Edward Bok over zijn grootouders en hun gezin |
Deze Familiegeschiedenis zal hij niet zelf verzonnen hebben, maar van zijn ouders gehoord. Hij gaf een zeer positief beeld van de gebeurtenissen in de familie Bok. Over sommige gebeurtenissen had Huizinga echter heel andere vehalen. Edward: Op Texel leefde eens een groep menschen, die, zoodra een vaartuig schipbreuk leed, het schip leeghaalden en de opvarenden, voor zoover dezen nog de kust bereikten, vermoordden. Bij koninglijk besluit werd de jonge advocaat Willem Bok tot burgemeester van het eiland benoemd en tot rechter aangesteld; en in deze tweevoudige hoedanigheid ging hij het eiland ‘schoonmaken’. Huizinga 20 February 1846. Des avonds den Heer Bok bij ons alsmede den Heer Groll. De laatste bleef eten. W. Bok sprak veel over zijne groote drukte. Over zijne betrekking als Cantonregter. Hoe hij dikwijls vele kleine geschillen uit de weg ruimde die anders groot konden worden. Hoe hij door een gesprek met den Minister Rochussen de Registratie op Texel behouden had, enz. enz. Na het vertrek van Bok sprak Groll over hem als een ondoorgrondelijk mensch. Hij laat gaarne zijne grootheid voelen. 5 November 1846. Des namiddags den Heer Bok hier. Gesprek over zijne strandvonderij. Hij vindt zich soms in eene moeijelijke positie om orde te handhaven en toch de gunst der menschen, die hij als Notaris behoeft niet te verliezen. De geschiedenis van zijne benoeming tot Burgemeester. Zijne afspraak met Keyser [Pieter Sijbrandsz Keijser, benoemd in 1841] na diens benoeming. Zij zouden regeeren als man en vrouw in een huisgezin. 24 Mei 1867. Zij waren vandaag ter feest geweest bij den Heer Bok, die met zijn verjaardag zijn 40-jarig Notariaat vierde met zijne familie. Het was een kaal oord waar hij kwam, totaal verstoken van boomen en van welke plantengroei ook; het was alsof hij naar Siberië verbannen was. Op zekeren dag riep de burgemeester zijn raad bijeen. Maar de practische zeerobben maakten bezwaar tegen het besteden van geld voor het planten van boomen. “Dan doe ik het zelf”, besloot de burgemeester. “Daar is het hier te koud voor”, zeiden de eilanders, “de scherpe noordenwinden en de stormen zullen ze doodmaken”. 12 July 1852. Bok meent dat alle pogingen ter verbetering hier nutteloos zullen zijn. Wie geen Texelaar is behoeft hier geen hervorming te beproeven. 6 September 1852. Aan Bok is nu ook zijn post als Opperstrandvonder ontnomen, die op de Burgemeester is overgegaan. 10 September 1863. [Huizinga gaat op reis naar Groningen] In de boot vond ik Doctor Haremaker en den Heer Bok. Gesprek met Bok over zijn Substituut-Kantonregterschap, hem eerst ontnomen, daarna hergeven. Hij ging nu naar Alkmaar den eed doen. Gedurende de 50 jaar dat hij op het eiland leefde plantte de onverstoorbare burgemeester boomen, elk jaar meer. Door de zouthoudende nevels gedrenkt verwelkten de boomen niet, maar groeiden integendeel voorspoedig. Toen de boomen hoog genoeg waren gegroeid om over de zee uit te kijken, kwamen de eerste vogels aan land en bleven in hun schaduwrijke schuilplaats. Binnen weinige jaren hadden zooveel vogels de boomen van dit nieuwe, veilige eiland ontdekt, dat het eiland bekend werd als een tehuis voor mooie vogels. Ornithologen kwamen uit verschillende deelen der wereld naar ‘t ‘Eierland’ toe om er het bewonderenswaardige schouwspel te zien van honderdduizenden vogeleieren. Een tweetal op de storm meegedreven nachtegalen had nu ook het eiland gevonden. Wanneer de schemering neerzonk kwamen de vrouwen en de kinderen naar het ‘plein’ om er te luisteren naar de avondlijke tonen der vogels van den gouden zang. [CSR: het kunnen ook Basterdnachtegalen geweest zijn, ofwel Heggemussen, die klinken ook mooi, men onderscheidde die soorten indertijd nog niet. Deze vogels houden van struikgewas en de bessenstruiken, die in de tuin van de notaris stonden (aangeplant rond 1830, dus 20 jaar later erg geschikt]. Voor het een paar jaar verder was bezat het eiland een nachtegalenrijkdom zoo groot, dat ver in het land en naar andere landen de roep verbreid werd van het ‘Nachtegalen-eiland’. Inmiddels was de burgemeester-rechter voortgegaan met boomen planten, zoodat hun groen gebladerte de ouderwetsche smalle landwegen thans in malsche schaduwen dompelde en veranderd had in koele lanen. De boomen verheffen zich majestueus, de boomen die hij heeft geplant buigen thans hun vochtig kroongewelf over den met mos bedekten steen van zijn graf. Artisten hoorden van het eiland en aan de wanden van honderden huizen over heel de wereld hangen heden de afbeeldsels van het ‘Nachtegalen-eiland. De Amerikaansche schilder William M. Chase bracht er bijna elk jaar zijn leerlingen heen. Wanneer zij opgetogen waren over de natuurlijke frissche rustigheid van het eiland, zeide hij tot hen: “In heel de wereld is er geen mooier plekje te vinden”. 25 Mei 1862. Des namiddags met Gé naar den Heer Bok. Thee gedronken met Huidekoper en vrouw en moeder, het Boschje en de moestuin doorwandeld, alles is er zeer schoon, het is een heerlijken avond. Dit alles deed één man. Na twee jaar [in 1828] bracht hij zich een bruid mede naar dat onherbergzaam oord. “Terwijl jij je boomen laat groeien”, zeide zij, “zal ik onze kinderen laten groeien”. En binnen twintig jaren had de jonge bruid dertien gelukkig uiziende, wel-opgevoede kinderen over het eiland uitgestrooid en stond er een heerlijk ouderlijk huis, zooals het maar aan weinigen is gegeven. 4 July 1846. Des namiddags bij den Heer Bok. Zijne vrouw (verleden zondag bevallen) is in zeer zorgelijken staat. Bok is in eene zeer treurige stemming. 10 Augustus 1864. De Candidaat P. Lugt van Amsterdam, bij Bok sr. gelogeerd, liet zich zeer gunstig uit over het huisgezin van Bok, maar zeer ongunstig over Bok zelve, als die altijd bromde, door allen met angstige vrees werd gediend, maar niet met liefde, allen waren onrustig als hij sprak, alleen Theodoor scheen hem ernstig te durven antwoorden. Hij keurde dat karakter vooral af in een man die zoveel naauwgezetheid op Godsdienst vertoonde, hij verwachtte van deze blijmoedige Godsvrucht. 19 October 1869. Bruno Bok was eenige dagen zeer ongesteld geweest, nu weer herstellende. Gesproken over de orthodoxie van vader Bok waarvan zij soms vrij wat last hadden daar hij zeer onverdraagzaam was, hoewel hij op zijne verdraagzaamheid roemde. Toen de kinderen tot mannen en tot vrouwen waren opgegroeid zeide de moeder tot hen: “Ik wil jelui de geschiedenis verhalen van jelui vader en van dit eiland”, en zij vertelde hun het eenvoudige verhaal, dat hier is neergeschreven. Zij gaf hun Moeders Boodschap mee, dat zij, elk in zijn eigen arbeid en plaats doen zooals hun vader heeft gedaan. “Maken jelui de wereld een beetje mooier en een beetje beter, omdat jelui er eenmaal in leven”. 27 April 1872. Den Heer Bok in den afgeloopen nacht te vijf ure overleden. 4 September 1872. Mevr. Bok ziet zeer op tegen alles wat nog aan haar vertrek van hier moet voorafgaan en tegen dat vertrek zelve. 1 November 1872. Des voormiddags afscheid genomen van Mevr. Bok, Pauline, Johanna en Henriëtte. Zij gaan morgen vertrekken naar den Haag. Mevrouw was zeer gevoelig, zij scheen niet te denken dat zij hier ooit zou weerkomen, niettegenstaande zij haast niet scheiden kon en hare heerlijke omgeving hier niet kon verlaten. Zij was nu 44 jaren op Texel geweest. Bok was hier een jaar of anderhalf eerder geweest met zijne moeder. Oorspronkelijk had men niet gedacht dat zij hier blijven zouden. Bok dacht na eenige jaren naar eene regtelijke betrekking te solliciteren, maar toen het huisgezin zoo talrijk werd was het daartoe niet gekomen. Zij bedankt mij voor de genoten vriendschap en genoegens, ik wederkerig. De oudste zoon nam de verzorging van een kleine parochie op zich en toen hij zijn werk had gedaan, werd hij door rijk en arm als een der voornaamste geestelijke herders van zijn tijd en volk betreurd. Johannes 2 Juny 1859. Gesprek over de advertentie omtrent Johannes Bok, die te Amsterdam gaat wonen tot zoolang zijn Pastorij te Oude Wetering vertimmerd is, schoon hij de ledig staande Pastorij der Hervormden had kunnen betrekken. 12 Mei 1868. Des voormiddags Bok gefeliciteerd met het Beroep van zijn zoon Johannes te Amsterdam. De tweede zoon ging van het eiland weg, om naar Zuid-Afrika te stevenen, waar hij zich vestigde en er een van de ‘Boeren’ werd. Onvermoeid werkte hij met hen totdat er een nieuwe staat ontstond: de Transvaalsche republiek. Edward 12 April 1876. Berigt dat Eduard Bok van Zaandam met de Noorderzon vertrokken is, een passief van 70.000 gulden achterlatende. Wij beklagen zijne oude ongelukkige moeder. 14 Januarij 1877. Bij Bruno Bok verhaalde dat Eduard het in Transvaal slecht had. Hij was werkzaam bij een timmerman en metselaar. 8 October 1877. De avond bragten wij met ons drieën zeer genoeglijk bij Ensing (op uitnoodiging) door met Bruno Bok en vrouw. Bok vertelde mij veel van zijn broeder Eduard die uit Transvaal bij hem was geweest en zich in zeer goede vooruitzigten scheen te verheugen. Hij had, zeide hij, eene veel betere levensbeschouwing verkregen. Hij vleide zich nogal in de gunst van Lord Carnavon te deelen, op wien hij door zijn voorkomen en vlug Engelsch spreken den indruk van een Engelschman had gemaakt. Paul Kruger wien hij voor tolk moest dienen werd hem zeer ongunstig geteekend, gelijk de geheele Transvaalsche bevolking als een hoop domme boeren. Een derde zoon, zijn eigen veiligheid niet achttend, stortte zich in de kokende branding der zee tijdens een dier verschrikkelijke nachten, gelijk er op deze kust zoo vaak voorkomen, redde een half-verdronken zeeman, bracht hem naar zijns vaders huis en weder tot een leven terug van vruchtbaarheid, hetwelk voor de wereld van onvergankelijke waarde is geworden. Want de half-verdronken zeeman was Heinrich Schliemann, de beroemde onderzoeker der doode steden van het Trojaansche land. Willem 27 April 1871. Den Heer Mr. W. Bok sr. zeide van alles treurige ervaring te hebben. Altijd weder sprak hij met diepe verontwaardiging over het vroeger gedrag van zijn zoon Willem die voor een jaar of zeven nog zeggen kon dat 150.000 gld zijn eigendom was, en omdat hij aan een vervloekte speelzucht had toegegeven nu in zoo treurige toestand in Amerika was, in een voorstad van New York op een derde verdieping 30 November 1871. Naar den Heer Bok sr. nog nooit zag ik den Hr. Bok zoo ter neer gedrukt, suf en soms als wezenloos. De berigten van zijn zoon Willem uit New York waren dan ook niet opbeurend. Zij hebben het daar arm, alles mislukte hem. Bij de mislukking van de zaak die hij ondernomen had, de exploitatie van octroijen, was ook het daartoe overgemaakte geld weer verloren gegaan. Nu had hij in een assurantiezaak zullen treden, maar ook dit was mislukt. [Van het redden van een schipbreukeling is nooit sprake geweest. Wel had Willem als kandidaat-notaris te maken met het beredderen van gestrande schepen. Of Schliemann werkelijk op Texel is geweest is de vraag. Willem Bok was notaris aan den Helder, waar hij speculeerde met andermans geld. Na 1870 moest hij met zijn gezin vluchten naar Amerika. Hij was de vader van Edward Bok]. Ook de dochters begonnen uit het ouderlijk nest te vliegen. Een harer werkte met haar echtgenoot veertig jaren lang, en toen hij voorgoed heenging, werd hij beschouwd als een der knapste geestelijken van zijn land te zijn geweest, predikend de boodschap van des menschen verbetering. Johanna met dominee Dyserinck 20 Mei 1873. Des namiddags Dr. Ensing bij mij op de studeerkamer. Thee gedronken. Hij sprak van het engagement van Johanna Bok met Dominee Dyserink. Laatstgenoemde viel weinig in zijn smaak en scheen ook vroeger weinig in den smaak der familie Bok gevallen te zijn als zijnde een zonderling pedant heer. 25 Mei 1873. Ik naar Bruno Bok om te vragen of hij wat te zeggen had in Den Haag [waar dominee Huizinga voor een staatsexamen van Katrina heen moest]. Gesprek door hem begonnen over het engagement van Ds Dyserink met Johanna. Hij begreep niet wat hem [Dyserink] had doen besluiten. Dyserink had sedert lange tjd om Johanna gewerkt, maar verleden jaar had hij een particulier onderhoud met Bruno gehad en had gezegd, het is alleen een geldkwestie daar wij zonder ruime middelen niet leven kunnen. Nu had Bruno hem openuit verklaard hoe de zaken stonden. Johanna bezat geen sou. Hij, Bruno, moest de kost verdienen voor zijne zuster, waarop Dyserink gezegd had: "Nu dan kan er niet van komen." En nu onverwacht krijgt hij brieven van het engagement. Een andere dochter predikte binnenshuis en stichtte een thuis voor hen, die niet zien en hooren konden. Wie dat was? Huizinga noemde zo’n school niet. Hij schreef wel op wat Bruno Bok, die niet failliet was gegaan, maar als notaris op Texel werkte, hem vertelde. 7 Junij 1877. Bruno Bok verhaalt van zijn moeder, die niettegenstaande hare doofheid en zwakte, vrij wel was. Onlangs had zij hem een zeer opgewekte brief geschreven, had van alle kinderen goede berigten, ook van de emigranten naar Frankrijk, Africa en Amerika. Eduard in de Transvaal had zijn daar begonnen zaak, timmeren en metselen weer moeten opgeven, om de tijdsomstandigheden aldaar. Geen geld in omloop. Wat hij nu deed vernam ik niet. Bok verhaalde voorts hoe en waar de kinderen van Van Hoorn geplaatst waren. Zuster Marie had Welmoet als dochter aangenomen. Een zoon te Vlissingen op een Inrigting van Bouwkundig Onderwijs. Een, de gebrekkige Willem, in een apotheek. Een bij Voogd te Zaandam om het onderwijs op de meisjesschool aldaar te ontvangen. De 2 jongsten te Dockum op de school van mej. Tideman. Er was voor Willem nog altijd een kapitaaltje waarvoor hij eene apotheek zou kunnen opzetten. 11 Augustus 1878. Des avonds bij Bok om hem en zijne vrouw welkom te heten van hun reis naar Wiesbaden, waarvan mij veel verhaald werd, en om hem te spreken over de gelden die hij als penningmeester voor ’t Nut naar Amsterdam moest zenden. Ik vernam van hem dat zijne beide zusters in den Haag uitzien naar de middelen om in haar onderhoud te voorzien, door opvoeding van kinderen of het bekomen eener betrekking, waarin zij echter nog niet slaagden. 22 Mei 1881. De Heer Bok [Bruno] en vrouw op bezoek. Op mijne navraag vernam ik nogal wat van zijne broeders en zusters. Willem te New York vrij onverwacht gestorven, de twee zoons verdienden gezamenlijk omstreeks 2000 gld maar nu moest de familie daar soms nog ondersteuning hebben. Johannes te Amsterdam had lang gesukkeld. Met Theodoor ging het best, de kinderen echter zwak. Met Marie best, zij was thans met haar man in Breda. Pauline was huishoudster in de ziekenverpleging in Amsterdam. Henriette huishoudster bij de Heer Marter te Kooij, een ongehuwde Heer van 40 jaar. Zij beiden voelden zich goed geplaatst. Van Emilie werd niet gesproken, naar ik hoorde woont zij met haar man Voûte te Parijs, houtzagerij, de omstandigheden niet schitterend. Zoo gingen de meisjes en de jongens van dat huis op het eiland, de wijde wereld in, elk met zich dragende de geschiedenis van huns vaders eenvoudigen maar schoonen arbeid en de heugenis aan Moeders Boodschap. Niet een van hen, die zijn of haar werk niet goed deed in de wereld, de een wat grooter, de ander wat kleiner, maar elk liet een spoor achter van een welbesteed leven. |