Door J. Daalder Dz. [schoolmeester te Oosterend] 1903
Meester Jacob Dirksz Daalder bracht een en bezoek aan de ontginningen en
bebossing op de Westermient te Texel, waar hij werd rondgeleid door
boschwachter Min.
In het artikel van Daalder waren 5 foto's geplaatst, die hier zijn
aangevuld met enkele andere.
Als men elders personen ontmoet, die nimmer een voet hebben gezet op het
grootste der Waddeneilanden, dan valt het op, dat menigeen zoo'n vaag
denkbeeld heeft van dat schoone plekje uit ons vaderland. De bevolking,
bijna 6000 zielen tellende, kenmerkt zich door vriendelijkheid en
gastvrijheid en door zin voor het schoone en het goede. Ze wonen in de
zeven dorpen, waarvan het op stadswijze aangelegde Den Burg onder de
fraaiste plaatsen van Noord-Holland gerekend mag worden, terwijl vele
boerenwoningen hare pyramidale daken in het veld verheffen en er iets
Egyptisch aan geven. De dorpen zijn onderling verbonden door beharde wegen
en telefoonlijnen, doch de trambel wordt er nog niet gehoord.
Ja, de vreemdeling, die voor het eerst op Texel vertoeft, en meende, er
niet anders te zullen vinden dan duinen en heide met wat aangeslibden
grond, moet spoedig die meening laten varen, en eenstemmig wordt getuigd,
dat men zich niet kan verbeelden op een eiland te wezen. Het land biedt er
bij afwisseling hoog en laag, klei en zand, moeras en heide. Schapenteelt
is er de hoofdbron van bestaan; meer dan 30.000 lammeren worden jaarlijks
naar den vasten wal uitgevoerd, benevens tal van schapen. Deze dieren
vinden voedsel op de uitgestrekte weiden en ook in de duinen, waar de
woeste grond evenwel geene groote kudden toelaat. Wel groeien er in de
valleien tal van planten, die vele beminnaars van natuursport aantrekken.
Ook de ornitholoog vindt er een uitstekend studieveld, daar niet minder dan
280 vogelspecies er jaarlijks broeden of er voor korte of langer tijd op
den trek voorkomen.
Die duinen en heidegronden nemen de geheele westzijde van het eiland in
over eene oppervlakte van bijna 4000 HA of 2/3 van de geheele grootte van
het eiland, en vormen domeingrond.
Vanaf het Marsdiep tot aan het Eierlandsche Gat, tot over eene lengte van
ongeveer 5 uren [gaans], vindt men hier heuvelrijen, afgewisseld door
valleien, en hier en daar duintoppen zonder regelmaat. In de zoogenaamde
'vlakken', in het zuidelijke duingedeelte, vond men vroeger uitgestrekte
plassen, die door eene doelmatige afwatering geheel of grootendeels
verdwenen zijn.
Wi zich op zoo'n duintop plaatste, ziet in het algemeen in die duinen en
mientgronden (grootendeels heide) een stuk woest natuur, waar de kracht van
den zeewind zich ongehinderd doet gelden. Wil men die duinen voldoende
vasthouden, dan moeten jaarlijks schatten betaald worden voor helm- en
stroobeplanting en nog wordt men verontrust door gedurige
oeverafschuivingen.
Reeds lang hadden zich de vragen voorgedaan, of die uitgestrekte terreinen
niet geschikt waren voor eene hoogere cultuur, en of er geene middelen
konden worden aangewezen tot voldoende vastlegging van die natuurlijke
zeewering, waarachter de Texelaars zich zoo gaarne veilig gevoelen, wanneer
de branding, opgezweept door stormen uit het Noordwesten, kookt en bruist
en het eeuwenoude lied zingt van overwinning en dood.
't Was wijlen de Heer A.J. BLIJDESTEIN, de bekende Voorzitter van de
Nederlandsche Heide-Maatschappij, die in een uitvoerig rapport over
duinbebossching bedoelde vragen bevestigend meende te moeten beantwoorden.
Op initiatief van Z.Ed. heeft de Staat dan ook in 1895 de ontginning der
duin- en mientgronden ter hand genomen, aanvankelijk onder leiding der
Nederlandsche Heide-Maatschappij, en sedert 1899 onder dat van het, in
laatstgenoemd jaar tot stand gekomen, Staatsboschbeheer aan welks hoofd
staat de Inspecteur der Staatsbosschen en ontginningen te Utrecht, en dat
ressorteert onder de afdeeling Landbouw van het Departement van Waterstaat,
Hendel en Nijverheid, welke afdeeling thans wel bij het Departement van
Landbouw, pas ingesteld, zal behooren.
Ja, ja, zoo werd er in den beginne geoordeeld door de eilandbewoners, men
wil van deze gronden iets goeds maken, maar men zal het onmogelijke ervan
spoedig inzien. Zoo redeneerde men, maar men doet het thans niet meer,
omdat de uitstekende resultaten die aanvankelijke opinie te niet hebben
gedaan.
Toen de Staat indertijd gronden te koop aanbood, werd slechts weinig voor
lagen prijs verkocht, omdat men in de ontginning van dit terrein geen heil
zag, en waar het ook voor den aanvang der aanplantingen en ontginningen
scheen, dat er van die woeste gronden, waarop duinschapen slechts karig
voedsel konden vinden, weinig was te maken, daar worden thans weilanden
gevonden, die van aanleg niet meer gekost hebben dan 180.- a 200.- per HA,
waarvan de opbrengsten varieeren van 16.- tot 25.- per HA. Wat men met
doelmatige ontginning en bemesting kan verkrijgen, is nog dit jaar gezien
kunnen worden aan eene oppervlakte van 3 HA, in het vorig jaar pas in
cultuur genomen, waarvan het gras werd verkocht voor niet minder dan 253.-,
terwijl de naweide verhuurd wordt voor 65.-
Verscheidene stukken worden op langen termijn verpacht, en hoewel de prijs
volstrekt niet hoog is, maakt de Staat eene mooie rente. Natuurlijk stemt
dit gunstig en de bedoeling van den Staat is dan ook, om de lage gronden
geleidelijk alle te ontginnen en deze uitsluitend voor de teelt van wol- en
rundvee te bestemmen. Want dat deze ontgonnen gronden vooral uitstekende
schapenweiden vormen, is wel gebleken in 1903, toen de leverbotziekte op
verschillende deelen van het eiland vele verwoestingen aanrichtte onder het
wolvee, terwijl op de Staatsgronden, waar voor goede afwatering zorg
gedragen is, zelden zieke schapen voorkwamen.
1908
Langzaam maar zeker gaat de Staat op Texel zijn gang: jaarlijks worden
nieuwe moerassen en valleien ontwaterd en bewerkt, met kunstmeststoffen
doelmatig bemest en met graszaden bezaaid en zoodoende in uitstekend
weiland herschapen.
Moeielijker dan het aanleggen van weiden is de bebossching der duinen en
hoogere mientgronden, hoe eenvoudig deze oppervlakkig ook moge schijnen.
Doch laat ons in gedachte een bezoek brengen aan het terrein, waar de
vriendelijke en voorkomende boschwachter, de Heer Min, ons gaarne rondleidt
en ons verschillende zaken meedeelt. Gaarne volgen we hem naar een der
hoogste duinen, die 'Fonteinsnol' geheeten wordt. Vroeger sijpelde hier
voortdurend het water uit den bodem, vandaar de naam, doch door de
afwatering heeft zulks opgehouden.
Fonteinsnol 1902
Deze 'nol' verheft zich 27 M boven AP en men heeft van daar en keurig
uitzicht over de omgeving. Naar het Noorden in eindelooze verte de duinen,
nu minder, dan meer breed, met den bekenden Eierlandsche vuurtoren op den
achtergrond; naar het Oosten de groene weiden, des zomers getooid met bonte
kleuren van allerlei bloemen, aardig afgezet door vele walletjes en
vertoonende een zeer groot aantal van witte wollige verhevenheden, de hoop
vormende van den veeboer; naar het Zuiden het Marsdiep, waar langs men tien
maal per dag de stoomboot 'Ada van Holland' kan zien varen, alsmede vele
visschersschuitjes en de glimmende daken der Marine- gebouwen van het
volkrijke 'Den Helder'; naar het Westen de groote Noordzee, nu rustig en
glad als een reuzenspiegel, maar meermalen ook witgepluimd en verbolgen.
Aan dit panorama kan men zich uren wijden, en toch mocht men voor eenige
jaren deze hoogte niet betreden.
1898
Nu evenwel slingert zich een wit pad naar boven, waar men veel schoons kan
genieten. Wel ziet men nog aan den voet een bordje met 'Verboden Toegang',
maar dit is alleen voor de al te dartele jeugd, die misschien schade zou
aanbrengen aan de jeugdige Bergdennen, waarmede de geheele duintop is
beplant.
Wanneer we nu onze blikken laten gaan over de aanplantingen, dan moet
erkend worden, dat de resultaten mooi zijn. Bij eene wandeling langs de
goed aangelegde wegen, waarvoor afgemaaide heide een goed dekmiddel vormde,
is het een lust te zien, hoe de Oostenrijksche en de Corsicaanse dennen
hier groeien en hoe de Bergden vooral de hevige winden trotseert.
Alleen op de meer beschutte plaatsen groeit de gewone grove den (Pinus
sylvestris) even goed als in Gelderland. Reeds over eene oppervlakte van
ruim 100 HA kan men de dennen van meerdere of mindere ontwikkeling vinden.
En dat e reeds mooie plekjes onder zijn, bewijzen ons bijgaande 'kiekjes'
die ons tevens het portret van den boschwachter laten zien.
Op het eene plaatje kunnen we ook zin eene afbeelding der vele
vogelwoningen (van Berlepsche Nistkästchen), die hier uitgehangen zijn
ter bevordering van de vermenigvuldiging van nuttige vogels. Wel zijn het
nog hoofdzakelijk spreeuwen, die hier broeden, maar ook zullen zich hier
ongetwijfeld langzamerhand vestigen meezen, roodstaartjes, goudhaantjes en
andere nuttige vrienden van den boschbouwer. Want strijd moet er reeds
gevoerd worden tegen de verschillende Retinia's en Kevers, waarover we in
afl. 6 het een en ander mededeelden, en daarvoor, we weten het reeds,
kunnen geen beter medehelpers gevonden worden dan de gevleugelde vrienden.
Boschwachter Min met arbeiders en emmers met boompjes
Achter Hannes van Heerwaarden, Kees List, (ouwe) Jan Boon,
boswachtersleerlingen Windels en Van Rensem, Michiel Cornelisz Bakker,
gebroeders de Porto Kees, Jaap en Janus, Piet van der Vliet
Voor Meiert van Heerwaarden, boswachter Min, Jacob Bakker, Jacob Eelman,
Willem Klaasz Maas, Willem Gielis, Arie Jan Zutphen
Hier en daar ziet men ook boompjes, die en treurig bestaan hebben; toch
wordt dit niet veroorzaakt door aanvreting, maar door zwamvorming. 't Is de
naaldenzwam of het dennenschot, waardoor veel verwoest kan worden. Voeg bij
dit alles nog de aanvallen, die konijnen doen, dan kan men licht begrijpen,
dat de boschwachter en zijne helpers steeds moeten waken tegen veel, opdat
de boompjes zich op het voordeeligst kunnen ontwikkelen.
Als we nog even hebben rondgezien en ons door onzen vriendelijken leidsman
is medegedeeld dat de Fonteinsnol ook van banken voorzien zal worden, opdat
men op zijn gemak van de vergezichten zal kunnen genieten, en ons van
verschillende duintoppen de namen als: Jan Klaassennol, Schelvisch,
Doodkist en Okus, begeven we ons naar den zoom der aanplantingen, waar
verschillende arbeiders en eenige jongelieden, die bij het boschbouwvak
wenschen opgeleid te worden, voorbereidende werkzaamheden verrichten.
Min, houtvester Sprangers en boschwachtersleerlingen
Want men niet, dat de leerlingen alleen met toezien kunnen volstaan. Alleen
door den arbeid flink aan te pakken, zullen ze, mede door beoefening der
theorie, later waardig gekeurd kunnen worden voor de verschillende
betrekkingen bij het Staatsboschbeheer.
Stroken spitten bij de boerderij 'Westermient'. De mannen zijn twee van de
gebroeders de Porto
't Is lang geen gemakkelijk werk, wat men hier verricht. Het veld, dat
heuvelachtig is en bekleed met taaie heide, moet in strooken verdeeld
worden. Van elke 2 meter moet 1.10 M omgezet worden, terwijl een strook van
90 cM ongerept blijft. Een breede plag wordt telkens op het omgespitte
gedeelte geworpen, ter voorkoming van zandverstuiving. Om een gedeelte
van het terrein wordt naast een weg een breedere strook aangelegd, die met
den naam van singel wordt aangeduid. Zulke singels kan men ook vinden bij
het reeds aangeplant gedeelte, waarop men tusschen het naaldhout ook
loofboompjes ter bescherming vindt. De boompjes op die singels vormen dus
windmantels voor het overige terrein. Van die grondbewerking voor
boschaanleg, het spitten van strooken, kan plaatje N 3 een goed denkbeeld
geven. Op die strooken zullen in het volgend jaar de jonge dennenboompjes
uit de eigen kweekerijen uitgeplant worden. De boompjes, die voor het
plantsoen in aanmerking kunnen komen, en er zijn er vele duizenden noodig,
moeten bijzonder krachtig en lang beworteld zijn en niet te weelderig
gegroeid zijn. Niet alle uitgeplante boompjes zullen onmiddelijk tot
ontwikkeling komen. Door het dennenschot en door verschillende andere
oorzaken zullen vele ten doode worden gedoemd, en deze moeten later
vervangen worden door andere, hetgeen 'inboeten' wordt genoemd. Ook is de
grond niet dadelijk zoo heel geschikt voor het groeien van de dennen. Door
naaldenafval moet langzamerhand boschgrond gevormd worden, zoodat de Den
eigenlijk zijn eigen huis moet scheppen.
Boschwachterswoning aan de Rozendijk
We volgen nog even onzen leidsman naar de kweekerij, waar de boompjes uit
zaad geteeld worden. Dit zaad moet men nog van elders betrekken, omdat de
boomen in het plantsoen nog te klein zijn. Wel vindt men er kegeldragende
boompjes bij, doch deze kegels zijn nog klein en de zaadjes er binnen komen
nog niet tot ontwikkeling. Later zal dit beter gaan, als de boomen tot
volle hoogte zijn gekomen. Toch zal men ook dan stellig nog met andere
kweekerijen zaden gaan ruilen.
Zie, daar zijn eenige bedden met boompjes, die nog geen vinger lang zijn.
Ze zijn van het zaad, dat pas in dit jaar aan de aarde werd toevertrouwd.
Op andere bedden ziet ge ze van een paar dM lengte. Die zijn in hun tweede
levensjaar, doch ze staan niet meer op de plaats, waar ze het vorig jaar
stonden. Ze zijn verplant geworden en staan thans minder dicht bij
elkander. Deze handelwijze wordt 'verspenen' genoemd en heeft dikwijls twee
achtereenvolgende jaren plaats, zoodat de planten, die in het duin gezet
worden, dan reeds drie jaar oud zijn. Hieruit blijkt dus, dat men alleen
met geduld en voortdurend toezien zijn doel kan bereiken. Past men niet op.
Dan ontwikkelt zich ook spoedig op de jonge plantjes de naaldenzwam. Een
besproeiing met zoogenaamde Bordeausche pap is dikwijls een goed
voorbehoedmiddel. Aan de blauwachtige kleur is het wel te zien, vele
boompjes hiermede besproeid zijn. Zoo worden de verschillende soorten
Dennen geteeld; zoo ook brengt men Sparren voort, die misschien later, maar
dan ook nog verre in de toekomst, het bekende vurenhout voor Texel zullen
leveren.
Bij de aanplantingen zien we eenige nette en nog nieuwe arbeiderswoningen.
Ook deze zijn voor rekening van den Staat gebouwd. Ze worden met een flink
stuk grond er bij, waarop zij de noodige tuin- en veldvruchten kunnen
verbouwen, verhuurd voor niet te hoogen prijs aan de eigen arbeiders, die
met de ontginning opgroeien en daarvoor gevoel hebben gekregen. De beide
plaatjes 4 en 5 zijn afbeldingen van een paar dezer woningen.
Ploegelanderweg, hier woonde de familie Bakker, waarvan vader en 5 zonen
bij de Staat werkten.
We willen hiermede den Heer Min dank zeggen voor de moeite, die hij zich
heeft getroost om ons zooveel te laten zien en mede te deelen. We zijn na
onze wandeling er ten volle van overtuigd, dat de Staat hier een schoon
werk tot stand brengt in het belang van den Nederlandschen bodem en in dat
van Texel in het bijzonder. Maar niemand anders ook dan de Staat zou een
dergelijk werk, waarmede minstens een menschenleven is gemoeid, om het te
voltooien, tot stand kunnen brengen.
Met krachtige en vaste hand heeft men het groote werk aangevat en
geleidelijk, maar met volkomen zekerheid, gaat men verder. Ook biedt de
Staat de zekerheid, dat het duinbosch, hetwelk met zooveel moeite wordt
aangelegd, behouden blijft. In handen van particulieren zou het misschien
vroeger of later verkocht en roekeloos geveld worden.
Mogen allen, die een bezoek brengen aan de aanplantingen op het eiland
Texel, daarvoor met liefde vervuld worden en zooveel mogelijk beschermend
optreden!
|