HUIZINGA en het strand



28 November 1843. Te 7 uur met den Heer Bok (die naar Alkmaar moest op begrafenis van zijn zwager Jacob Prins) gebracht met de kapwagen door den Hoorn naar ‘t strand, met een vischschuit naar ‘t Nieuwe Diep; in “de Burg” koffij gedronken, te 2 ure in de schuit van Alkmaar, daar gelogeerd.

12 January 1846. Des avonds Departementsvergadering.
Wij ontmoeten op deze vergadering kapitein de Boer van Sapmeer (met nog 2 anderen) die het hout geladen hadden (balken) dat hier laatst gestrand was, om het naar Engeland te voeren. Zij hadden nu al 14 dagen in de haven op oostenwind liggen wachten.

5 November 1846. Des namiddags den Heer Bok hier. Gesprek over zijne strandvonderij. Hij vindt zich soms in eene moeijelijke positie om orde te handhaven en toch de gunst der menschen, die hij als Notaris behoeft niet te verliezen.

23 April 1847. Een scheepje met hout op het strand, of liever in de Roggesloot ingesleept, in zinkende staat.

19 November 1847. Uit brief van Alida: “Morgen is er verkooping van gestrand hout. Er is hier een Noorman gestrand, schip en lading alles best in orde maar met de ekuipage is het zeer treurig afgeloopen. Zij allen in het gezigt van Tessel omgekomen. Alle pogingen tot redding waren vrugteloos. Wij waren er diep mee begaan. Ach, wij zijn hier toch wel digt bij die rampen. Gelukkig dat het thans zeldzaamheden worden”.

30 Juny 1848. Den Heer J. van Geuns van Haarlem hier des voormiddags. Hij had gehoopt hier werkzaamheid te zullen vinden als duiker bij het gestrande schip met spoorstaven achter de Westen. Maar de Heer W. Bok scheen zich volstrekt niet met hem te willen inlaten. Hij (van Geuns) beschouwde de strandvonders als roovers en W. Bok als de ergste. Hij had onlangs weder een geheel vergeefsche reis gemaakt naar Terschelling en naar de Lutine, het schip met geld.

31 Augustus 1848. Des morgens zeer schoon weder. De Heer van Geuns hier om te vragen of wij nu eens naar het strand wilden om hem in zijn werk aldaar te zien. Ten gevolge hiervan komt Jan Pietersz Dekker met de wagen ons te 10 ure afhalen. Dirk en ik gaan mede (met Simon Klaasz Luitsen). Zware regen (te dier zelfder tijd 5 hozen aan de lucht). Wij komen op het strand langs zeer ongebaande wegen midden door de duinen. Na een tijd lang in de tent vertoefd te hebben komt van Geuns ons met de boot, die de staven aan wal bracht, halen. Wij worden door het water henengedragen. Jakob Buijs is duiker. Zij halen in ons bijzijn een aantal staven op alsmede een groot stuk hout. Ik gevoel mij niet wel. Weder naar land en na eenig vertoef in de tent weder naar huis waar ik te half 4 aankwam en terstomd naar bed ging. De volgende morgen was ik weer beter. Dirk wilde van zeeziekte niets weten.

14 April 1849. Van Geuns hier, veel sprak hij over Bok, wien hij zijne duikerszaak had willen verkoopen, doch die zulks afgewezen had, na zich over alles geïnformeerd te hebben. Hij sprak van een aanklagt tegen hem [Bok] door Simon Ran ingediend, die nog vervolgd werd. Hij zou goederen van de strandvonderij verkocht en niet verantwoord hebben.
Hij zend mij vanmiddag bij zijn vertrek van Texel de 3 platen van de ontlading der Martha.

2 January 1850. Jan Smit had zeer veel te vertellen van strandingen. Aris Eelman (Kievit) heb ik ernstig teregtgewezen over zijne meening omtrent stranddieverij.
Sijbrand Pietersz Keyser verhaalde mij welk een lasterschrift er in de Hydra gestaan had tegen W. Bok, over het omkomen van de bemanning van de Barresen. Ik deed hem het misdadige van zulk een laster opmerken. Wilem Bok verhaalde veel strandgeschiedenissen.

4 January 1850. Cornelis Sijbrandsz Keyser hier van namiddag tractement gebragt. Simon Keyser spreekt over het stuk dat in de Hydra staat over het zoogenaamd pligtsverzuim van Bok, bij de stranding van de Barresen, kapitein Hesselberg. De Hydra wordt hier allen gelezen door Pieter Martinusz Langeveld en Cornelis Gerritsz Smit. Keyser laakt ook zeer dat stuk. Zoo kan men ieder wel in een slecht daglicht stellen.

6 January 1850. Verleden week is op ’t strand eene lading Deensche garst uit een gestrand schip verkocht, meest à F1,25 ’t mud.

12 January 1850. Ik ontmoette Jakob Buijs van Cocksdorp. Ik bragt hem hulde toe voor zijne menschlievendheid betoond met het redden der 19 schipbreukelingen van de Agnes, voor eenige tijd achter de Koog gestrand, waarbij ruim 40 personen verdronken zijn. Ik vroeg hem of hij ook wat aan den Heer J. van Geuns te berigten had? Hij zeide dat hij gaarne wenschte te weten of hij die duikerstoestel nog aan zich had. Hij was door Bakker van ’t Nieuwe Diep en anderen wel sterk aangezogt om zelf zulk eene zaak te beginnen. Men zou wel voor de gelden van den aankoop zorgen. Maar hij had dit steeds, vroeger afgewezen. Misschien evenwel zou hij daarover met den Heer van Geuns nog wel eens willen handelen.

13 January 1850. Ik liep met Willem en Welmoet Bok naar de Waal, ‘t was zeer koud, ik betuigde mijn hartelijke deelneming in hun leed over het lasterschrift door Simon Ran in de Hydra. Willem Bok toonde aan hoe hier in het geheel van geen pligtsverzuim sprake kon wezen daar de strandvonder over de Reddingsboot niets te zeggen had, en desalniettemin had hij Bok terstond er order op gesteld dat de boot gehaald werd, en het was allen aan den ouden Kunst aan den Hoorn te wijten dat hij eerst te half 10 ure gekomen was.

17 January 1850. Bok verhaalt het geheel gedrag van zijn zoon Willem bij de stranding van de Barresen. Diensvolgens kan er van eenig pligtsverzuim volstrekt geen sprake zijn. Dat de Reddingsboot van den Hoorn niet eerder kwam lag niet aan Willem, die vroeg genoeg om dezelve gezonden had, schoon hij daartoe volstrekt niet verpligt was, maar aan den ouden en onbruikbaren oppasser van dezelve, Teunis Kunst. Met de grootste verontwaardiging natuurlijk sprak hij van het schandschrift van Simon Ran in de Hydra. Hij beklaagde zich over het vele werk dat “die schoelje” hem daardoor veroorzaakte, door de uitvoerige rapporten die hij moest zenden aan de Gouverneur, die deze zaak nauwkeurig onderzocht. Hij verhaalde mij hoe het gerugt ging dat bij hem Bok een kistje met kostbaarheden van de laatste stranding verduisterd zou zijn, uitgestrooid door Sijbrand Teunisz Koning. Deze knaap had hij verleden zondag daarover gehoord in presentie van de strandwachters. Als wanneer hij, S. Koning, verklaard had dat hij het wel had verhaald, maar alleen om ook eens wat te verhalen. De Heer Baert had ook verhaald dat er bij hem W. Bok kisten met goederen bezorgd waren. Geheel onwaar. Alleen de brievenzak had hij van strand af zijner vrouw doen bezorgen, met verzoek om alle die brieven en papieren zorgvuldig te droogen. Hij kon geene woorden vinden om zijne verontwaardiging uit te drukken over het karakter dat de bevolking van Texel bij die stranding van de Agnes had geopenbaard en nu nog openbaarde. Dag en nacht waren er meer dan 300 man in de weer geweest om van ’t strand weg te steelen wat zij maar krijgen konden. Van de week hadden zij nog Gerbrand Dros van de Waal betrapt met een kar, een lading gestolen tabak en verfhout weghalende (waarover hij vrijdag in het verhoor genomen is). Het was onmogelijk een strand van 3 à 4 uur lengte te surveilleren, dat over die gehele lengte met dieven in de duinen op de loer leggende, bezet was, te meer daar hier geen garnizoen was en er op een tijd slechts één enkele politiedienaar te gebruiken was. En dan moest men hooren dat de fatsoenlijkste burgers den strandroof verdedigden. Zoo leerde men de onbegrijpelijke slechtheid der menschen kennen. Hij beklaagde de predikanten die voor zoodanige menschen nutteloos hun tijd en krachten besteedden. Vroeger had J.C. van Lith, de vorige strandvonder, altijd grooten overvloed van brandhout van ’t strand gehad. Hij, Bok, had terstond tegen zijne onderstrandvonders gezegd dat zij hem daarvan nooit iets behoeften te bezorgen. Eensdeels omdat hij niet wilde dat men zou kunnen zeggen dat hij zich iets toe eigende, anderendeels omdat hij dan de onderstrandvonders te beter op de vingers kon tikken als zij hun pligt te buiten gingen.

22 January 1850. Gister heeft de verkoop plaatsgehad van het Russische fregatschip Agnes, kapitein Ahrensfeld, van New York naar Bremen, achter de Koog gestrand. Deze zaak en de positie van den Heer Bok daarbij die door de kapitein bij den Heer Gouverneur is aangeklaagd wegens verwaarloozing zijner belangen, is het algemeene onderwerp der gesprekken.

22 January 1850. Verleden zaterdag kwam Gerbrand Gerbrandsz Dros van de Waal en zijn zoon Gerbrand bij mij, mij biddende om eens naar Bok te gaan en zijne voorspraak te wezen opdat de actie tegen hem wegens stranddieverij ingesteld niet vervolgd werd. Ik deed het, maar Bok deed mij uit hoofde van de omstandigheden de onmogelijkheid opmerken om deze zaak in te houden. Dros wordt algemeen zeer beklaagd.

5 February 1850. Verleden zondagavond was den Heer Bok hier. Hij kwam mij mededeelen dat hij in de verloopen week 2 brieven van den Gouverneur gekregen had, waarbij hij ten volle geregtvaardigd werd wegens zijn gedrag bij de 2 laatste strandingen. In zijne verantwoording had Bok niet kunnen verzwijgen dat er verbazend veel stranddieverij had plaatsgehad. Nu had hij een brief van den Officier der Regtbank te Alkmaar ontvangen die, daartoe aanleiding hebbende door een brief van de Gouverneur, de bedrijvers dier stranddieverij wilde opsporen en vervolgen. Hij, Bok, had nu wel moeten opgeven wat hij van Dros wist. Het was dan nu wel te vreezen dat deze spoedig zou worden geapprehendeerd.
Hij kwam deze zaak vertellen opdat ik in staat zou zijn, overal waar het te pas kwam, te verklaren dat Bok de schuld hiervan niet op zijne rekening had, maar dat zij geweten moest worden aan de aanklagt van de kapitein der Agnes.

11 February 1850. Eergisteravond bragt Jakob Sijbrandsz Keyser ons een lange visite van 7 tot half 12. Hij meende dat Bok ontevreden op hem was omdat hij hem op Nieuwjaarsdag (uit louter zucht om opregt te zijn) onder het oog had gebragt dat hij Bok, als hij zijn post als Strandvonder niet goed kon vervullen, gelijk zulks blijkbaar was, dien dan liever moest nederleggen.

22 Juny 1850. Eergister heeft men op het Westerstrand een schip afgebragt met zeer veel moeite, dat daar verleden najaar was gestrand.
De Heer van Gelder haalt thans een menigte goed uit het Bremer-Amerikaansch schip of wrak van de Agnes. Van de week zou hij wel voor 3000 gulden eruit gehaald hebben. Vele scheepsladingen zijn al naar Amsterdam verzonden.

13 November 1850. Ali zegt dat er in het geheel wel 5 schepen hier gestrand zijn. Dat op de Noorderhaaks moet een groot schip zijn met wel 30 man, alles is vergaan.

29 September 1851. Johannes Bok en de Vries kwamen van ’t Eijerland waar een schip deze morgen op ’t strand geraakt was zonder menschen, met ballast, een Noordsche brik.

8 April 1852. Marijtje Buijs verhaalt dat haar Auke in zeer onaangename aanraking met de kommiezen is. Hij had uit het gestrande schip in ’t Eijerland een scheepsvragt aardenwerk aan wal gebragt en nu vonden de kommiezen een nog grooter hoeveelheid onder de zoldering enz. verborgen waarvan hij zeide onkundig te zijn doordien hij zelf bij de lading niet tegenwoordig was geweest. Marijtje ziet voor zich de toekomst bezorgd in om dat geval met Auke.

6 September 1852. Aan Bok is nu ook zijn post als Opperstrandvonder ontnomen, die op de Burgemeester is overgegaan.

7 September 1852. Des avonds bij den Heer Bok, mevrouw is naar Heemstede. Bok beklaagt zich dat hij uit de krant moest lezen dat hij zoo plotseling van zijn post als Strandvonder was ontzet. Thorbecke maakt veel ontevreden menschen, hij heeft theorie, maar geen practijk.

9 September 1852. Dalmeijer hier vanmiddag. Hij verhaalt hoe Bok tegen hem, op zijn betoog over de verbetering der reddingsmiddelen aan het strand, in het Tijdschrift voor Zeewezen geschreven heeft. Dalmeijer verklaart zijne wijze van zien, dat aan elk die goederen bergt een deel van de waarde moet worden gegeven. Hij is nog werkzaam om een vuurtoren achter de Koog geplaatst te krijgen. Het Ministerie had zijn voorstel, om een door hem uitgedacht middel tot redding te beproeven, van de hand gewezen om de kosten, hoewel die slechts een 50 gulden zouden beloopen.

6 October 1852. Vanmorgen een Fransch schip met ballast op ’t strand gekoomen, de 5 man scheepsvolk gelukkig behouden aan wal.

8 October 1852. Daar is weer een schip (met haver) gestrand achter de Westen, het 3e in 8 dagen.

14 October 1852. Willem Bok was met Bruno naar het strand, aldaar een Fransch schip verkocht voor f140,- en de tuigagie voor f600,-. De kapitein beklaagde zich sterk dat er wel 2/3 gestolen was. Hij zou zich beklagen in Amsterdam.
De Burgemeester is nu ook Commissionair in Zeezaken geworden, hij die, zooals Bok zeide, vroeger zich dikwijls allerhevigst had uitgelaten over de kwade praktijken die daaraan doorgaans verbonden waren. Bok zeide dat hij zijn zoon altijd de strengste beginselen van regt en eerlijkheid had ingeprent, die daarvan ook niet afweek, gelijk hij zelf ook nooit een halve cent genomen had die hem niet toekwam.

25 October 1852. Frans Koorn verhaalde hoe er gister een schip op ’t strand was gekoomen geladen met steenkoolen uit Engeland, dat kort nadat het door het volk verlaten was (allen met hun goed behouden) in brand was gevlogen en nog brandde. Neef Huizinga van den Hoorn zei dat hij straks 6 uur de gloed nog aan de lucht had gezien van het brandende schip.

31 October 1852. Sijbrand Pietersz Keyser verhaalt hoe Willem Bok met alle kracht had zoeken te verhinderen dat er iemand in de Reddingsboot zou gaan daar het ding, hoewel nieuw, geheel ongeschikt was. Doch 5 Engelschen van het onlangsch gestrande schip stoorden zich er niet aan en zij werden de redders van de 9 menschen die op de Hollandsche Kof van Kapitein Ouwehand waren.

26 November 1852. Den Heer W. Bok jr. leert nu ook Zweedsch van de hier gestrande kapitein.

14 February 1853. Des avonds den Heer Bok hier van 7-11 uur. Hij bepaalt om a.s. Zaterdag 12 uur op het Raadhuis vergadering te houden voor ’t benoemen van een toeziend voogd over mijne kinderen. Voorts verhaalde hij van zijne ontmoeting met Langeveld de doove, en hoe de Burgemeester toen hij strandvonder werd hem beloofd had om aan hem en Kikkert beurtelings de verkoopingen te gunnen doch dat hij nu de derde verkooping gaf aan de deurwaarder K. Luitze. Dat hij Bok hem daarover geschreven had en wat antwoord hij had ontvangen. Hij liet mij de brief lezen, die van vriendschaps-betuigingen omtrent Bok overvloeide. Luitze en Sijbrand deelen de voordeel der verkooping. Hij was daar zeer gevoelig over. Veel over Sijbrand en zijne handelswijze, hoe hij zich bij de kapiteins van de gestrande schepen als zoon van de Burgemeester zocht in te dringen.

2 Maart 1853. Met Dominee Vrendenberg en vrouw (en S. Keyser) bij Burgemeester. Hij had als hij zeide ons verzocht om ons mededeelingen te doen omtrent menschen en hunne belagingen. Hij verhaalde ons daarop hoe hij verleden jaar het Strandvonderschap had aanvaard en hoe hij het sedert had waargenomen naar de regelen van strikte regtvaardigheid en billijkheid. Welke gewichtige diensten Sijbrand hem daarbij bewees. Wat onbeschoftheden hij evenwel van Willem Bok en Westenberg moest ondervinden, en hoe hij nu voor een paar dagen een stuk van de Minister van Binnenlandsche Zaken had ontvangen zijnde een aanklagt van hem Burgemeester als die hun commissionairs in zeezaken op alle wijze tegenwerkte, en verzoekende dat de Minister hem Burgemeester hem binnen de grenzen van zijn pligt mogt terugbrengen. De Burgemeester was daarover verschrikkelijk verontwaardigd. Hij zag daarin alleen het werk van den ouden Bok die
zooveel verpligtingen aan hem had. Al die vreemde instappers hadden hier de rust en vrede op Texel verstoord, baatzucht dreef hen, enz. De leelijkste namen werden niet gespaard, de grofste aantijgingen gedaan.

6 February 1854. Kikkert is op het strand nogal vrijgevig met sterken drank [zegt diender Schuur].

7 February 1855. Jakob Buijs verhaalde dat iemand een zeehond had gevangen en het spek uitgekookt. Een der jongens had steelsgewijze veel van dat uitgebraden spek (kanen of vinken) gegeten. Hij heeft wat op het strand te verrigten, gevoelt eene sterke werking in de buik en loost wel 30 wormen. Nu had hij, Jakob Buijs, onlangs ook een Rob gevangen en aan zijn meisje ook eenige stukjes van die kanen gegeven die ook spoedig daarop een paar wormen had geloosd. Nu gaf hij haar van tijd tot tijd de traan die zoo helder en reukloos is als regenwater en zij bevondt zich altijd zeer goed daarbij.

6 Mei 1856. Bij Albert Jansz Koning, de vrouw Trijntje Pieters Koning voor 13 weken bevallen. Zij is zeer zwak in ‘t hoofd en soms zeer wonderlijk.
Ik sprak veel met eene vrouw aldaar, de vrouw van D. Smit aan den Hoorn, die vroeger bij Jan Koning diende. Met haar kon ik veel over mijne Alida spreken. Zij had van Marijtje (destijds op ’t Nieuwe Schild) veel van haar hooren verhalen en haar leren hoogachten.
Bij Pieter Klaasz Kikkert, waar ik zeer welkom was. Zij spraken veel tot lof van hare ouders. Haar vader moet een braaf man geweest zijn. Hij wilde zich niet verrijken met de buit der gestrande schepen, schoon hij er de beste gelegenheid toe had, zoodat hij, had hij oneerlijk willen zijn, zijne kinderen ieder wel een beste boerenplaats had kunnen geven.

7 January 1857. 15 schipbreukelingen van een Noordsch houtschip, dat voor een paar dagen hier strandde, zijn in de Lindeboom.

5 Maart 1857. Door bewerking van Biem Lap en M. Remmers drinken de haringtrekkers aan ’t strand ook geen drank meer. Er zijn 9 netten, bij iedere 10 man, die dikwijls halverlijf in ’t water staan, doch zij weigeren zelve reeds den drank.

12 April 1858. S. Keyser verhaalt hoe hij is gevaren met het regtsgeding te Alkmaar daarover dat zijne knegts zijn gekocht hout van ’t strand naar de boereplaats gereden hebben. Zij zijn veroordeeld. Hij had niets geen vertrouwen op die regtbank, die was allerellendigst te samen gesteld.

23 April 1859. Samuel des morgens met Arend Kikkert naar de Koog naar het schip dat daar op het strand zit.

27 November 1859. Te Cocksdorp is door het stranden van een schip met broodsuiker overdaad van deze zoetigheid. Zij wordt voor 20 cent verkocht, de zwaarbeschadigde ook voor 6 cent.

28 Mei 1860. Vreeselijk onstuimig weder.
Tegen 10 uur kwamen wij weder te huis, door het omslaan der storm weder in de wind op, met veel moeite worstelden wij er door, mijn regenmantel was in 3 flarden gescheurd. Koud weer, ontzagchelijk veel ongelukken zijn er overal vooral op het strand gebeurd, een menigte schipbreuken hier en elders, 150 schepen op onze kusten vergaan.

30 Mei 1860. Broeder Juriaan van voormiddag gereden met den Heer Kikkert naar Eijerland en daar de ellende op het strand gezien. Een Hamburger stoomboot gestrand met 48 ossen en 1460 schapen waarmede het strand overdekt was. Men zag een menigte wrakken drijven.
Woensdag eerst bedaarde ‘t weer. Broeder Juriaan reed met den Heer Kikkert mee naar ‘t strand. Daar zag ‘t akelig uit. Achter de Koog zat een schip, achter Cocksdorp een stoomboot van Hamburg met vee, 200 koebeesten en ruim 1400 schapen, die nu alle in zee omdreven of dood op ‘t strand lagen, wel 200 bij elkaar. Buitendien zag men nog een menigte wrakken drijven. Een aantal schipbreukelingen is gered, maar waarschijnlijk een nog veel grooter aantal omgekomen. De Couranten waren vol van ongelukken. Gedurig werden er nog schepen in zee drijvende gevonden door de bemanning verlaten. Er moeten op onze kusten ongeveer 150 schepen vergaan zijn.

23 Augustus 1860. Stormwind die een groot deel onzer vruchten van de boomen schudt.
Des namiddags met Dirk en Samuel naar de Koog waar zij gehoord hadden dat een schip gestrand zou zijn, ’t was echter zoo niet. Zieken bezocht. Dirk en Samuel zijn op de duinen of op het strand.

18 November 1860. Een schip op het strand achter de Koog, 15 menschen daarvan gered en des namiddags aan den Burg gebragt.

21 November 1860. Des namiddags met Menno naar de Koog geloopen naar het strand en de 3 schepen aldaar (2 uur van den Burg). Eén met steenkool is geheel verbrijzeld. Het groote schip met planken La Favourite zit hoog en droog. Wij wandelden daar om. Het was reeds donker doch maanlicht. Ik sprak daar Jan Duinker, de commiezen, enz. Bij het teruggaan langs de rollende golven der zee is Menno eerst zeer angstig. Wij volbrengen echter de reis beter dan ik gedacht had, ofschoon ik zelf niet minder en meer welligt nog dan hij van een loop van 4 en een half uuren zeer vermoeid was.

25 November 1860. J.C. Bakker had van de week misschien wel 80 gulden verdiend met rijden naar en van ’t strand, 2 wagens reden dagelijks 2 maal á 3 gulden de vragt, doch de paarden werden dan nu ook meest met brood gevoerd.

3 December 1860. Het wrak van kapitein Van der Sluis, een schoener, is verkogt voor ruim 300 gulden, hetgeen er van geborgen was medegerekend voor 1300 gulden. Hij krijgt in alles niet meer dan 460 gulden mede, terwijl hij behalve 300 gulden voor onkosten 600 gulden in handen van Kikkert en Sijbrand Keyser laat, dus dat is voor deze in korten tijd een mooie som verdiend. De andere kapitein, die laatstleden zondag vertrokken is, kreeg niet alleen niets mede, maar moest nog eerst 310 gulden bij den Heer Bok storten of bewijs daarvoor afgeven op de Reederij alvorens hij zijne noodige papieren kon medekrijgen, dus schip en lading steenkool geheel weg. Kapitein en scheepsvolk hebben zelfs niets meer dan de plunje, die zij aanhadden toen zij in de Reddingboot stapten, kunnen bergen.
Wat het groote barkschip, dat met gezaagde houtwaren geladen in zijn geheel op strand zit en ook vandaag verkogt is, heeft opgebragt, weet ik nu nog niet, maar zeker is het, dat de Agenten van Zeezaken zoals Sijbrand Keyser, Kikkert en Bok bij zulke gelegenheden hunne beurzen vullen. Het verhaal dat kapitein Saathoff ons gaf van zijn schipbreuk was aandoenlijk.

16 November 1861. Vreeselijk zijn de rampen op de kust, ten minste 8 schepen gestrand en op eenige afstand nog veel meer. Menno naar ‘t strand geweest.

17 November 1861. Wieringa verhaalt uit den mond van de Belgischen loods, de eenige die van 10 man gered is, de stranding van een schip achter den Hoorn.

25 November 1861. Brief aan Grootmoeder en Katrina op ‘t Hoogezand: [Over de vele strandingen en de verkooping van stokvisch ten gevolge daarvan] 200.000 stuks zijn uit 1 schip gelost en op wagens van Cocksdorp hier aan den Burg gebragt. ‘t Wagenhuis en de stal van den Heer Kikkert is er geheel mede gevuld. Elke wagen laadde er 700 en ontving 5 gulden vragt. Zoo kwamen er soms 40 wagens op 1 dag hier aan. Dat er ook wel ettelijke duizenden van ontvreemd zijn, laat zich wel denken, behalve het drietal wat aan elken voerman gegeven werd bij ‘t doen van een vragt.

18 December 1861. Bok verhaalt hoe hij sedert maandag bezoek had gehad van een Pruissisch zeeofficier die onderzoek kwam doen naar de overblijfselen van het gestrandde instructievaartuig Amazone met 110 man en 19 adelborsten. Hij was (woensdag) vanmiddag weer vertrokken. Deze officier was slechts door zoogenaamd toevallige omstandigheden bewaard voor deze schipbreuk daar hij anders medegegaan zou zijn, en dit was reeds de 5e keer dat hij alzoo had zullen uitgaan, maar wat verhinderd was, met een schip dat later schipbreuk leed.
Bruno had het verbazend druk op het strand.

5 Maart 1862. Ik naar de stoomboot Zaanstroom, aldaar Bruno Bok. Pauline gaande naar de Koog, hare zuster niet wel. Bruno ging met P. Koorn met 3 zeelieden van het onlangs gestrande Portugesche schip met koffij, naar Amsterdam. Hij verhaalt van de timmerman, een Spanjaard die in een hospitaal in Engeland door het lezen van tractaatjes protestant was geworden, en nu uit zijn vaderland gebannen was. Hij droeg altijd de Bijbel bij zich.

7 Mei 1863. Reijer Daalder hier, berigt dat zijn halfbroer Jan Duinker deze morgen in zee drijvende is gevonden. Duinker had drankproblemen - van Maart tot December geen drank gebruikt, maar met het verkoopen van een varken dat niet op straat kon gebeuren maar in de herberg was hij er weer afgeraakt, vooral de vrouw van Klaas Boon had altijd haar best gedaan om hem weer te verleiden en ‘t was haar gelukt. Duinker had finantiële problemen, zei wij zijn arm, straatarm, liep het huis uit, door zijn vrouw teruggeroepen. Des nachts bemerkte zij dat hij niet meer naast haar in bed lag, zij haalde de buren die nu overal tevergeefs zochten. Eindelijk vonden zij de stappen zijner blote voeten op ‘t strand regt op zee aangaande en te 5 ure werd zijn lijk gevonden, 33 jaar oud.

14 December 1863. Des morgens 10 uur Broos hier, doch hij vertrok weder te 11 ure daar hij met de dames Bok naar het strand zoude rijden.

28 December 1863. Des avonds Ter Brake van Almeide hier (buurman van Dominee Cardinaal). Hij wil tabak koopen van het strand.

4 January 1864. Schip met tabak gestrand. ‘t Pakhuis aan de haven vol met wijn, bier en likeuren. Tegen de vorst heeft men daar een dubbele wand van zeewier omtoe laten maken.
Daar den Heer Bosch vertrokken is naar Enschedé, als onderwijzer aan de Industrieschool (1000 gulden tractement), is Menno vrij van school.
Brief aan Samuel: De scheepvaart is geheel gestremd, de brieven gaan reeds over de Hors.

11 February 1864. Den Heer Voigt verhaalt van de zeer onderscheiden inhoud der lading van het gestrande schip Venus die weldra aan ’t Oude Schild verkogt zal worden. Alle stukgoederen bestemd van Hamburg naar Curacao. Hij dacht dat het wel 40.000 gulden zou waard zijn, doch waarvan wel niets zou overblijven als de bergers daarvan hun derde hadden, en hijzelf zijn pakhuishuur. Een onbedenkelijken verscheidenheid van zaken was daar aanwezig.

13 April 1864. Brief aan Samuel: Allertreurigst is het daarentegen gesteld met de visserij, behalve met de haring, die kan men bijkans te geef krijgen. Hier zijn twee zegens, aan den Hoorn tehuis behoorend. Gij weet wel, dat zijn zeer groote netten, door 8 man gedirigeerd, maar bij ‘t ophalen waren zij zoo vol, dat gansche scholen van haringen eroverheen zwommen. Biem Lap voedert er zijn varkens mede. Maar oesters en palingen en schelpen worden bijkans niet gevangen. Maarten Timmer zeide mij, dat hem in 50 jaar geen zoo ongunstig jaar heugde.
Een schipper, die gewoonlijk 30.000 oesters per reis naar Amsterdam bragt, was nu met 1100 op weg, er was niet meer. De menschen moeten geheel op crediet leven. Gelukkig hebben de strandingen van den winter onder de schelpvisschers nogal eenige welvaart gebragt. Ik meen dat de Heer Bok mij ‘t cijfer van 12.000 gulden noemde, dat onlangs onder de visscherlieden enz van Cocksdorp was uitbetaald. De lading van ‘t schip “de Venus” is voor 32.000 gulden verkocht, maar zoo men zegt, is dit nog niet genoeg om de gemaakte onkosten te dekken en zoude er nog 8000 gulden te kort komen en moeten de assuradeurs de assurantie nog bovendien betalen.

24 October 1864. Groot feest op ‘t strand bij de inwijding van de nieuwe Vuurtoren. De Heer Kikkert, aan wie hij vooral te danken was, mocht ‘t eerste licht aansteken. Feest en vuurwerk op ‘t Eijerlansche Huis.

27 February 1865. Brief aan Samuel: De nieuwe vuurtoren hier op Texel voldoet goed, er komen nu althans volstrekt geen schepen op ‘t strand. Verleden zaterdag was er groot alarm. Men zeide dat er een bark op strand zat. Alle man trok er heen, maar het bleek slechts een Groninger tjalk met grind, die overboord gezet werd, waardoor het schip lichtte en weder kon vertrekken. Men had wel wat anders gehoopt (groote armoede op Eijerland).

9 April 1867. Langeveld heeft de Albatros [Jan van Gent?] nog levende die l.l. zaterdag hier aan de deur vertoond werd (op ’t strand gevangen) en die Ensing had willen koopen.

21 April 1867. Zware ZW storm. Sijbrand Keyser en Teunis Timmer worden uit de kerk gehaald omdat er een groot schip uit de haven van het Nieuwe Diep was weggedreven en achter het Nieuwe Schild gestrand, niettegenstaande 2 sleepbooten het zochten tegen te houden.
22 April 1867. Wij zien te Oosterend het schip liggen.

3 December 1867. De storm was intusschen bedaard, het wordt koud en vriezend. Schip aan de Koog gestrand en 1 op het Vlie.

19 April 1868. Zondag. Ik naar Oosterend. Bij Gerbrig Dijksen, die een telegram had ontvangen dat haar man S. Kuiper l.l. donderdagnacht bij Douvry door een stoomboot aangevaren was, zoodat zij het schip op strand hadden moeten zetten. Allen waren er goed afgekomen.

12 November 1868. Bij Bruno Bok, gesprekken over de strandvonderij, naar aanleiding daarvan dat Ter Meulen bij hem geïnformeerd had naar de waarheid van het zeggen dat (op ’t strand) den grooten steelen en de kleinen het dan ook wel zouden mogen doen.
Bruno beweerde dat de Commissionairs onder te strenge controle stonden om te kunnen steelen. Hij weersprak mij echter niet dat die betrekking groote verzoekingen had en verklaarde tenslotte zelf dat zij alleen begeerlijk kon zijn om de voordeelen die zij opleverde.

4 Maart 1869. Des avonds Bruno Bok en vrouw hier boterham gegeten, hij verhaalt van de redding der 12 manschappen l.l. zondag van het achter de Koog gestrande schip door Kapitein Mets met de reddingsboot, met zeer veel moeite en inspanning (de Courant had vermeld dat dit reeds de 174e maal was dat de wakkere Mets menschenlevens redde).

21 Augustus 1869. Van de week passeerden hier talloze wagens met tarwe van het gestrande schip van J. Potger, voor 3 gulden per mud verkocht.

16 Juny 1870. Wij met ons gezelschap, daarbij Adrienne Vrendenberg-Koning, te zamen 7 personen, des morgens half 9 uitgewandeld naar de Koog. Het was een zeer schoone dag. Ik bij Reijer Daalder. Van deze kregen wij in de duinen koffij, enz. Wij bragten in de duinen en op ’t strand genoeglijk eenige uren door. Ik met Anna in zee. Een visscherman (de Jager) was bezig bij ’t strand langs een vischnet te slepen en ving een weinig tarbot. Reijer Daalder bragt ons met de wagen (8 personen daarin) over de Waal naar huis. Half 5 te huis.

28 Augustus 1870. Zondag. Gepreekt aan den Burg. Weinig volk (121) door het zeer ongunstige weder. Vanmorgen achter den Hoorn een schip met steenkool uit Engeland gestrand. De volgende morgen verbrijzeld.

31 Augustus 1870. De 3 meisjes naar de Tent, aldaar Westenberg alleen, schoon het weder niet zeer gunstig was. Sina had daar gelegenheid om Engelsch te spreken met de Kapitein van het onlangs gestrande schip die daar met Herman Westenberg kwam.

9 April 1871. Bij Grietje Eelman, haar man is aan ‘t petroleum laden uit het gestrande schip op ‘t Vlie.

21 December 1871. Doctor Ensing en vrouw hier de avond gepasseerd. Gesprek over de strandingen der laatste dagen, 200 vaten oly en 8 vaten madeirawijn enz aangespoeld. De strandjutters maken zich vrolijk daarmede.

7 January 1872. Op reis naar een predikantenvergadering in Amsterdam: Trijntje Hemmer bij ons, vraagt ons met man en kind te mogen mederijden naar de Hors, vanwaar (tot mijn groote verbazing) hedenmiddag 4 uur den afvaart zou zijn naar ‘t Nieuwe Diep. Toegestaan. Des namiddags Koekebakker met de wagen van J.C. Bakker, ik daarin, met Trijntje Hemmer c.s., gereden naar de Schans en zoo over de Dijk naar Prins Hendrik en zoo voorts naar W. Hol op ‘t Horntje. Koud, onstuimig, harde wind. Daar verzamelden zich de passagiers, ook Aafje Buijs. Wij dronken koffij bij de kookkagchel. Eindelijk, na lang wachten, kwam de schipper ons waarschuwen. Wij naar het strand, moeijelijke weg. In ‘t jolletje 7 passagiers en 4 schippers, een ver eind weegs geroeid, braaf met zeewater bespat, naar de postschuit. Gelukkig behouden aangekomen. Wij ons in ‘t koude en donkere roefje opgeborgen, nu juist vol.
De wind en de stroom was ons tegen, wij laveerden steeds door. Eindelijk kwamen wij in ‘t Nieuwe Diep. ‘t Was sedert lang donker (kwart over 6). Wij meenden nog 20 minuten te hebben naar ‘t spoor te loopen. Wij daarheen gedraafd, doch te laat. Na een kwartier hoorden wij de trein vertrekken, toen wij nog niet bij ‘t Postkantoor waren. Wij toen naar Dyserink, gelukkig te huis, hij was zeer vriendelijk. Wij naar de Breuk te 11 ure, daar gelogeerd.

17 January 1872. Den Heer Pieter Dyserinck uit Haarlem hier. Hij kwam af - gelijk een zeer groot aantal andere kooplieden - op de geannonceerde verkoop van hedenavond van Galipoli oly en madeirawijn uit een gestrand schip hier op Texel geborgen onder directie van Burgemeester Loman.

18 January 1872. De latinisten hier. Ik hoorde dat er gister 30 vreemde kooplieden op Texel geweest waren, 20 in de Lindeboom, 1 Franschman met een makelaar uit Amsterdam als tolk. Er was voor 61.000 gulden verkocht, welke zaak Loman 3000 gulden zou opleveren. De oly was zeer duur geworden, wat op 20 gulden geraamd was, was 44 geworden. De wijn, hoewel volgens sommigen voortreffelijk, zeer goedkoop van 10 tot 13 stuivers de kan.
Doctor Ensing verhaalde van de verkoop van gister. Hij keurde het af dat Loman 10 procent van de opbrengst aftrok en dat evenwel de notarissen geenerlei voordeel daarvan hadden, hoe bang Loman was toen hij huiszoeking zou doen bij Biem Lap, met veldwachters, zoodat hij vooraf was teruggekeerd, maar dat de Ontvanger Eschauzier toen onverschrokken dit werk had volbragt. Echter was de wijn veilig opgeborgen en vond men slechts de plaats in de werf waar het vat gelegen had.
Ensing verhaalde dat de beurtschippers werkelijk er over gedacht hadden om een stoomboot op Amsterdam aan te leggen, maar toch voor de moeijelijkheden waren teruggedeinsd.

26 January 1872. Brief aan Samuel en Dolfina te Leeuwarden: Een aantal Oudeschilders zullen een onaangename toekomst tegengaan als beschuldigd van ‘t ontvreemden of koopen en verbergen van een zeer groote partij uitgebaggerde koffijboonen uit een gestrand schip (die meerendeels op de zolders van de Schans gedroogd zouden worden). De schipper Vlas, de koopman Paulus Vos, de Schansoppasser Zegel en meer anderen zijn daaraan annex.

26 September 1872. Met Cornelis Keyser gereden naar de Waal, Kamerdag. De wagen werd intusschen weggehaald om Loman naar de vuurtoren te rijden, schepen op ‘t strand, ‘t was ook weder stormweder.

28 October 1872. Wij des avonds niet naar de voorlezing van Weber in de Kikkert ten behoeve van de gewonde stuurman van een gestrand schip.

7 February 1873. Brief aan Samuel en Dolfina: Onlangs is er een schip op de Noorderhaaks gestrand. Al spoedig waren de Oude Schilders met hun vaartuigen daarbij en pakten alles mede, wat zij krijgen konden, aten en dronken inmiddels van alles wat hun voorkwam, o.a. ook van doozen of kisten met zekere koekjes, dat zij voor lekkernij hielden, maar ‘t bleek apothekersgoed te wezen. Ze zijn er alle ziek van geworden.
Aan de steenen kwamen allerlei karebassen met dranken aandrijven, ook dat was hunne gading. Des morgens om half 6 zongen zij aan de haven al ‘t hoogste lied uit. De spiritus was hun naar ‘t hoofd gevlogen. Bij zulke gelegenheden schijnen allen niet dan roovers te zijn.

10 September 1873. Trijntje Burger verhaalde mij van haar 2-jarig kind dat binnen een etmaal 40 à 50 groote wormen was kwijtgeraakt en nu volkomen gezond was terwijl het vooraf scheen te sterven. Het middel daartoe was het ingeven van een medicament in de vorm van een torentje dat van een fleschje met het opschrift ‘voor wormen’ uit een gestrand schip afkomstig was.

3 November 1873. Sijbrand Keyser hier met een geschrift Nieuw Grieksch van een kapitein Grieksch schip, dat vannacht of gister achter de vuurtoren Eijerland gestrand was, geladen met zwavel. Ik kon echter het slechte handschrift niet ontraadselen.

5 January 1874. Ensing doet de Redevoering (Volksvoorleezing) over KWAKZALVERIJ. Loman een vers daarop passende. Koekebakker las voor “Mijn broertje” van Haverschmit uit “De liefde schokt” 74 (zeer goed). Menno droeg een vers voor van Winkler Prins “De landverhuizer”, met eenige coupletten van hemzelf. Daarop de Heer De Holl “na zooveel degelijken kost nog een zoetigheidje achteraan”, een versje van Van Lennep: “De grasmaaijers die op het strand een vaatje vonden met buskruit, waarmee een in de lucht vloog”, wat een verbazend gelach opwekte.

10 July 1874. Vandaag aan het Koogerstrand de reddingstoestellen beproefd.

27 July 1874. Samuel des morgens 7 uur met de familie Burger naar den Hoorn en het strand aldaar gewandeld. Hij kwam te 2 ure terug.

18 Augustus 1874. Met rijtuig van Keyser ging ik met Dirk en Jakob, Katrina en Betje Vrendenberg naar de Waal, waar ik bleef en Lobregt Schouten in ‘t rijtuig stapte, waarmede zij vervolgens naar de Koog reden en daar de voormiddags genoeglijk aan ‘t strand doorbragten.

10 Maart 1875. Door de vreeselijke storm van gisteren (die de pannen van de daken wierp), soms 100 kg winddruk, gisteravond een Zweedsch schip met 700 vaten wijn op ‘t strand tegen de duinen achter Klaas Brouwer, of meer zuidwaarts, geworpen, 1 man van de 8 verdronken door een stortzee. Des namiddags 2 uur Katrina en ik uitgewandeld. Bij Klaas Brouwer thee gedronken, aldaar Meester Klok en Bremer.
Klaas Brouwer bragt ons vervolgens op weg naar de duinen tot aan de Nieuwe Aanleg. Vermoeid kwamen wij eindelijk op ‘t strand ter plaatse waar het schip lag. Men was druk bezig om de vaten wijn (van Bordeaux naar Bremen bestemd) uit te hijschen en op wagens tot aan de duinvoet te brengen. Soms tuimelde een vat van de wagen, zoodat het sprong en het zand rood gekleurd werd.
Wij bestegen het schip, aldaar Bruno Bok en Herman Westenberg, Stikkel, Pieter Roeper, enz. Wij bezagen alles. Alles was nat van het zeewater, zakken scheepsbeschuit, zwart brood, dat wel beestenvoer geleek. Alles een treurige boel. Wij wandelden met Pieter Roeper en Joh. Maas terug naar den Burg.

21 November 1875. Achter de vuurtoren een schip op ‘t strand met steenkolen.

24 February 1876. Vandaag een Groninger kofschip met steenkoolen met 4 man op ‘t strand gekomen bij de Groote Slufter. Vandaar waren Loman, Bok en Sijbrand Keyser afwezig [in de] Kikkert, aldaar (talrijke vergadering uit alle dorpen) de Voordragt van den Heer Boomkamp uit Noordwijk, zeer vloeijend maar rustig bedaard in goeden, duidelijken trant sprekende over het leerrijk en hartverheffend onderwijs der Natuur, in het Plantenrijk. De ontwikkeling der plant uit hare cel, de voeding der planten, de bemesting, hoe de beste vruchten te bekomen, snoeijing van boomen, gesteldheid van de grond, hoe dezen geschikt te meken enz enz, doorweven met gepaste aanmerkingen en wenken betreffende ons Levensbestuur, alles in zeer waardigen toon.

29 Augustus 1876. De geheel dag regenbuijen en veel harde wind.
Laatstleden vrijdag bij ‘t beproeven der Reddingsboot op ‘t Kooger strand is de bootsman P. de Waard van Oude Schild jammerlijk verdronken.

19 December 1876. Vandaag een stoomboot op ‘t strand gekomen met Chinaasappelen, enz.

24 December 1876. Uit de achter Cocksdorp gestrande stoomboot, van Liverpool naar Hamburg bestemd, wordt veel kostbaar goed geborgen, zoo onder andere een vragt oliphantstanden ter waarde van 36 à 40.000 gulden. Voorts zegt men dat er nog 100 last koper in zit.

1 January 1877. Pieter Sijbrandsz Keyser verhaalt veel aangaande de gestrande stoomboot. Soms gaat er een trein van een 20-tal wagens met goederen door den Burg naar Oude Schild. Een groot getal van assuradeurs en anderen dien bij schip of lading belang hebben zijn op Cocksdorp, sommigen met een extra stoomboot van ‘t Nieuwe Diep daar aangebragt. Er is slechts 1/3 van de lading aan wal gebragt, nu komt er niet veel meer uit. Het schip zakt steeds dieper in het zand weg.

14 Januarij 1877. Voor wij uitgingen hadden wij bezoek van Herman Westenberg. Hij sprak over het gestrande stoomschip Iceland, waarbij hij tot redding werkzaam was geweest. De assuradeurs hadden het werk aan Westenberg en Bok ontnomen en aan P. Duinker overgedragen. Zoo hij zeide tegen de zin van de Kapitein (anderen spreken anders). Zij zouden intusschen hunne gedane diensten wel goed in rekening brengen.
Brief aan Samuel en Dolfina: De Kerk wordt nu allerbest verwarmd door een groote kagchel in ‘t midden van de Kerk.
Er is 25.000 gulden bergloon betaald aan de bergers van ‘t gestrande stoomschip Iceland (geladen met 300 oliphantstanden ter waarde van 36.000 gulden enz.). Slechts een klein vierde deel van de lading is gered (voor 6 ton geassureerd). Alles wordt naar Hamburg vervoerd.

21 November 1877. Gister kwam er een schip op strand, de 4 opvarenden met de reddingboot er afgehaald. Bok kwam vandaar op de vergadering. Het is zeer ruw en onstuimig weer.

26 November 1877. Er zijn in de laatste storm velerwege schepen gestrand, achter Eijerland, achter de Koog, bij Huisduinen, Katwijk, enz. Een lijk achter den Hoorn aangedreven.

25 December 1877. Kersdag.
Er is groote beweging op ’t strand sedert vele dagen. Er komt verbazend veel hout, balken, planken, enz aandrijven. Voor het bergen daarvan wordt aan de sjouwerlui 24 stuivers daags betaald voor den arbeid van 8-5 uur, voor het bijeen brengen dier balken enz. Nu moeten zij (omstreeks 8 scheepsladingen-Oudeschilder schuiten) naar ’t Nieuwe Diep vervoerd worden waarvoor uitbetaald zal worden 7 à 8 stuivers per balk.
Gister was er een mooije koffer met kooperen sloten aan komen drijven. Men hoopte dat die veel belangrijks, scheepspapieren of geldwaarde zou bevatten. De Burgemeester moest die openen, daartoe kwam hij vanmorgen. De smit moest de sloten wegnemen en wat vond men bij de opening? Niets dan zeewater. Hij was geheel leeg. Men weet niet hoe.

8 Maart 1878. Het is verbazend ruw weder, storm, hagel, sneeuw. Er zitten 2 schepen op het strand. Van een is het volk reeds in de Lindeboom of elders, van het ander is het aangeland op Oost bij Pieter Lubberts Koorn des avonds 10 uur.

17 Maart 1878. Bok kwam eerst te 10 ure, druk als hij het had met de zaak betrekkelijk de gestrande schepen. Hij had dingsdag 100 last gerst te verkoopen.


Terug naar de vorige bladzij