging over het vroeger gedrag van zijn zoon Willem die voor een jaar of zeven nog zeggen kon dat 150.000 gld zijn eigendom was, en omdat hij aan een vervloekte speelzucht had toegegeven nu in zoo treurige toestand in Amerika was, in een voorstad van New York op een derde verdieping woonagtig. Hij had nu met iemand van zijn slag een firma opgerigt, Bok en Bennett ter exploitatie van octroijen, waarvan het prospectus in 50.000 exemplaren verbreid was. Hij hield kantoor in de stad, twee uur van zijn woonplaats in een gebouw waar 42 kantoren gevestigd waren, en dat jaarlijks 40.000 dollar huur opbragt. Het was hem zeer aangenaam dat Willem jr. thans blijkbaar nog al onder godsdienstige indrukken stond. Hij deelde dikwijls iets mede uit de preeken die hij met veel belangstelling hoorde. Zoo als in zijn laatsten brief uit een preek over "Herinner U" (Lucas 16) "Gedenk dat gij U goed ontvangen hebt in dit leeven". Bok gaf te kennen dat juist zijn zoon Willem (evenals Marie) oorspronkelijk zoo veel teeder gevoel getoond had te bezitten. Voor Eduard had Bok onlangs ook nog 200 gld moeten betalen die hij te kort kwam, zeer tegen zijn zin. Voor Willem hadden zij nu dan ook nog 3000 gld moeten zoeken bijeen te brengen om hem in deze zaak te helpen.

28 April 1871. Bij Bruno Bok. Eerste bezoek aan de kraamvrouw. Zij bedankten mij beiden voor de openlijke dankzegging voor haar herstel zondag voor 8 dagen.

1 Juny 1871. Bij Albert Pietersz. Keyser. In de ongevallen [faillisementen] die Willem Bok en Van den Berg- de schurken die hem uitgeplunderd hadden- troffen, meende Albert Keyser iets op te maken van regtvaardige straffen ofschoon hij steeds verzekerde niet te willen oordelen.

14 July 1871. Vanmiddag was Lina Bok hier die ons gisteren een mand vol heerlijke aardebeijen zond.

30 July 1871. Bij den Heer Bok. Deze had onlangs een flauwte gehad.

20 Augustus 1871. Bezoek van Mevr. Cordes met haar dochtertje Welmoet en Paulien Bok.

27 Augustus 1871. Ik even bij de Heer Bok, ziek, aldaar Mevr. Cordes en Dr. Ensing.

6 September 1871. Ik bezoek de Heer Bok op zijn ziekbed. Hij had zich gisteren weer wat vermoeid met briefschrijven op het kantoor.

15 & 21 September 1871. Even bij de Heer Bok. Zeer ziek en zwak.

12 October 1871. De Heer Bok scheen weer zoo goed als hersteld te zijn, behalve dat hij zich zeer matigen moest in spijsgebruik. Bok beklaagde zich zeer over de staat van het schoolonderwijs hier onder meester Brouwer. Het Gemeentebestuur moest die man nu noodzaaken om zijn post neer te leggen.

20 November 1871. Ik was even bij Cornelis Pietersz. Keyser (krant gebragt). Hij verhaalde hoe Bok sr. voor de verhuring van De Kamp 50 gulden meer gerekend had dan nodig was, omdat die notarieel en niet ondershands verhuurd had.

22 November 1871. Sijbrand Jansz. Keyser hier; de notaris Bok had eene veel te hoge rekening ingeleverd voor de verhuring van De Kamp. Ik zou in de notulen nazien of er niet eene belofte van hem te vinden was dat hij niet hooger dan Sijbrand Pietersz. Keyser zou rekenen bij ondershandse verhuring.

30 November 1871. Naar den Heer Bok sr. nog nooit zag ik den Hr. Bok zoo ter neer gedrukt, suf en soms als wezenloos. De berigten van zijn zoon Willem uit New York waren dan ook niet opbeurend. Zij hebben het daar arm, alles mislukte hem. Bij de mislukking van de zaak die hij ondernomen had, de exploitatie van octroijen, was ook het daartoe overgemaakte geld weer verloren gegaan. Nu had hij in een assurantiezaak zullen treden, maar ook dit was mislukt. Echter bleef hij hoopende en zoekende en reisde daartoe dagelijks naar de stad. Ook bij zoon Johannes in Amsterdam was heel het gezin sukkelende. Veel werd over de zaak Vrendenberg gesproken. Bok scheen Jan Vrendenberg te verdenken als die de spotprenten over zijn zoon had in de wereld gezonden, wat ik ten sterkste betwijfelde. Als ik met Bok over zijn toestand sprak zeide hij zuchtende: "Ach het zou met mij wel wat beter zijn, als het met mijn zoon Willem maar wat beter was". "En met mij ook", zeide Mevrouw die onophoudelijk zware zenuwpijn leed aan hare hand zoo dat zij die bijkans niet meer gebruiken kon.

26 December 1871. De Heer Bok zeer zwak, lag soms een paar dagen achtereen in bed, lag ook nu nog.

15 January 1872. Ik naar den Heer Bok. Nieuwjaarswens, gesprek over Vrendenberg en zijn treurige omstandigheden [Jan Vrendenberg, de zoon van Dominee V., was ook failliet]

9 January 1872. Te Amsterdam bij Johannes Bok hij was over Willem nog zeer ongelukkig, hij had onder die geschiedenis gevoelig geleden. Joh. Bok was heel goed te spreeken, maar toch niet zoodanig dat ik meenen moet hem met mijn bezoek regt verblijd te hebben.

22 April 1872. Ik nog even bij de Heer Bok aan zijn ziekbed. Hij is zeer zwak. Hij sprak nog het een en ander. De reis naar Haarlem had hij ondernomen om zijn pligt te volbrengen. Vroegere ziektegevallen hadden sterk op zijn tegenwoordige toestand geïnfluenteerd, daarbij vermoedde niemand ligt hoeveel hij geleden had onder dat geval van Willem en werd daarbij nog zeer aangedaan. Hij betreurde zijn eigene tekortkomingen, hoopte op Gods genade, wees de troost af der verzeekering dat God minder ziet op te daden dan op de gezindheid des harten, juist omdat wij niet doen al wat wij wel konden doen en moesten willen. Vernemende dat ik naar Groningen zou gaan beval hij zijne groeten aan mijne kinderen en om aan den Professor [Huzinga's zoon Dirk] te zeggen dat hij toch niet met versmading op zijne Willem zou nederzien, en herhaalde dat nog eens dringend. Dit was zijn laatste woord dat ik van hem hoorde.

25 April 1872. Ik bezocht Bok wiens toestand zeer bedenkelijk is. Alleen de meisjes en Eduard en Welmoet gesproken.

26 April 1872. Johannes Bok meende dat den treurigen toestand waarin zijn vader verkeerde nog wel 24 uur kon aanhouden. Mevr. Bok vanmiddag bijkans waanzinnig.

27 April 1872. Den Heer Bok in den afgeloopen nacht te vijf ure overleden.

28 April 1872. Sina en ik des voormiddags naar het sterfhuis van Bok. Even bij het lijk, in de achterkamer bij Mevrouw Bok. Zij was diep bedroefd maar vrij kalm. Johannes deelde mij de plannen omtrent de begrafenis mede.

29 April 1872. Met Dominee Bakels langen tijd in den tuin gewandeld om de vraag te bespreken of wij (hij in de kwaliteit als lid der schoolcommissie) morgen bij de begrafenis van den Heer Bok ook nog een woord openlijk aan het graf zouden spreken, hetgeen hij niet afkeurde (toen wij des avonds 12 uren thuis kwamen heb ik dan ook nog ene toespraak ten dien einde gesteld).

30 April 1872. Bij de begrafenis talrijke vergadering, de hele familie, het plaatselijk bestuur, het geheel personeel der schoolmeesters en de predikanten Bakels, Koekebakker en Huizinga. Wij gingen in een langen trein naar het kerkhof. Bij het graf sprak ik een woord vooral om in dankbare herinnering te brengen wat Bok voor Texel geweest was. Aan het sterfhuis teruggekeerd dankten velen mij voor het gesproken woord. [Na afloop komen de praatjes]. Willem deed zich in zijn brieven aan Papa voor als tot diens rigting bekeerd, maar Van Hoorn noemde dit huichelarij: personen die Willem in Amerika gesproken hadden, hadden verzekerd dat van die veranderde rigting in 't godsdienstige bij hem niets was te bespeuren. Men mogt er zich zoover mee troosten dat de oude Heer daardoor in 't laatst eenige meerdere genoeglijke oogenblikken had gehad.

29 Mei 1872. Uit Groningen een brief geschreven aan Mevr. de Weduwe Bok ter harer verjaring.

10 Juny 1872. De vaste goederen van Bok zullen verkocht worden. Het is niet onwaarschijnlijk dat de familie naar Haarlem of elders zal vertrekken.

28 July 1872. Dominee Bakels wordt benoemd tot Provinciaal Schoolopziener in plaats van Bok, zeer tot zijn genoegen.

4 September 1872. Mevr. Bok ziet zeer op tegen alles wat nog aan haar vertrek van hier moet voorafgaan en tegen dat vertrek zelve.

13 September 1872. Ten huize van de Weduwe Bok de te verkoopen bibliotheek helpen catalogiseren.

23 September 1872. Bij Mevr. Bok op huisbezoek. De boeken zullen in de Kikkert verkocht worden. Simon Reinbach was (volgens ontvangen brief aan den Heer Bok gerigt om weldadigheid te verzoeken) te Londen overleden, waarheen hij gevlucht was, nalatende eene weduwe met 8 kinderen, zeer armoedig. Zij konden daar niet aan doen. Buitendien die Reinbach was eigenlijk de bewerker geweest van het verderf van haar zoon Willem. Van Willem had zij nog geen berigt of hij werkelijk een betrekking als vertaler aan het telegraafkantoor te New York had gekregen, die hem 3 dollars daags opbragt, zooals de Heer van Herwerden, onlangs vandaar gekomen, uit een ontvangen brief haar meegedeeld had.

1 October 1872. Verkooping van meubelen bij Mevrouw Bok. Twee ledikanten, een rustbank en een bladtafel gekocht.

2 October 1872. In de Kikkert verkooping der boeken van den Heer Bok, ik daarbij geadsisteert. Des avonds kwamen Pauline en Johanna mij bedanken en brachten mij tot aandenken een groot portret van den Heer Bok achter glas.

13 October 1872. Mevrouw Bok was met haar kinderen ter kerk en zeer aangedaan. Ik bedankte haar voor het gezonden portret.

30 October 1872. Een pak boeken onlangs op de verkooping van Bok gekocht verzonden naar Sapmeer [naar Huizinga's dochter Katrina].

1 November 1872. Des voormiddags afscheid genomen van Mevr. Bok, Pauline, Johanna en Henriëtte. Zij gaan morgen vertrekken naar den Haag. Mevrouw was zeer gevoelig, zij scheen niet te denken dat zij hier ooit zou weerkomen, niettegenstaande zij haast niet scheiden kon en hare heerlijke omgeving hier niet kon verlaten. Zij was nu 44 jaren op Texel geweest. Bok was hier een jaar of anderhalf eerder geweest met zijne moeder. Oorspronkelijk had men niet gedacht dat zij hier blijven zouden. Bok dacht na eenige jaren naar eene regtelijke betrekking te solliciteren, maar toen het huisgezin zoo talrijk werd was het daartoe niet gekomen. Zij bedankt mij voor de genoten vriendschap en genoegens, ik wederkerig.

10 Maart 1873. Naar Bruno Bok waar ik nog niet geweest was sedert het vertrek van de oude mevrouw. Zij hadden zich al zeer verwonderd dat ik niet kwam. Bruno had het zo druk dat ik hem maar even zag.

20 Mei 1873. Des namiddags Dr. Ensing bij mij op de studeerkamer. Thee gedronken. Hij sprak van het engagement van Johanna Bok met Dominee Dyserink. Laatstgenoemde viel weinig in zijn smaak en scheen ook vroeger weinig in den smaak der familie Bok gevallen te zijn als zijnde een zonderling pedant heer.

25 Mei 1873. Ik naar Bruno Bok om te vragen of hij wat te zeggen had in Den Haag [waar dominee Huizinga voor een staatsexamen van Katrina heen moest]. Zijn vrouw was reeds enigen tijd naar Leeuwarden. Zijne kinderen Willem en Berta ziek geweest. Nu zou zij morgen weer komen. Gesprek door hem begonnen over het engagement van D° Dyserink met Johanna. Hij begreep niet wat hem [Dyserink] had doen besluiten. Dyserink had sedert lange tjd om Johanna gewerkt, maar verleden jaar had hij een particulier onderhoud met Bruno gehad en had gezegd, het is alleen een geldkwestie daar wij zonder ruime middelen niet leven kunnen. Nu had Bruno hem openuit verklaard hoe de zaken stonden. Johanna bezat geen sou. Hij, Bruno, moest de kost verdienen voor zijne zuster, waarop Dyserink gezegd had: "Nu dan kan er niet van komen." En nu onverwacht krijgt hij brieven van het engagement.

28 Mei 1873. [Dominee met Katrina in Den Haag] .... Mevr. Bok opgezocht. Aldaar koffie gedronken, aldaar Dyserink bij Johanna. Het huis bezien.

2 October 1873. Jet Ensing vertelde aan Katrina dat de blijkbare gramstorigheid van Bruno Bok en vrouw tegen ons voortkwam uit hun gevoel van miskenning wijl zij niet bij ons op de huwelijksfeesten gevraagd waren.

16 Juny 1874. De Heer Van Dunné, inspecteur van de registratie in Groningen, beklaagde zich dat Westerberg en zijn zwager Bok niet goed met elkander waren. Hij had trouwens nog nooit twee notarissen op ene plaats regt goed met malkander gezien.

12 Augustus 1875. [De dominees Huizinga en Bakels in Den Haag] In den Piet Heinstraat bij de familie Bok. Mevr. Bok geheel doof, zij liet mij het laatste portret van Willem jr. zien met een lok van zijn geheel grijze haren. Ik zou zijn beeltenis haast niet herkend hebben. Zijn vrouw sukkelt. Henriette en moeder drongen sterk aan dat wij zouden blijven eten wat wij niet aannamen.

21 Augustus 1875. [In de trein naar Den Helder] Ik sprak met een jongen Heer van den Helder. Hij kende Willem Bok jr. zeer goed. Deze had zijn vader nog 1000 gld afgeleend vóór hij naar Engeland vlugtte. Hij beweerde dat hij niet had behoeven vlugten.

15 November 1875. Bok verhaalde mij dat zijne moeder thans aan het Nieuwe Diep was bij Johanna en dat deze in January vermeerdering van gezin verwachtte.

8 Februarij 1876. Vandaag berigt van de bevalling van Johanna Bok.
Gesprek over de resultaten van de herziening van het Kadaster. Het huis van Bok altijd op 170 gulden huurwaarde staande stond nu op 440. Evenwel betaalde hij maar 1 gulden meer dan vroeger.

25 Maart 1876. Katrina en ik bij Koekebakker te Wormerveer, te half 10 naar den trein naar Uitgeest. Daar ontmoetten wij Eduard Bok die naar den Helder ging. Hijwas met genoegen in zijn tegenwoordige werkkring bezig maar verlangde wel naar uitgebreider kring, wilde gaarne de wijde wereld in. Maar hij stelde het uit zoolang zijn moeder nog leefde die dat hoogst ongaarne zien zou.

5 April 1876. Des voormiddags Henriëtte Bok hier (sedert enige tijd gelogeerd aan den Helder). Haar moeder verkeert steeds in treurigen toestand.

12 April 1876. Katrina bij Jans Keyser, komt terug met het berigt dat Eduard Bok van Zaandam met de Noorderzon vertrokken is, een passief van 70.000 gulden achterlatende. Wij beklagen zijne oude ongelukkige moeder.

14 Junij 1876. Gesproken over het faillisement van den Heer B. Voûte getrouwd aan Emilie Bok. Het treurige van die geschiedenis, de vrouw wist nergens van. Er was niets aan huis, zoodat de broeders haar onmiddellijk met geld moesten ondersteunen. Voûte kon anders op een jaarlijkschen ontvangst van 20.000 van zijn kantoor rekenen. Hij handelde met zijn neef in verfwaren in alle oorden der wereld, maar had buiten hem om in petroleum gespeculeerd. Hij was nu voortvlugtig, evenals Eduard Bok. Deze zou naar de Transvaal op reis zijn, had met zijn windhandel onlangs nog 20 (of 75)000 guldens gewonnen, maar was nu steeds overmoediger geworden en had nu alles verloren. De Heer Korthals met wien alleen hij van doen had had hem de geheele schuld willen kwijtschelden, maar hij wilde niet terugkeeren. De toestand der familie Bok was allertreurigst. Bruno Bok ook zeer gedrukt, bevreesd dat zijn crediet er ook onder zou lijden. Pauline woont nu bij Emilie. Voûte leefde zeer weelderig, kwam steeds met rijtuig visites maken bij zijn broers en zusters.

11 Julij 1876. De Heer Jan van Dunné sprak met groote afkeuring van Voûte. Hij was altijd een scharrelaar geweest. Hij verdiende anders jaarlijks 13.000 gulden. Hij had Eduard soms ernstig gewaarschuwd en tot een rustig leven vermaand.

25 September 1876. De Heer de Holl [apotheker] was gister op eene groote partij geweest bij Bok. De partij had meen ik tot half 4 geduurd. Hij hield daar niet van.

29 October 1876. Met Bok gesproken over de toestand zijner moeder. Hij ontving dikwijls uitvoerige brieven van haar. Uitgenomen hare doofheid was zij thans vrij wel.

14 Januarij 1877. Bij Bruno Bok en vrouw visite gemaakt. Hij laborerende aan zijn voet. Hij verhaalde dat Eduard het in Transvaal slecht had. Hij was werkzaam bij een timmerman en metselaar. Emilie woonde met haar man (en kinderen?) ergens in Frankrijk, en leefden nog van hun geld, maar hadden geen middel van bestaan. Met Willem in New York ging het best. Hij had zijne beide zoons nu bij zich op het telegraafkantoor aan wie ƒ 1000,- was toegekend, zoodat hij nu omstreeks 4000 gld jaarlijks kon maken. Mama Bok te ’s-Hage had wel een zeer droevige oudejaarsdag gehad met zoovele treurige herinneringen. Wij spraken over Marie en Tideman en hare aanbeveling van de school in Dockum. Zij deden zeer veel voor anderen. De oude heer Bruno Tideman verkeerde ook in geene gunstige omstandigheden. Zijn zoon was zijn helper. Twee andere zoons krankzinnig, de een als een razende in het gesticht te Utrecht zonder eenige hoop op herstel.

1 Maart 1877. Den Heer Bok [Bruno] berigtte mij het overlijden van zijn zwager van Hoorn te Zaandam.

7 Junij 1877. Tegen de avond naar Bok. Lize weer hersteld uit het kraambed en later ongesteldheid. Zij zijn zeer gelukkig met hun tweede dochter. Bok verhaalt van zijn moeder, die niettegenstaande hare doofheid en zwakte, vrij wel was. Onlangs had zij hem een zeer opgewekte brief geschreven, had van alle kinderen goede berigten, ook van de emigranten naar Frankrijk, Africa en Amerika. Eduard in de Transvaal had zijn daar begonnen zaak, timmeren en metselen weer moeten opgeven, om de tijdsomstandigheden aldaar. Geen geld in omloop. Wat hij nu deed vernam ik niet. Bok verhaalde voorts hoe en waar de kinderen van Van Hoorn geplaatst waren. Zuster Marie had Welmoet als dochter aangenomen. Een zoon te Vlissingen op een Inrigting van Bouwkundig Onderwijs. Een, de gebrekkige Willem, in een apotheek. Een bij Voogd te Zaandam om het onderwijs op de meisjesschool aldaar te ontvangen. De 2 jongsten te Dockum op de school van mej.Tideman. Er was voor Willem nog altijd een kapitaaltje waarvoor hij eene apotheek zou kunnen opzetten.

26 September 1877. Huisbezoek. Bij Bok geëindigd. Hij en zijne vrouw waren zeer wel te spreken. Ik toefde er een uur. Ten slotte beloofde zij ook weder ter kerk te zullen komen. Eerst verontschuldigde zij zich daarvan omdat zij in de trouwste kerkbezoekers veelal schurken zag, welk woord ik haar drong terug te nemen. Zij verveelde zich in de kerk. Nooit had zij er veel belang in gesteld. Zij erkende echter dat zij ook hier aan haaren kerk gaan nog soms wel eens wat gehad had.

8 October 1877. De avond bragten wij met ons drieën zeer genoeglijk bij Ensing (op uitnoodiging) door met Bruno Bok en vrouw. Bok vertelde mij veel van zijn broeder Eduard die uit Transvaal bij hem was geweest en zich in zeer goede vooruitzigten scheen te verheugen. Hij had, zeide hij, eene veel betere levensbeschouwing verkregen. Hij vleide zich nogal in de gunst van Lord Carnavon te deelen, op wien hij door zijn voorkomen en vlug Engelsch spreken den indruk van een Engelschman had gemaakt. Paul Kruger wien hij voor tolk moest dienen werd hem zeer ongustig geteekend, gelijk de geheele Transvaalsche bevolking als een hoop domme boeren.

22 November 1877. Katrina des voormiddags naar Bok, Pauline en Henriëtte aldaar toegesproken en vriendelijk ontvangen.

3 February 1878. Eergister waren wij gevraagd op eene partij bij den Heer Bok met Ensing, Bakels, Boonacker, de Holl en anderen. Eerst hadden wij bedankt omdat wij er geen zin aan hadden. Na later overleg ging Katrina daar gister heen om het aan te nemen, wat mij betreft met de voorwaarde dat ik voor het souper zou heen gaan. Wij gingen er dan ook vanavond heen en waren er zeer genoeglijk. Alles was regt feestelijk en gastheer en gastvrouw waren zeer vriendelijk. Ik liet mij overhalen om althans mede aan tafel te gaan om mij later te verwijderen, gelijk ik deed nadat ik eerst een woord gesproken had tot ontboezeming van mijne vele herinneringen van dit huis (waar ik nu sedert vele jaren voor het eerst weder aan de vriendendisch aanzat) en mijne blijvende achting voor de oude Mevrouw Bok (nu in Den Haag) had uitgesproken met een heilwensch aan haar gewijd. Kwart voor 1 uur verwijderde ik mij.

30 Maart 1878. Terwijl Katrina bezig was om voor het middagmaal te zorgen kregen wij bezoek van Ensing en vrouw en kort daarop (zonder afspraak) ook van Bok en vrouw met wie wij genoeglijk een uurtje doorbragten. Bok deelde mij mede dat hij zeer ongunstige berigten over zijne mama in den Haag had ontvangen. Zij zou welligt niet lang meer leven. Vervolgens kregen wij druk gesprek over de gespannen toestand tusschen Rusland en Engeland. Tot aller verwondering trad Ensing op als verdediger van Engeland terwijl vooral mevr.Bok zeer heftig tegen hen ageerde.

3 April 1878. Bok had omtrent het verloop der ziekte van zijne mama zeer gunstige berigten.

19 April 1878. Berigt van het overlijden van Mevr. Bok. Ik aan de dochters te 's-Hage geschreven. Katrina en ik condoleance-visite gemaakt bij Bruno Bok die morgen naar den Haag zal gaan.

15 Julij 1878. Gister voormiddag den Heer Bruno Bok en vrouw hier om afscheid te nemen daar zij voor een dag of 12 op reis gingen naar Leeuwarden, Arnhem enz.

22 Julij 1878. Naar de Tent met te zamen 26 personen, terwijl er op de Tent van Bok nog ander gezelschap was.

11 Augustus 1878. Des avonds bij Bok om hem en zijne vrouw welkom te heten van hun reis naar Wiesbaden, waarvan mij veel verhaald werd, en om hem te spreken over de gelden die hij als penningmeester voor ’t Nut naar Amsterdam moest zenden. Ik vernam van hem dat zijne beide zusters in den Haag uitzien naar de middelen om in haar onderhoud te voorzien, door opvoeding van kinderen of het bekomen eener betrekking, waarin zij echter nog niet slaagden.

4 October 1878. Cornelis Pietersz Keyser verhaalt hoe hij onlangs met Eduard Bok (uit de Transvaal) over Texel heeft gereden, hoe die hem zeer gunstig van Voigt had gerapporteerd.

8 Julij 1879. Op zondag 6 julij was ik nog even bij den Heer de Holl om hem te feliciteren met zijn 50e verjaardag. Aldaar o.a. Bruno Bok die verhaalde dat hij dezer dagen nog zijn belijdeningsschrift en dat van Willem in handen had gehad en nagelezen had wat toen zijn geloof was. Hij sprak daarover niet met belangstelling maar eer met minachting.
Bij Verberne werd de opmerking gemaakt van het groot verschil van den tegenwoordigen Heer Bok [Bruno] en den ouden Heer, diens vader [Willem sr.]. Ook in de schatting van het publiek. Zij hoorden daar met belangstelling naar wat ik hun van de omstandigheden der tegenwoordige leden der familie kon verhalen.

25 Julij 1879. Bij Bruno Bok en vrouw en schoonmoeder thee gedronken. Willem Brunosz. 11 jaar oud zal nu naar de kostschool van Glijnis in Bussum zal gaan omdat hij bij Veenman niet leert. Hij is bestemd om Docter te worden. Veel gesprek over het noodzakelijke van het inprenten van goede beginselen aan kinderen die men rustig onder anderen zal zenden. Het geloof aan Gods alziend oog daartoe noodig.

22 Mei 1881. De Heer Bok [Bruno] en vrouw op bezoek. Op mijne navraag vernam ik nogal wat van zijne broeders en zusters. Willem te New York vrij onverwacht gestorven, de twee zoons verdienden gezamenlijk omstreeks 2000 gld maar nu moest de familie daar soms nog ondersteuning hebben. Johannes te Amsterdam had lang gesukkeld. Met Theodoor ging het best, de kinderen echter zwak. Met Marie best, zij was thans met haar man in Breda. Pauline was huishoudster in de ziekenverpleging in Amsterdam. Henriette huishoudster bij de Heer Marter te Kooij, een ongehuwde Heer van 40 jaar. Zij beiden voelden zich goed geplaatst. Van Emilie werd niet gesproken, naar ik hoorde woont zij met haar man Voûte te Parijs, houtzagerij, de omstandigheden niet schitterend.

17 february 1883. De echtgenoot, Tideman, van Marie Bok overleden. Pauline Bok gaat trouwen met Professor Jorissen.

18 july 1884. Bruno Bok op Texel overleden (onlangs schreef Fokel, dat hij leed aan een gezwel aan ’t hoofd).


Terug naar de vorige bladzij