Monnikenput


Een put midden in een weiland, geen huis erbij. Over zo’n put worden mooie verhalen verteld.

Het veld waarop de zogenaamde monnikenput was geslagen, werd ‘Kloosterhoekkie’ of ‘Kloosterstuk’ genoemd. In 1832 was het nog ‘Hoekstuk’ en ‘Kloosterbos’. Op de stafkaart van 1859 is het hele stuk als bos ingetekend. Nu loopt de Pontweg er dwars over heen.
Die put stond vroeger in de tuin van het klooster dat daar vroeger stond. Daarom was het de Monnikenput. Niemand had dat klooster ooit gezien, want die monniken waren al ver voor 1400 van Texel verdreven.”
In die tijd was Texel veel groter. Ten westen van de Koog was zoveel land, dat een boer maar drie wagens duinhooi per dag daar vandaan kon rijden, zo ver was het!”
Die kloostertuin was vast zoiets met kruidenperkjes, met van die heggetjes”, zoals iemand wel eens bij een klooster ver weg had gezien. Zelfs van Texel gingen er jongens in dienst bij de Zouaven in Rome. Die konden mooie verhalen vertellen aan de onbereisde mensen thuis.

Nog eeuwen nadat de monniken hun macht hadden verloren waren er verhalen over hun bestaan. De verhalen werden in de loop der tijd steeds mooier, van een half woord werd een heel verhaal gemaakt. De negentiende-eeuwse Texelaars wezen elkaar de Monnikenput op het Kloosterhoekkie, ook wel Kloosterbossie, omdat er een bos op stond. Langs de Monnikenweg hadden ze naar hun uit kloostermoppen opgebouwde Bleekerij gelopen, waar ze linnen bleekten dat ze op de hei in de Bleekersvallei te drogen legden. Toen er in de twintigste eeuw populaire boeken werden uitgegeven over de geschiedenis van Texel werden de verhalen gedrukt en daardoor nog meer als waarheid beschouwd.
Nog in de jaren zeventig van de 20e eeuw werd ter herinnering aan het ‘feit’ dat de Tempeliers hier waren geweest de Oude Grensweg omgedoopt en naar ze genoemd, de Tempeliersweg. De Grens of Limiet liep langs de binnenduinrand en was de scheiding tussen Domeingrond en particulier land.

Reden genoeg om eens te onderzoeken wat voor put dat was. Allereerst een kort verhaal over de geografische en historische situatie van de omgeving.

Geografie
De situatie in het Gerritsland was in de Middeleeuwen totaal anders dan in de negentiende eeuw toen de verhalen verteld werden en in die tijd ook nog weer anders dan nu. Het is moeilijk om zich dat goed voor te stellen.
Het was in de 14e eeuw een kweldergebied met kreken en hoogtes, waarin de zee vanuit het noordoosten nog toegang had. Ten noorden van de Gerritslanderdijk lag een groot eiland, waarvan nu nog slechts de polders van De Koog en Everste Koog zijn overgebleven. Het duingebied van dat eiland is weggeslagen. Aan de zuidkant van deze kwelder lag de Rozendijk, aan de noordkant de Gerritslanderdijk.
Aan de westkant vormden zich de Jonge Duinen, ongeveer tussen 1300 en 1500. Bij elke storm stoof het zand over het gebied, tot anderhalve meter dik. Wat toen aan de oppervlakte lag is nu met stuifzand bedekt, alle landerijen en huizen zijn eronder verdwenen.
Na het afsluiten van het Gerritsland van de zee met een dijk, die voor 1354 is aangelegd waar nu de Strooppot en Hermanshoeve liggen, kon het land verzoeten. Echt bewoonbaar was het voorlopig niet. In 1559 waren er weliswaar 10 ‘houven’ (boerderijen), gelegen in licht-zanderig land, tussen ‘nollen en conijnsbergen’, maar het werd er eerder minder dan beter door de enorme afwateringsproblemen, waardoor het land vaak blank stond. Later, in 1637, was er sprake van 6 ‘haardsteden’. Waar die huizen hebben gestaan moeten we raden. Vrijwel alle boerderijen en huizen die er nu staan zijn gebouwd na 1850, het overgrote deel zelfs na 1950.

Monniken op Texel
“Die monniken moeten Tempeliers zijn geweest,” bedacht gemeentesecretaris Frans Valckoog rond 1580. Hij schreef het op “Het cloester dat in Texel gestaen heeft heete Ludenkerc ende waren Templiers. Dese quamen die monnickelanden toe. Ende dese templiers worden al op eenen tijt vuytgeroyt, do men screeff duysent driehondert ende X (1310)”. Zo werd een verschrijving een algemeen aanvaarde waarheid.
Archiefvorser Henk Schoorl heeft alles wat er over de Texelse monniken opgeschreven is in de Grafelijkheidsrekeningen opgespoord. Die monniken waren geen Tempeliers maar Augustijnen. Zij waren van het in 1157 gestichte klooster van de Augustijner Orde van Ludingakerke in Friesland. In die tijd hadden de kloosters veel invloed, ze beschikten over honderden broeders die weinig te doen hadden. Zij konden het werk doen waar toe de burgers niet in staat waren. Zij herstelden weggeslagen dijken, ontgonnen land in het kustgebied. Ze ontwaterden het veen, zodat het bebouwd kon worden. Ze werkten vanuit ‘uithoven’, boerderijen die bij het klooster hoorden. Zoiets was er op Texel ook, maar dus niet van Tempelridders. Schoorl heeft de ligging van de verschillende Monnikenlanden gelocaliseerd, ze lagen bij Den Burg, en De Waal, bij De Koog, maar niet in het Gerritsland.

Er is geen archiefmateriaal van hun ondernemingen bewaard gebleven, maar de berichten uit andere delen van het land over storm, sneeuw, droogte, kou, enz zullen ook voor Texel hebben gegolden. Ze zullen daamee zeker net zoveel te stellen hebben gehad als hun tijdgenoten.
De kloosterorganisatie had de steun van het wereldlijk gezag, de Graven van Holland. In 1360 nam Jan van Beuamont kerkelijk bezit over. Dit in het heel kort, er is veel meer over te vertellen, maar voor dit deel van de geschiedenis voert dat te ver.

Kloosterhoekkie
Uit de reconstructiekaarten blijkt dat het Kloosterhoekkie op het zuidelijke strand van het Koogereiland lag, aan de oever van de kweldergeul die in de 13e en 14e eeuw nog open was naar de zee. Niet zo’n goede plaats voor een kloostergebouw en helemaal niet voor een zoetwaterput! En die bleekonderneming was er in die tijd nog lang niet, die is in 1636 aangelegd door particuliere ondernemers uit Bloemendaal.

Toch was daar die put, zomaar midden in het land van Berkhoeve, dat gebouwd was in 1902. De kinderen uit de buurt, zoals die van Bloemwijk herinnerden zich hoe de boer water voor de schapen uit de Monnikenput haalde en daar een hele voorstelling van maakte als ze toekeken. Dat was rond 1920.

Archeologisch onderzoek en opgraving
Alles bij elkaar reden genoeg om eens een kijkoperatie uit te voeren. Voormalig eigenaar Jan Huisman, die indertijd de bovenkant van de put gesloopt had- ze wilden eens bollen gaan verbouwen op dat stuk land- wees de plaats aan. Hij stak een ijzeren staaf in de grond en die raakte steen, dus daar was het. We begonnen enthousiast te spitten op de aangegeven plek. Om te beginnen werd een flink werkvlak afgeplagd.
Al gauw bleek echter dat Huisman kans had gezien de enige steen daar in de grond te raken, een zwerfkeitje. De opgraving liep dood in schoon zand. Gelukkig was er ooit een luchtfoto van het huis van Voskuil gemaakt, waarop put plek te zien was. Zo kwamen we toch op de juiste plek terecht, vlak bij die van Jan Huisman. Daar was de put, 75 centimeter onder het maaiveld. Er kwam een ronde betonnen prefab stapelconstructie tevoorschijn, gevuld met het puin van de bovenbouw- en daar was ook het grondwater.

Put Put Put Put
Monnikenput Monnikenput Monnikenput Monnikenput
Put Put Put Put
Monnikenput Monnikenput Monnikenput Monnikenput


Moderne constructie van Grimijzer
Maar dat was helemaal niet oud! Zoiets is van na 1900! Hoe kan bijvoorbeeld kruidenier Arie Maas dan monnikenverhalen vertellen? Als het geval nieuw aangelegd is, dan heeft hij dat toch zien gebeuren? Hij woonde aan De Koog, hij kwam hier vaak langs!
Of is het een oud geval waar iets nieuws overheen is gebouwd? Dat kan, dat kwam wel meer voor, en daar komen we alleen achter door een echte opgraving te doen met bronbemaling. De betonnen put gaat wel vrij diep de grond in, wat tegenspreekt dat er iets anders onder zou zijn.
Zou de boer van Berkhoeve, na het verwijderen van het Kloosterbossie dat hier ooit stond, de put hebben laten aanleggen omdat hij een hekel had aan het sjouwen met emmers water? Welke boer doet zo’n investering? Jan Witte die Berkhoeve liet bouwen? Zijn opvolger Hein Smit, die er pas kwam na 1929? Dat klopt weer niet met de jeugdherinneringen van de kinderen van Bloemwijk. En dan is zo’n monnikenverhaal helemaal onzin.
Kortom, er is een vraag beantwoord. We weten hoe de put eruit heeft gezien. Maar er zijn eigenlijk veel meer en grotere raadsels opgeworpen!

Voskuil had heel even het plan om de put te restaureren en weer te gaan gebruiken, maar gezien de grondige staat van afbraak zag hij daar toch maar van af. De boel is dichtgegooid, de grasplaggen zijn terug gelegd. Alles ligt weer onder de grond zoals we het aantroffen.

Waar heeft de pastoor gegraven?
E is nog iets dat niet klopt: Pastoor Brinkman schreef: ‘Vooreerst vindt men aan de Koogerweg bij de driesprong van het Gerritslanderdijkje een stuk land dat de naam draagt van ‘Kloosterhok’ of kloosterwei. Bij het graven in de grond stuit men telkens op brokstukken steen, welke er op wijzen, dat er een gebouw moet hebben gestaan van zeer ouden datum’. Wij hebben slechts een klein stuk land blootgelegd, waar beslist niets ouds te vinden was, nog geen scherfje. Jan Huisman heeft er ook nooit iets ouds aangetroffen.
Toen het land was geploegd heeft Theo Timmer er rondgewandeld en ook niets gevonden. Het is vrijwel altijd weiland geweest, dan vindt men niet zo snel iets als op een veld dat regelmatig wordt geploegd, maar toch, wat zou de Pastoor toch gevonden hebben?
Had hij eigenlijk wel daar gegraven? De beschrijving van een veld vol oude stukken en brokken slaat meer op de Oude Bleekerij, waar we later gegraven hebben. Daar is dat nog steeds zo.

Vergeten kennis
Achteraf bleek dat ik deze dingen eerder geweten heb, maar ze vergeten was.
Dagboek Irene Maas 4-9-’65. Meester Conijn vertelde me dat gisteren, toen ik er was om een zak scherven van Akenbuurt te laten zien. Vandaag was ik daar weer, want er was een stuk land omgeploegd aan de oude Kogerweg, waar vermoedelijk een oud klooster heeft gestaan en ik zou daar eens gaan kijken en dan vertellen wat er was.
Papa vertelde me dat hij altijd had gehoord dat het op die hoek gestaan had, tegenover Landzicht op de hoek Kogerweg-Pontweg en dat er fundamenten gevonden waren en er nog een oude put was. Die put was niet bar oud, want er stond op W. Grimijzer en die heeft Papa nog gekend. Maar oorspronkelijk schijnt daar een andere geweest te zijn, een oudere.
De eigenaar [Jan Huisman], van Berkenhoeve (Pontweg) zei dat het land Kloosterhoek heette, omdat de vroegere eigenaar [Hein Smit en Jannie Witte] het altijd zo genoemd had
.

Nu weten we het exacte jaartal van de afbraak. Grimijzer heeft meer putten geslagen op Texel. Volgens zeggen was er nog een put in die buurt, meer naar het land. Dat was echter geen put waar de schoolkinderen langsliepen op hun weg naar school. Kortom, meer vragen dan voor we aan dit onderzoek begonnen!

Met dank aan Maarten Brugge voor het graven.
Verhalen van Arie Maas, Nic Witte, Theo Timmer, Jan Huisman, Frans Voskuil.


Terug naar de vorige bladzij