Huizinga's huwelijk



Voor een vrouw ging hij naar land van zijn voorvaderen.
Na zijn studie maakte Huizinga in 1832 een rondreis door Friesland en Groningen. Hij was toen 23 jaar oud en op zoek naar een geschikte echtgenote. Tijdens zijn bezoek aan een zwager van zijn vriend Ds. Blaupot ten Cate ontmoette daar toen voor het eerst Alida Meihuizen van het Hoogezand, maar hij had al een ander op het oog. Dat ging niet door, hij werd (meer dan eens?) afgewezen.
Deze teleurstellingen maakten hem sterk, zoals hij later aan zijn broer schreef toen die net zo iets meemaakte in 1851 “Juist deze [teleurstellingen] maakten mij geschikt haar te vinden, die voor mij geboren scheen en aan wie ik, naast God, het geluk mijns levens danke”.
Vijf jaar later was het zover, het raakte aan en 4 maanden later waren ze getrouwd:
12 April 1837. Mij verklaard aan Alida Meihuizen.
21 Augustus 1838. De gelukkigste dag mijns levens, met Alida naar ‘t Regthuis. Trouwplegtigheid. Ze trouwden op haar verjaardag.

Kinderzegen Ze woonden in Den Horn in Groningen, waar Huizinga doopsgezind leraar was.
16 October 1840. Dirk geboren, te half 3 ‘s middags. Huizinga hechtte erg aan zedelijk gedrag, zwangerschap voor het huwelijk was hem een gruwel. Dat overkwam hem niet. Er zouden in 13 jaar 7 kinderen komen.
5 February 1842. ‘s Nachts te half 12 Grietje geboren.

Texel In 1843 kwam het beroep van Texel. Huizinga nam dat aan, iets waarvan hij al binnen een half jaar spijt had (vanwege de Vraagboekenkwestie en de nasleep daarvan), maar er kwam geen beroep van een andere gemeente, zodat hij tot zijn emeritaat in 1879 op Texel moest blijven. Meteen na zijn 70e verjaardag verhuisde hij naar Groningen, om daar van zijn oude dag te genieten in zijn eigen land.
In 1844 wist Huizinga nog niet waar hij aan was begonnen en leek alles nog gezellig en leuk.
4/5 April 1844. Alida en ik met de kinderen in ‘t Heerenlogement in Franeker gelogeerd; te 10 uur ‘s morgens op zee. Ali en Dirk vrij wat zeeziek; te 4 uur namiddags op ‘t Oude Schild aangekomen, door den Burgemeester met zijn rijtuig afgehaald. Sientje en Dirk bij Jan Jansz Bakker op de wagen. In de pastorie P. Bakker en J.S. Keyser met koffij en brood ons wachtende. ‘s Avonds nog aldaar Bok, Simon Keyser, de vrouw en dochter van de Burgemeester, hij zelf. Sientje en Dirk bij hem gelogeerd. ‘s Avonds nog 2 wagens vol goed aangekregen, met wagens van den Burgemeester. Ali en ik met Grietje in de wieg bij J.S. Keyser gelogeerd. In de pastorie druk aan ‘t ontpakken, ons overige goed wordt aangebragt met 13 wagens.

24 September 1844. Samuel geboren. Doctor van Deinse was bij de bevalling behulpzaam, 10 minuten voor 12 ‘s morgens. Dirk was toen te spelen bij H. Plavier. Jufvrouw Burgemeester en de baker Grietje, de vrouw van Fehres, waren gehaald.
12 October 1844. Alida des morgens voor ‘t eerst weer met ons aan tafel ontbeten.
29 October 1844. De baker vertrokken.
3 November 1844. Alida doet haar eerste kerkgang met de vrouw van C. Keyser en met die van W. Bispinck. Meer dan een maand kraamzorg was toen heel gewoon!

Volhouden 7 November 1844. Des avonds de Burgemeester hier. Lang gesprek met hem over ‘t moeijelijke van mijn toestand. Hij zoekt mij te troosten, mijn tegenstanders zijn slechts weinigen en zeer onverstandige menschen. Hij ontraadt mij zeer om pogingen aan te wenden om de Gemeente te verlaten, dit zou hare ruïne zijn. Veenstra had hier ook wel groote onaangenaamheden gehad of gemaakt daardoor, dat hij zijn zelfstandigheid niet bewaarde, maar zich schikte naar alle menschen. Ik moest maar volhouden en door mijn handelingen de menschen meer en meer van ‘t goede mijner bedoelingen overtuigen.

Ziekte Alida was veel ziek tussen de zwangerschappen in, wat ook in die tijd aan de ‘zenuwen’ werd geweten. Daarbij kwam ze veel rust tekort door de zorg voor de kinderen.
6 Juny 1845. Alida, die pijn in de zij had bij ‘t gezicht van Jakob Keyser (een van degenen die zeer tegen de nieuwe Vraagboeken was), is in 7 minuten in magnetische slaap gebragt, de pijn geweken, zij zegt dat zij een gebrek aan ‘t hart heeft, dat haar, als zij zekere menschen ziet, als een spons wordt samengeknepen. Ali heeft veel hoofdpijn, Doctor van Deinse zeide dat haar zenuwgestel in de war was. Ze moet veel rusten en ‘t bed houden. De meid is dan bij de kinderen.
27 January 1846. Onze Samuel is sedert enkel dagen ongesteld. Zijne vroegere hoest is zoo goed als gebetert, doch hij heeft vooral des nachts nimmermeer eene geheel rustigen slaap. Alida heeft daardoor zeer weinig rust. Vannacht ook weder zeer weinig geslapen. Vanmorgen half 5 viel zij door vermoeijenis op de grond flaauw bij het kind neder.
Ze was ook alweer een paar maanden zwanger:
6 july 1846. Gisteravond te 12 ure vertrokken Simon Keyser en vrouw. Te 1 uur ging ik naar bed, doch op hetzelfde oogenblik riep mij mijne vrouw, vermits zij het noodig keurde om Doctor van Deinse te roepen. Te half 2 ure was hij hier. Kort daarop ook jufvrouw Keyser en Grietje Fehres als baker en kwart over 4 ‘s morgens werd onze Katrina geboren. Alles ging zeer voorspoedig, schoon het geboorte-oogenblik moeijelijk was, echter minder dan met de vorige kinderen. De kleine is dan ook veel tengerder en minder zwaar dan hare 3 voorgangers.
Spoedig nam zij de borst en mijne Alida verkreeg eene rustigen slaap.
Ik terstond een brief geschreven naar ‘t Hoogezand en eene naar Westzaan, tegelijk met de advertentie. Ik was den ganschen dag zeer lusteloos doordien ik niet geslapen had.
Ik liet bekendmaking doen van de geboorte door Cornelis Kok (den Burg, Oude Schild, den Hoorn) voor 1 gulden en aan de Waal en verder over het eiland door Lotje voor 1,50 gulden.
Des avonds Doctor van Deinse hier. Jantje Boermeester als baker gekomen.

24 July 1846. Met Ali in de tuin gewandeld. Zij kan nog geen geheele voor- of namiddag achtereen op de been wezen.
12 Augustus 1846. Mijn vrouw is inmiddels geheel hersteld en deed haar eerste kerkgang (met Antje Dijksen van Bargen) aan den Burg.
Huizinga beschreef de eerste bevallingen veel minder uitgebreid dan de latere.

Ziekte
Alida had na elke bevalling meer moeite om te herstellen. Ze was vaak en langdurig ziek.
26 September 1846. Voormiddag half 11 kwamen wij op Texel aan [na bezoek aan Amsterdam met Dirk]. Wij reden met Aris Bremer naar den Burg, waar wij vlug en gezond aankwamen en ook alle de andere kinderen in den besten welstand troffen. Grietje en Samuel konden zich naauw verzadigen van lachen en springen en allerlei betooningen van blijdschap, terwijl zij om mij drongen.
Hartelijk verheugd was ook mijn lieve gade over onze wederkomst. Ik vond haar echter te bed liggende. Zij was zeer vermoeid geweest en voelde zich koortsig, vooral vrijdag, toen was het dat zij zeer leed door mijne afwezendheid, te meer daar zij mij reeds vrijdagmorgen had verwacht. Mijne tehuiskomst scheen haar wel wat op te beuren.
Doctor van Deinse bezocht haar trouw, 2 keer per dag. Het bleek hem alras dat de ziekte zenuwkoorts was. Zij dacht steeds dat haar einde naderde. Reeds lang voor haar laatste kraam was de gedachte ook standvastig bij haar dat deze kraam “haar den dood zoude doen”. Ook in de weeën verliet haar dit denkbeeld niet, en ook toen zelfs, toen ik na hare gelukkige verlossing, haar aan de hals viel en gelukwenschte, zeide zij op haar gerustigen toon: ”Ja mijn lieve, maar wij zijn er nog niet, nog wil mij het denkbeeld niet verlaten van mijn naderend einde”.
Huizinga noteerde het ziekteverloop tot in details, te veel om hier over te nemen.
De vrouw van Fehres nam de verzorging van de kleine Katrina op zich voor 3 gulden per week. Maartje Plavier hield de andere kinderen bezig. Op 4 october scheen Alida te sterven, doch van Deinse legde haar bloedzuigers aan de slapen en zij kwam weer bij. Mevrouw van Deinse waakte de volgende nacht bij haar, op 6 october merkte den Doctor een ‘stilstand van het bloed’ bij haar op. Van 27 october beterde het langzaamaan.
8 November 1846. De beterschap van Alida neemt toe, zij komt weer eenigen tijd over de vloer.
18 December 1846. Alida sterkt nog niet veel aan. Soms is zij des nachts koortsig. De kinderen vermoeijen haar dikwijls nogal veel.

Dagboek
In die drukke tijden lukte het niet steeds het dagboek geregeld bij te houden, maar na verloop van tijd begon Huizinga er toch weer mee.
8 February 1847. Ik heb zoo langen tijd het schrijven aan deze dagelijksche aanteekeningen verzuimd, dat ik bijkans schroomde weder daaraan te beginnen. Nogtans besluit ik er op dit oogenblik weder toe.
Wij mogten in ons gezin het voorregt eener uitstekende gezondheid genieten.
In het begin dezes jaars was Alida nogal binnenkoortsig.
De kleine Katrina heeft op Grietjes verjaardag, 5 february, haar eerste tandje er door gekregen. Vandaag toonde mijn vrouw mij hoe dat zij thans, 7 maanden oud, geheel alleen bij eene stoel kan staan. Dirk gaat dagelijksch naar de school met veel lust. Grietje begint nu in het tweede boekje van Rijkens te lezen. Samuel wint nog immer in zwaarte en snapachtigheid.

Heimwee Brief van Alida aan haar ouders, 3 December 1847: Gelijk ik schreef, het liefst zouden wij naar Groningerland terugkeeren. Maar welligt is de mogelijkheid op heden daartoe niet meer. Oudesluis lokt mij ook niet sterk, maar het zou in de gegevene omstandigheden toch welligt verkieslijker zijn dan hier te blijven. Wij waren dan ten minste ook op het vasteland en de reize van U en tot U zou zooveel gemakkelijker zijn, daar wij dan althans niet noodzakelijk eene zee hadden over te steken.
Huizinga zag een kans om in Oudesluis beroepen te worden, voor 450 gulden minder per jaar dan op Texel: “Wij dachten, beter een schotel groen moes en rust daarbij, dan een huis vol geslagtte beesten met twist”. Maar dat ging niet door, ze moesten op Texel blijven.

Zware tijden, vrouw zwanger en kinderen ziek
17 Maart 1848. Alida heeft het in den laatsten tijd en veel langer reeds dan eene maand, zeer ongemakkelijk gehad. Des morgens werd het met opstaan veelal wat beter. Vanmorgen was zij ook niet regt vlug. Ik kon echter zonder veel zorg naar Oosterend gaan. Toen ik thuis kwam vond ik Grietje Fehres bij Akida, die zij des middags tot hare geruststelling bij zich genomen had. Zij waren gezamelijk druk bezig met alles gereed meken, terwijl Alida tusschenbeide vrij wat ongemak had. Tegen 8 uur begaf zij zich te bed. Terwijl de Doctor (Van Deinse) en jufvrouw Keyser gehaald werden vertoonden zich reeds de voorteekens en, Gode zij dank, met een paar vlagen [weeën] waren wij reeds vóór 9 ure zoo gelukkig van ons in een allerliefst meisje te mogen verheugen, dat voor nog weder een uur verstreken was reeds geheel aangekleed met volle teugen de moedermelk indronk. Van Deinse was hier weinig minder dan anderhalf uur geweest. Jufvrouw Keyser betoonde zoo wel als Grietje Fehres hare gewone dienstvaardigheid.
Ik schreef vervolgens brieven naar Westzaan en Hoogezand en begaf mij te 3 ure ter ruste terwijl alles hier in huis in den besten welstand was. Dank aan God voor zoo veel zegen.
21 Augustus 1848. De blijde verjaardag van Alida en van ons huwelijk. God geve dat dezelve ons dikwijls even zoo gelukkig wederkeere!
Ook nu bleef Alida nog lang zwak. 12 September 1848. Doctor Scheurleer is er nu ten derdemale geweest om Alida. Zij moet nu een drankje gebruiken. ‘s Middags schijnt zij koortsig, dan verheft zich althans de pijn in de zij en is zij zeer lusteloos. Vanavond ook weer zonder eten naar bed. Scheurleer zegt: het is zenuwachtigheid.

4 January 1850. Ik word te huis geroepen, Alida niet regt wel, de baker Grietje Fehres komt. Doctor Scheurleer is naar de Cocksdorp.
De kinderen hebben vandaag een vrij goeden dag. Katrina is voor een tijd zelfs praatachtig. Het been van Dirk staat naar beterschap. Sientje lacht zelfs vrolijk, in vele weken hadden wij geen lachje van haar gezien, ook heeft zij vanmiddag weder natuurlijk geschreid wat wij ook in de laatste weken nimmer hoorden.
Katrina begint goed te eten, vooral appelsop, dat zij soms midden in de nacht eischt, ook brood, koek enz. De kinderen gebruiken nu geen medicijnen meer, ik geloof ook niet dat zij er eenige baat van gehad hebben. Katrina had vandaag een stuggen dag. Zij is zeer zwak en vermagerd. Zij moet als een klein kind geholpen worden. Gelukkig dat mijne vrouw zoo wel blijft. Samuel hoest ook soms sterk en is onlustig. Hij heeft vandaag en gister bijkans niets gegeten.

11/12 January 1850. Mijne vrouw had weder vrij wat last van tandpijn. Zij had ook veel te lange dagen gemaakt, des woensdags een van 26 uur.
Des donderdags zou zij vroeg naar bed gaan, het werd echter omstreeks 9 uur. Zij kon de slaap niet vatten in de middenkamer. Reeds vermoede zij dat er iets gebeuren zoude, ofschoon zij het niet zeide. Zij ging nu in de achterkamer, daar raakte zij eindelijk in slaap. Ik zou die nacht geheel of gedeeltelijk opblijven en zat met de kinderen in de middelkamer. Marretje bleef bij mij tot 12 uur.
Tegen 2 uur riep mij mijne vrouw. Haar uur naderde. Ik riep Keetje en Marretje. Deze haalde Doctor Scheurleer, die omstreeks 2 uur hier was. Wij konden echter nog rustig een pijp rooken en een kop thee drinken. Te 5 ure kon den Doctor weer heen gaan.
Wij hadden ook Grietje Fehres geroepen, deze bleef met Keetje op. Toen ik omstreeks half 8 weer bij mijne vrouw kwam, was het meer zeker dat hare ure daar was. Te half 10 ure of iets vroeger (de klok ging wat voor) werd onze Jurriaan Menno geboren. God lof, zonder veel moeijelijke arbeid der moeder, die ook naderhand zeer wel was. Alle pijnen van vroeger, tandpijn, inflammatiepijn, of hoe zal ik het anders noemen, waren geweken. Om den middag was Alida zeer flaauw, dit verwekte ons vrij wat zorg. Daarop echter viel zij in eenen rustigen slaap, waaruit zij verkwikt ontwaakt. Des namiddags kwam de kleine goed aan de borst.
Ik besteedde mijn tijd tot brieven schrijven. Een aan Pieter Klaasz Kuiper met eene boodschap voor Lotje om de geboorte aan alle leden te de Waal en Oosterend bekend te maken. Een aan Dominee Huizinga aan den Hoorn. Dirk Reindertsz de Vries bragt de boodschap buiten den Burg, zijne vrouw in den Burg.
Des namiddags kwam de baker Jantje Boermeester, daarop gingen Dirkje en Grietje Fehres heen. Dirk, Samuel en Katrina waren zeer blijde met hun kleine broer. Sientje schreide er van toen zij hem in ‘t wiegje zag liggen.
Mijne vrouw is vandaag zeer vlug geweest. Zooeven hebben wij onze avondboterham gezamenlijk, blijde en dankbaar voor Gods weldadigheid, gebruikt.
Ik ben vanmiddag even bij W. Bok geweest om het kind aan te geven. Even bij Notaris J.L. Kikkert over 5 mud steenkolen te bestellen of te verzoeken (want onze brandstof kort zeer in, ‘t is nu alle nachten op 2 plaatsen vuur en ‘t is vandaag fameus koud geweest en is het nog, zoodat de kagchel gloeijen moet).
18 January 1850. Heden is onze Menno 8 dagen oud. Reeds is hij aanmerkelijk gegroeid. Met de moeder gaat het uitstekend. Grietje Fehres zeide straks dat zij er meer uitzag als een bruid dan als een kraamvrouw.
26 January 1850. Het gaat voortdurend zeer goed met Alida en met de kinderen. Alida komt sedert een paar dagen weer over huis, schoon zij tusschenbeide nog wel hare zwakheid gevoelt. De kleine Menno groeit goed. Het hoesten van de andere kinderen is niet veel meer. Sientje neemt in vlugheid toe, zij begint nu weer te kruipen over de vloer evenals toen zij nog nooit geloopen had.
10 February 1850. Alida doet haar eerste kerkgang, zij meent nog nooit in zoo goeden welstand haar kerkgang na de kraam gedaan te hebben.

25 Augustus 1851. In een brief aan moeder en zuster: Menno ziet er kostelijk uit en is zoo gezond als een visch. Sientje wordt een dikke meid en leest met Katrina de letters. De laatste is wat agterlijker in het leeren als wij gewoon zijn, maar begint nu aardig te breijen. Samuel is even zoo leergierig (als het op praten aankomt) als hij speelziek is. Grietje is een voorbeeld van vlijt en netheid. Onze Dirk blijft even leerlievend. Wij hebben waarlijk al een groot geluk met onze kinderen.
Mijn vrouw houdt zich nog al goed, ofschoon zij soms door haar positie [alweer zwanger] vrij wat vermoeid is en nu en dan lastige benauwdheden heeft.

25 October 1851. Brief aan Westzaan: Wij zijn op dit oogenblik zeer welvarende. Mijne vrouw heeft echter in den laatsten tijd, reeds sedert een week of 3 of meerder, vooral de laatste dagen der vorige week, zeer geleden aan kramppijnen, evenals of het oogenblik van hare bevalling daar was. De Doctor gaf daartegen een middel en verordende pappen op haar lijf, waardoor dan ook de kwaal gelukkig geheel geweken schijnt. Dat zij tusschenbeide vermoeijd en krachteloos is, brengt haar toestand mede.
Onze kinderen zijn voor het tegenwoordige nog regt vlug, wat verwondelijk mag schijnen, daar voor en achter ons en aan beide zijden van ons huis de mazelen onder de kinderen zijn. Deze kinderongesteldheid gaat hier sterk rond, evenwel is het een zeer goedaardige soort. De kinderen zijn er haast niet ziek van.
Mijne vrouw heeft nog wel eens last van kramp, maar het betert nogal spoedig met een warme pap. Eergister was zij zoo vlug als zij in geen 5 week geweest was, zoodat zij alle de kinderen met groot genoegen verschoonde. Gister was zij minder vlug, zoodat zij nog weer eenigen tijd te bed moest.
De kinderen zijn tot dusver van de mazelen vrij.
29 October1851. Alida stierf ‘s avonds om 11 uur in het kraambed, 34 jaar oud.
30 October 1851. Brief aan Westzaan door Dominee Vrendenberg, meldende de geboorte van een dood kind en ‘t overlijden van de moeder, anderhalf uur na de bevalling. Broeder Juriaan reisde meteen naar Texel.

Dagboek: De Heer Bok schreef de communicatiebrieven in dezer voege voor mij:
Burg op Texel, 3 november 1851
Tot mijn diepe droefheid ben ik in de treurige verpligting Uedele mede te deelen, dat het de Almagten behaagd heeft, mijn teeder geliefde huisvrouw Alida Meihuizen, in de leeftijd van 34 jaren, den 29 October j.l. ’s avonds 11 ure tot zich in te roepen en deze aarde met, zoo in gelovig vertrouwen, eene betere wereld te doen verwisselen.
Zij overleed een Uur na den afloop eener hoogst moeijlijke verlossing van een dood geboren kind, mij na eene zeer gelukkige Echt van 13 Jaren, als vader van 6 nog jonge kinderen, in een toestand van diepe droefheid achterlatende, die zich beter laat beseffen dan beschrijven.
Overtuigd van Uwe hartelijke deelneming beveel ik mij ernstig in Uwe gebeden en smeek de Algoeden dat hij U nog langen tijd voor zoodanige bittere beproevingen bewaren moge, terwijl ik mij noem JAKOB HUIZINGA DZN

3 November 1851. Brief van broeder Juriaan naar Westzaan: Nimmer was ik hier of ik ontmoette mijne lieve zuster, altijd ijverig bezig tot het welzijn harer huisgenoten, maar Nu!
Gisteren voormiddag was mijn broeder bij haar stoffelijk overschot en las de brieven die zij hem geschreven heeft. Het was hem nu nog een zoeten troost, zich bij haar omkleedsel nog met haar bezig te kunnen houden. Hij herinnerde zich daarbij alle de dagen van vervlogen geluk.
Zij had zich steeds haar naderend einde voorgesteld. Broeder heeft op een lade dan ook een geschreven stuk papier gevonden met aanwijzing tot inlichting, als zij er niet meer was. Telkenmale wordt hij er door de kleinen aan die lieve moeder herinnerd, zoo zegt Menno, als een bord op tafel gezet wordt op de plaats waar vroeger zijn moeder zat: ”Moes bord”. Ligt hij in zijn wiegje dan wil hij weder evenals vroeger door moeder, in slaap gezongen worden. Die gezangen te zoeken en te lezen die Alda dagelijks zong, is voor mijnen broeder een zoet genot en juist diezelfde gezangen zeggen hem in zijn tegenwoordigen toestand zooveel tot troost.
Geene der kinderen kan nog beseffen wat zij verloren hebben.

In het dagboek werd de bevalling en dood van Alida kort beschreven, later schreef Huizinga al zijn herinneringen eraan op 67 losse vellen handgeschept papier. Het is een vreselijk verhaal, over een stuitligging, omkering mislukt, totale onmacht van de artsen Scheurleer en Stolp, tenslotte een uitgeputte, doodgebloede moeder.
1 November 1851. Zoo was dan mijn lot beslist. Daar stond ik als verlaten echtgenoot bij het doodsbed mijner geliefde! Hoe ik dat uur van 11 tot 12 uur ben doorgekomen is mij onmogelijk te zeggen. Toen kwam Dominee Vrendenberg, die men berigt had gezonden. Hoe dreigde ik als te verstikken in mijn smartgevoel toen ik de buurvrouwen hoorde binnenkomen om het lijk te bezorgen! Eindelijk was deze hare taak volbragt en ik zag mijne Alida weder, daar liggende op haar stroobed en doodspeluw! Het was mijne Alida niet meer. Op haar verstijfd gelaat [openbaarde] zich de vreeslijke werking der laatste smartvolle uren in de misvorming harer zoo liefelijke trekken.
Groot was de troost der hartelijke deelneming die mij door de Burgemeester en vrouw en Vrendenberg werd geboden. Onder andere namen zij op zich om aan mijne verwanten te schrijven en de wijze werd besproken hoe dat zou geschieden.

[Huizinga kon niet slapen]
[Hij herkent Alida niet meer] Ik kon nog minder in die [lichaams]vormen haar beeld ontdekken en hoe dikwijls ik dien dag en alle dagen daarna met deelnemende bezoekers daartoe wederkeerde, hoe dikwijls ik op alle wijzen poogde nogtans eenige van hare zoo beminnelijke trekken weder te zien, het mogt nimmer gelukken. Het beeld mijner Alida was weg en ik vind het ook in mijnen geest en smart nog niet weder.
Op 5 november 1851 werd zij begraven.

Herinneringen aan Alida en troost zoeken in de Hope des wederziens
16 Maart 1852. Ik liep van namiddag met den Roomsch Catholijken timmerman Scheepes van den Burg. Hij had voor 3 jaren zijne vrouw verloren (5 kinderen). Het bleek wel dat hij daarover nog zeer bedroefd was. Ook kon hij zich tot op heden toe het gelaat van zijne vrouw nog niet voor den geest brengen, wel hare kleeding, houding, geheele handelwijze, maar niet haar oog, even als bij mij. Veel spraken wij daarover. Het was mij aangenaam iemand te treffen die mij door gelijkheid van omstandigheden zoo goed begreep, gelijk ik hem.
23 maart 1852. Bij Cornelis Koorn, de vrouw ernstig vermaand om aan hare klagten niet altijd de vrije loop te laten. Zij klaagt altijd en onophoudelijk. Ik wijs haar op het voorbeeld van mijne vrouw, die altijd haar eigen leed vergat als zij een ander zag lijden. Misschien neemt zij het mij wel kwalijk.
12 April 1852. Ik op dezen gedenkdag van mijne 14-jarige echtverbindtenis aan mijne onvergetelijke Alida voor het eerst weder haar graf betreden (des avonds 9 uur) en daar voor God mijn verbond vernieuwd. Veel met de kinderen over moeder gesproken.

Huishoudster
16 April 1852. Des middags kwam Moeder Meihuizen hier en zuster Obbina benevens jufvrouw W.L. van Giffen [vanzelfsprekend uit Groningen].
6 Mei 1852. Vanavond met moeder enz gesprekken over onsterfelijkheid en onze gronden voor dat geloof, behalve over het dagelijks wederkeerende onderwerp onzer gesprekken en overdenkingen, onze Lieve daar in de Hemel.
De eerste huishoudster ontmoette de broer van Huizinga, de vlam sloeg onmiddellijk over en ze trouwden snel. Mietje haar zus Geke wilde wel komen. Mocht die gedacht hebben om zo ook aan de man te komen, dan heeft ze zich vergist. Huizinga bleef zijn onvergetelijke geliefde eeuwig trouw. Mietje stierf ook in het kraambed, zodat de beide broers in dezelfde situatie terecht kwamen.
26 Augustus 1852. [Geertje (Geke) van Giffen komt om Mietje op te volgen als huishoudster nu Mietje gaat trouwen met broeder Juriaan (Huizinga)].
Geke trouwde niet. Zij bleef bij Huizinga werken tot ze een betere betrekking kon krijgen bij dominee Huidekoper.
16 December 1852. Geke uit haar huis ontvangen o.a. een horologieketting voor mij van ‘t hoofdhair mijner vrouw vervaardigd, in welks bezit ik mij zeer verheug, niettegenstaande de weemoedige herinnering daardoor opgewekt [de vader van Mietje en Geke, Heiko van Giffen, was zilversmid].
6 April 1853. Bruno Tideman verhaalt, hoe hij even als ik (en het was met zijn broeder Johannes evnzoo) zich het gelaat van zijn eerste vrouw nimmer weder, zelfs in den droom, levendig had kunnen voostellen.
De Heer Bok verhaalt hoe hij, om zich mijn vrouw levendig te vertegenwoordigen, haar zich denken moet hoe zij daar met haar vriendelijk gelaat het zijkamertje binnenkwam om een kooltje vuur in het tabakscomfoor te brengen. Mevrouw Bok vertegenwoordigde haar het duidelijkst zooals zij op hare eigenaardige wijze met ootmoedigheid de kerk inkwam en zich naar hare plaats begaf (ik beklaagde mij dat ik mij ‘t gelaat mijns vrouw niet duidelijk meer kan voorstellen).
12 April 1853. Ik [heb] des avonds op de rustplaats van het stof mijner eeuwig geliefde eenige oogenblikken van ernstig gepeins gewijd op deze 15de verjaardag onzer onderlinge verbindtenis.
7 Augustus 1853. Met [dominee] Boeke gesproken over mijn lieve Alida. Onze denkbeelden over de blijvende betrekking tusschen ons en onze afgestorvenen schijnen zeer goed overeen te stemmen. Hij oordeelt dat ik noodeloos mij verontrust met de gedachte of ik ooit mijn dierbaarste zou kunnen vergeten. Hij laat [mij] nog veel van haar vertellen. Hij waardeert niet zeer hoog de verschijnselen van het Magnetismus. Ik verhaal hoe ik daardoor bevestigd ben in mijn geloof aan de inwerking van de geesten op elkaar. Hij hoort met verbazing wat ik hem daarvan vertel, hoe zij zelfs de titels van boeken opgaf, die ik haar voorhield, hoe zij zelfs mijn vroegere gedachten of gezindheden wist. Dit alles leidt ons tot gewichtige beschouwingen over ‘t leven hierna.
20 October 1869. Des namiddags naar de Waal. Naar Jakob Bakker in Bargen, waar ik l.l. maandag niet ter begrafenis van het 12-jarig dochtertje was geweest. Aldaar aangetroffen Naantje (van Haarlem) met haar zoontje, vervolgens Jan (van de Waal) en Cornelis Boon en Herman Roeper. Ik daar vertoefd van 5 tot 8 uur ongeveer, sprekende tot troost en bemoediging.
Naantje herinnert zich nog zeer goed in welke gemoedsstemming ik verkeerde na den dood mijner vrouw en hoe ik toen voor mijzelve steeds troost zocht en vond en hoe ik daarin, meende zij, ten voorbeeld was, zoodanig dat zij zelve steeds bij alle rampen zich door die herinnering gesterkt gevoeld had. Zij behoorde toen tot de Doopelingen.
Gesprekken met Jan Roeper over de volkomen zekerheid en hooge waarde van ‘t geloof aan onze bestemming voor den Eeuwigheid.


Grafsteen 11 Juny 1879. Op het Kerkhof, waar nu eene zerk is gelegd op het graf van mijne onvergetelijke. Ik riep mij daar de oogenblikken voor de geest die ik daar vroeger in diepe droefheid had doorgebragt.

19 September 1883. Groningen. Bij [Dominee] Sannes, ook veel over mijn vrouw gesproken en de herinneringen die hij van haar had uit den tijd dat hij nog te Kolham stond, hoe vriendelijk zij, meisje met haar blozend aanminnig gelaat, hem steeds ontving en naar de huiskamer begeleidde in de Groningsche kap, die haar zoo fraaij stond.


Terug naar de vorige bladzij