Vogelwaarnemingen
van Dominee Huizinga op Texel, 1844-1879. Dit stuk heeft gestaan in de Skor, het blad van Vogelwerkgroep Texel. |
Dominee Jakob
Dirksz Huizinga (1808-1894) was de predikant die de
doopsgezinde gemeente van Den Burg leidde van 1844 tot
zijn emeritaat in 1879. Een groot deel van zijn werkzaam
leven hield hij een dagboek bij, waarvan een copie berust
bij de openbare bibliotheek in Den Burg. Het dagboek, ca. 8000 moeilijk leesbare bladzijden tekst, heb ik doorgelezen om interessante feiten over het dagelijks leven van de Texelaars te weten te komen: het dagboek staat er vol mee, maar er zijn ook lange moeilijk door te komen pagina’s met theologische verhandelingen. Ook alle aantekeningen die Huizinga over de Texelse natuur maakte nam ik over. Huizinga was daar aanvankelijk geheel niet in geïnteresseerd, maar dat veranderde toen zijn drie zonen gingen studeren. Bij hun studie, natuurkunde, scheikunde, respectievelijk medicijnen, kwam ook veel natuurlijke historie te pas, en de interesse van de jongens sleepte ook de vader enigszins mee. Vooral de middelste zoon, Samuel, was erg in natuur geïnteresseerd en legde grote afstanden op Texel af met Frans Holkema, die in 1868-69 aan een dissertatie over de begroeïng van de Waddenzee-eilanden werkte. Samuel had ook zelf een herbarium. Vanaf 1867 vinden we een aantal aantekeningen over vogels in het dagboek, die ik hier letterlijk citeer, mijn eventueel commentaar of dat van Kees Roselaar staat er in vierkante haken achter. OOIEVAARS Aantekeningen betreffende de Ooievaars van Den Burg. Huizinga woonde in de Waalderstraat in de Pastorie, bij de Doopsgezinde Vermaning in het Vermaningsglop, vlakbij de boerderijen aan de rand van Den Burg, waar in verschillende jaren een nest was. Hij vond de eerste aankomst van de Ooievaar zo bijzonder dat hij het jaarlijkse verschijnen van deze lentebode vaak zelfs in zijn dagboek onderstreepte. 9 Maart 1870. Vandaag zag ik weer den Ooijevaar zijn nest herbouwen. [En dat was vroeg gezien de omstandigheden, want vlg Buisman (1984) Bar en boos – zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen, was het voorjaar van 1870 zeer koud, met vorstdagen tot 5 april.] 24 April 1870. Bij Geert Kikkert [op bezoek], [sprekend] over de Dierkunde, [o.a.] over den Ooijevaar op het huis van P. Boon. In 1867 was het mannetje door August Keijser aangeschoten, zoodat het wijfje alleen bleef, de jongen waren toen reeds groot. In 1868 kwam het wijfje alleen en bleef alleen. Toen het nest klaar was kwam van het nest dat aan den Hoorn is het mannetje soms een dag over om te paren en later om te helpen aan de verzorging der jongen, doch altijd voor korten tijd. In ’t volgend jaar [1869] kwamen er weder twee gepaard aan (zijn het misschien 2 kinderen van de oude?) en zoo ook van dit jaar [1870], eerst één en 14 dagen later de ander. 3 Maart 1871. De Ooijevaars vandaag teruggekomen. [Ook vroeg, maar ’t was een erg zachte winter] 9 Maart 1872. De Ooijevaar is eergister gekomen maar zijn nest is afgeworpen van de schuur van P. Boon. Nu wil Jacob Roeper hem lokken maar tot dusver tevergeefs. [Pieter Boon woonde Kogerstraat 30, gesloopt 1982, Jacob Roeper woonde op Theodorahoeve, Kogerstraat 26, gesloopt en herbouwd 1906.] 8 Maart 1873. De Ooijevaar gister teruggekomen. [Tijdens een zachte maar winderige periode.] 27 April 1873. De storm heeft het Ooijevaarsnest met 3 jongen daarin afgeworpen, de arme ouders vliegen droevig rond om de kale plek. [Er is een schilderij van de Kogerstraat door Willem Roelofs, naar verondersteld wordt gemaakt in eind Augustus 1871 òf in dezelfde periode in 1873. Dit schilderij toont twee vliegende ooievaars boven de boerderij van Boon (zie Kees de Jager in de Uitgave van de Historische Vereniging Texel nr. 54, maart 2000, blz. 11-14). Als het nest in 1873 verloren is gegaan, dan is het schilderij dus waarschijnlijk van 1871 (toen hij inderdaad bij Boon broedde) of ten dele fictief.] 4 Maart 1874. Gister de Ooijevaar voor ’t eerst gezien. [Een zachte voorjaar volgens Buisman.] 16 April 1875. Vandaag voor het eerst de Ooijevaars weer gezien, 2 of 3. Vòòr een paar dagen meende ik ze te horen. Zij keeren toch terug naar de plaats waar zij niet verleden jaar, maar een jaar vroeger het nest gebouwd hadden dat door de storm werd afgeworpen. [Laat, maar de hele maand maart strenge nachtvorsten en regelmatig sneeuwval.] 29 Augustus 1876. De Ooijevaars werden zaterdag den 26en nog op hun nest gezien, later niet meer. 23 Maart 1877. Twee Ooijevaars gearriveerd. 1 April 1878. Vanmiddag voor het eerst weer een Ooijevaar op het nest gezien. 22 maart 1879. Vandaag nogtans de eerste Ooijevaar weer op het nest gezien. 29 Maart 1879. De Ooievaar om de strenge koude een week weg, gister terug. [Van 24 tot 26 maart was het erg winters, met strenge vorst bij een ijzige oostenwind] 5 April 1879. De Tweede Ooijevaar is vandaag gearriveerd, 14 dagen na de eerste, die echter bij de strenge koude van de eerste week zich weer verwijderd had, of althans zich niet weer vertoonde dan na afloop van 8 dagen. [Kort hierna ging dominee met emeritaat en verhuisde hij naar Groningen. Klaarblijkelijk was er in Den Burg niet meer dan één paar Ooievaars, met in ieder geval in Den Hoorn een tweede paar. Hoe het de ooievaars afliep zien we o.a. in Drijver (Texel het Vogeleiland, 1958): ‘Nestelde nog tot omstreeks 1890 op enkele plaatsen, meest op stolpdaken. Van jaar tot jaar ging het aantal achteruit. Een enkele maal is het daarna nog voorgekomen, dat een paar in het voorjaar broedgelegenheid scheen te zoeken; plotseling verdwenen de vogels dan evenwel weer’. Leege (Ornith. Monatschrifte 32, 1907) geeft als laatste broedgeval een nest aan op een schuur in Den Hoorn in 1905, mogelijk zo’n incidenteel geval.] ANDERE VOGELS Tot zover de ooievaars. Maar ook andere vogels en zelfs vogelaars komen een enkele maal aan bod: 4 Augustus 1856. Dirk [Huizinga] en Jan Wildervank met zijn verrekijker naar de duinen. [Dirk, 1840-1903, was de oudste zoon, later hoogleraar natuurkunde in Groningen en Leiden, Wildervank was een klasgenoot van het gymnasium in Zutphen waar Dirk op zat. Wat zij zagen vermeldt de geschiedenis helaas niet.] 9 April 1867. Langeveld heeft thuis de Albatros nog levende die laatstleden zaterdag hier aan de deur vertoond werd (aan het strand gevangen) en die dr. Ensing had willen kopen. [De eerste helft van april 1867 was buitengewoon stormachtig. Was het echt een Albatros? Dat zou de eerste uit Nederland zijn. Dr. Ensing, de huisarts van Den Burg, zag het belang er in ieder geval wel van in. Maar kenden de landrotten uit Den Burg de albatros wel en waren ze bijvoorbeeld niet in de war met een Jan van Gent of Noordse Stormvogel, soorten die in die tijd zeldzaam waren? Snouckaert (Avifauna Neerlandica, 1908) kende bijvoorbeeld maar 10 gedateerde gevallen van de Noordse Stormvogel uit Nederland tussen 1845 en 1907, waarvan één van Texel (niet van 1867), en de soort broedde in 1867 maar op drie plaatsen in Europa: St Kilda, de Faeroer en IJsland. De Jan van Gent was wat algemener, maar toen toch vijfmaal minder talrijk dan nu. De vissers van Oudeschild en Oosterend zouden misschien met een heel andere determinatie komen, indien geraadpleegd.] 7 Julij 1868. Bij Kuiper in de Waal in de tuin heerlijke bessen en frambozen. Een aantal onbekende vogeltjes daar in de boomen gezien, roodachtig bruin, donkere vlerken, grote gekromde snavel meer lang dan dik, kleinder dan een Spreeuw, druk azende op insecten die op en om de bladeren der appel- en peereboomen zaten, zeer mak, zoo dat zij ons digt lieten naderen. [Ongetwijfeld Kruisbekken: invasies beginnen vaak al in juli, en het fourageren op luizen in boomgaarden is in de zomer heel gewoon in streken waar dennenbomen ontbreken.] 12 Julij 1870. Een leeuwerik gekocht. [Toen erg populair als kooivogel, en niet duur.] 15 September 1870. Bij Klaas Brouwer; ik koop daar een kooi met een vogel die zij Kwartel noemen. [Was toen ook al zeldzaam op Texel, locaal gevangen? Waarschijnlijk wel. Brouwer woonde in de Everstekoog dicht bij het Alloo. Beviel de leeuwerik niet meer of had hij al de geest gegeven?] 3 maart 1871. Des voormiddags dominee Riet hier; hij moest aan den Burg zijn omdat men ten onregte zijn hond beschuldigde een aantal schapen doodgebeten te hebben. Dat zou echter vermoedelijk door een arend gedaan zijn. [Dat kan dan niet anders dan een Zeearend geweest zijn, die overigens hoogstens verwentelde schapen durft te pakken. Riet kwam uit De Cocksdorp. Wist hij zeker dat er een arend zat? De eerste Texelse Zeearend is officieel in 1921 vastgesteld. De winter was buitengewoon streng, met vrijwel voortdurend vorst van half december tot eind februari.] 14 Augustus 1871. Menno [Huizinga, de jongste zoon van dominee] ontmoet deze dagen telkens bij den Heer Westenberg twee Engelsche Heeren Lord Grey en …. [opengelaten: de dominee kon kennelijk niet meer op de naam komen] die hier zijn om eene collectie vogels te verzamelen. [Coninck Westenberg was notaris te Den Burg. Ondanks lang speuren kon ik geen details van Lord Grey en zijn collectie achterhalen: er zijn verschillende Lords Grey of Gray met een collectie.] 25 Augustus 1871. Menno gister en vanmorgen wederom bij de Engelsche Heeren die in de Lindeboom geloogeerd zijn om hier op jagt te gaan. Zij hebben hem gaarne om Engelsch mede te spreeken. Zij zijn hier om hun ornithologische cabinet te completeren. 30 September 1872. De twee Franschen, met hunne vrouwen en bedienden die hier eenige weken op Texel bij Slijboom gelogeerd en met de jagt zich onleedig gehouden hebben vertrekken weer … Zij geven zich uit voor eigenaars van kasteelen in Frankrijk. Schijnen echter geen lieden van hooge beschaving te zijn. [Nòg meer vogeltoeristen, maar kennelijk minder in aanzien bij de dominee dan de Engelsen. Zie ook 30 October 1878.] 20 April 1873. Jan Timmer vertelde mij dat zijn vader verleden week alleeen al 2800 kievitseijeren naar Harlingen had gebragt. Verleden jaar in ’t geheel 10.000. Tuinder [een andere schipper] welligt wat minder, daarbij komt dan nog de uitvoer naar Amsterdam en elders. [Teunis Timmer was beurtschipper op Harlingen. Zoon Jan werd later dokter op Texel.] 2 November 1873. Menno bij Herman Westenberg. Deze had een brief van den Engelschman met wie hij hier plagt te jagen en die het nu deed in Australië om het vervolgens in Voor-Indië, Ceylon, enz. te doen. Ook op olifanten enz. en dan weer naar Texel te komen, de beste jagtplaats voor waterwild. Brief kwam uit Australië. Menno had deze heer 2 jaar geleden nog eenigen tijd als tolk gediend. [Oost west, op Texel is het ’t best.] 10 April 1874. Aan de deur [getoond] een fraaije groote geheel witte vogel als een Ooijevaar, met een lange zwarte platte bek, zeker een Lepelaar, achter den Hoorn gevangen. [Volgens Drijver broedde in die tijd 5-25 paar in een haast ontoegankelijk galigaanveld in het Kannewassersgat in het Grote Vlak. Ze werden meedogenloos vervolgd omdat het nutteloze vogels waren; aangezien de eieren naar modder smaakten waren die hoogstens geschikt voor de varkens. In Den Burg zag men ze kennelijk niet veel, anders was de dominee wel wat meer uitgesproken geweest in zijn determinatie.] 4 Maart 1875. Dirk Roeper, de eenige die hier op Texel buskruit mogt verkoopen, zei dat hij nog nooit zooveel als dezen winter had verkocht, daar er zoo veel jagt gemaakt werd op wild gevogelte. In de Hemmers en andere eenzame weidestreken zag men bij duizenden een soort van kleine wilde eenden, zoodat jagers als Klaas Daalder enz. met gansche vragten huiswaarts keerden. [Zouden dat talingen of Smienten zijn? Waarom er deze winter meer waren dan anders is niet helemaal duidelijk. De winter was in ieder geval lang, koud en nat, met gemiddelden rond het vriespunt van eind november tot eind maart] 30 October 1878. Er is hier thans weder als in vroeger jaren een franschman met (zijne ?) vrouw op Texel in den Lindeboom gelogeerd voor een 14 dagen om hier in Waalenburg waar hij zich in het hoge riet een tent heeft doen bouwen waarin hij zich dagelijksch in de kou en nattigheid behelpt eenden en ganzen e.a. gevogelte te schieten wat dat ’s avonds door de vrouw klaargemaakt gegeten moet worden. [De eerste vogelkijkhutten werden al veel langer geleden op Texel geplaatst dan wij dachten.] |